| |
| |
| |
| |
In Memoriam Carry van Bruggen
De dood heeft
Carry van Bruggen weggenomen, nadat zij sinds geruimen
tijd door haar ziekte uit het openbare leven was verdwenen; daarom zal het
bericht van deze gebeurtenis misschien minder direct treffen dan anders het
geval geweest zou zijn. Er ligt al zooiets als historie tusschen haar laatsten
roman
Eva en dit einde, waarop men zich
onwillekeurig voorbereid voelde.
De gestorven schrijfster is voor mij de auteur van
Prometheus. Ik heb meer critiek op dit
boek dan eenige jaren geleden; maar het blijft voor mij onveranderlijk
hetzelfde in dit opzicht: dat het geschreven is door een onafhankelijke,
strijdbare persoonlijkheid, bezeten door één idee, die van de controverse
individualiteit-collectiviteit. Eigenwijze philosophen hebben aanstonds iets
van ‘dilettantisme’ gemompeld, toen het verscheen en het genegeerd, omdat het
niet de tale Kanaäns sprak, waarin zij zich uitdrukten. Belachelijk is dit belangrijke werk genegeerd, dat ongetwijfeld
het levenswerk van de schrijfster is geweest en ver uitsteekt boven zelfs haar
beste romans Heleen en Eva. Daarin bleef
toch, met alle verschillen, de hollandsche romanschrijfster aan het woord;
alleen wat in
Heleen en Eva
‘prometheïsch’ is, onderscheidt zich qualitatief van onze St.
Nicolaas-producties; en al is dit genoeg, een essentieel toonverschil is er niet. In Prometheus leert
men haar op haar best kennen.
Zooals Carry van Bruggen zich uitte in Prometheus,
zoo herinner ik mij haar van een enkele persoonlijke ontmoeting: spontaan,
agressief, polemisch en vol humor: geen aristocrate en met iets van de
‘algemeene ontwikkeling’ in haar optreden, maar vol aanstekelijke levendigheid,
die mijn academische vooroordeelen destijds in heftige beroering bracht. Het
element ‘gezond verstand’, dat in haar beste werken zoo duidelijk aan het licht
komt, maakte ook een gesprek met haar tot een stimuleerende gebeurtenis; zij
koos geen omwegen, maar viel met de deur in huis en ontzag geen enkelen
deftigen term, dien men haar wilde voorhouden. Men kan zich dan ook de
bekommering voorstellen, die haar
Hedendaagsch Fetichisme bij de eerzame
taalaanbidders verwerkte, vooral waar zij het waagde een onsterfelijken regel
van den onsterfelijken
Kloos met veel gezond verstand in de buurt van doodgewone
dingen te brengen. Carry van Bruggen liet zich als theoretica nooit imponeeren
door een interessant en smartelijk verwrongen gezicht; haar schrijfwijze was
geen symptoom van oppervlakkige begeerte naar populariteit, maar zij was van
nature algemeen verstaanbaar, omdat zij het specialistenjargon had doorzien.
Algemeen verstaan heeft men Prometheus dan ook allesbehalve;
voor het publiek bleef zij (wat zij òòk was) de schrijfster van
De Verlatene en dergelijk soort
derderangs-litera- | |
| |
tuur, de collega van de geregelde
boekenleveranciers. Maar het valt mij gemakkelijk, dit alles bij haar dood te
vergeten; ik herdenk haar hier met dankbaarheid om haar bijzondere
persoonlijkheid en haar Prometheus.
