gelijke deuren veilig kan
wonen, in een dergelijk huis.
Ik heb in de diepte van de gang iets zwarts gezien, het hangt over de
muur, onduidelijk. Er moet daar een tweede deur zijn, Sewards woning is niet
zoo groot. Maar ik heb niet den moed het te onderzoeken. Boven kraakt twee keer
een tree, als onder stappen; maar er loopt niemand; er kan niemand zijn, hij
zou voorbij moeten zijn gekomen of moeten naderen. Het geluid houdt aan, steeds
op dezelfde plek. Ik zou den moed willen hebben om weer naar beneden te gaan,
weg, naar buiten, maar zij belegeren mij, de trap, het gordijn, de zinlooze
stappen. Ik ben in een hinderlaag gevallen. Mijn angst doet me nog eens
kloppen; hol klinkt het geluid, als op een leege kist.
Het bloed klopt me onder de kin, ik druk me met rug en handen plat
tegen de muur. Eindelijk schuifelt iets achter de deur. Het is Seward zelf, hij
draagt een licht; plechtig en ongewoon zwijgzaam. De wolfsvacht, die anders
over den stoel hangt, heeft hij over de schouders geworpen, hij is zonder
schoenen. ‘Come in’, zegt hij slechts, sluit zorgvuldig de deur en slipt voor
me uit, het licht met de hand beschermend, door al de vijf vertrekken, tot in
het laatste. Voor een Perzisch kleed tegen de muur blijft hij staan. Ik weet
niet wat hij wil; hij blijft nooit voor tapijten staan; en waarom zet hij het
licht niet neer? er branden nog andere lichten in de kamer.
Seward legt de hand op het kleed; het wijkt terug. Ik heb nooit
geweten dat daarachter geen muur is; zijn woning heeft slechts vijf vertrekken
naar ik weet.
Ongeduldig grijp ik het kleed, sla het terug. Een deur is erachter,
dun, met gebarsten paneelen; men kan door de spleten zien. Ik kijk: een
katafalk in een donker vertrek, een jonge vrouw ligt erop, die ik drie dagen
geleden nog bloeiend op straat heb gezien; kaarsen staan er omheen, bloemen
ertusschen, en bij haar zit een pope, met den rug naar ons toe. De zwarte
cylindervormige mijter beweegt op en neer, hij leest; een toovenaar.
‘De Grieksche’, denk ik verwonderd, kijk nog eens, alsof het noodig
was me te vergewissen. Ik laat het kleed