M.t.B.
| |
Polemiek en tijdschriftleiderschap
Een jaar nu ben ik redakteur van
Forum; ik heb mij nog niet aangewend om
overal te komen met een leren zak die van boeken en papieren barst, maar of
ikzelf het wil of niet, mijn ‘post’ schijnt er een te zijn vol
verantwoordelikheid. Ik mag tot mijn eigen instruktie niet meer noteren dat de
houding van literator A. mij grotesk lijkt en het laatste boek van B. een lor,
want op slag treed ik dan op als expert in grotesken en lorren; als ik krities
proza bedrijf dat ik mijlen verwijderd weet van de fameuze ‘voorlichtende
objektieve kritiek’, en dat ik ook niet eens ‘essay’ zou willen noemen, liever
nog ‘gedrukte opinie’ of zo, ontmoet ik iemand die mij af en toe leest, en die
dus het recht heeft mij te verwijten: - U schrijft geen opbouwende kritiek! -
Een tijdschriftleider heeft een taak; hij schijnt niets meer voor zichzelf te
mogen doen, altans binnen zijn tijdschrift en binnen de literatuur; als hij
alleen maar had willen schrijven, waarom werd hij dan tijdschriftleider? Een
tijdschrift dat zich respekteert, vertegenwoordigt een richting, een
tijdschriftleider vertegenwoordigt zijn tijdschrift. Vóór men het zelf weet, is
de accoustiek van de kamer, is de hele kamer in een publieke zaal veranderd,
men spreekt al van een kateder terwijl men nog dacht met zijn vrienden te
konverseren, en dit alles omdat men zijn naam heeft laten drukken op de omslag
van een regelmatig terugkerend agglomeraat van ‘bijdragen tot de
literatuur’.
Forum was zo onvoorzichtig een soort programma voorin
het eerste nummer te zetten, Forum vertegenwoordigt nu dus
een richting en zelfs een genre; de Nederlandse literatuur telt, als men
sommige afficionado's geloven mag, tegenwoordig een Forum-mentaliteit meer, een Forum-poëzie, en
‘dertigers’, en ‘ventisten’. Ter Braak is wat roekeloos omgesprongen met het
woord ‘vent’; vandaar de laatste titel, waar overigens niets tegen is, en die
niet eens vernederender klinkt dan ‘nieuwegidsers’, ‘bewegers’ of ‘stemmers’.
Er is in het afgelopen jaar betrekkelik weinig ‘gekreëerd’, veel gekritiseerd
en misschien nog meer gepolemiseerd, zoiets houdt de levende letteren levend.
Op iedere hoek van de straat vindt men gelukkig nog een mijnheer, die op het
juiste ogenblik verklaren zal, dat dit alles met de Ware Kunst niets te maken
heeft.
In het programma van Forum stond, dat de redaktie zich
in bepaalde omstandigheden niet afkerig zou betonen van polemiek. Waarom zou
zij ook? de polemiek is een voortreffelike manier om ideën te luchten met een
maximum van reële belangstelling en een minimum van nutslezerij; zij kan in
twee opzichten voldoen, speku- | |
| |
latief en lyries, en is grofweg te
verdelen in twee kategorieën: de ‘hogere’, waarin men in de eerste plaats ideën
zegt, maar het oor van de tegenpartij benut als een soort reden van bestaan,
een lokaliserend es bijgevolg koncentrerend voorwerp, zonder hetwelk men al die
ideën (waarvan de opstopping toch zoveel last kan bezorgen) misschien niet, of
niet zo duidelik zou zeggen, de ‘lagere’, waarin men als het ware de ideën
benut om het oor met enig recht te mishandelen. Deze lagere soort nu is nauwer
verwant aan de lyriek, behoort geheel tot dezelfde familie, ofschoon zij veel
minder geniet van een traditionele publieke achting; maar, zoals het met lagere
dingen meer gaat, het gemis aan achting wordt ook hier vergoed door een veel
sterkere nieuwsgierigheid. Het is wonderlik, zo gretig als de verachters der
polemiek over het algemeen juist de rubrieken lezen, waarin zij welig tiert.
Een afbrekend artikel is in direkte lijn niet opbouwend, een persoonlike aanval
meestal niet waardig; de vraag is alleen of men, filosofies of menselik, van de
superioriteit an sich van waardigheid en bouwen overtuigd kan zijn. Als het
afbetalen van een schuld, volgens een logika die altans door geen vakman wordt
betwist, een zich verrijken heet, welke positieve kwaliteiten
mag men dan niet toekennen aan de onwaardige bejegening van wat men vooral
niet op voet van gelijkheid kan tegemoet komen, of in het
bombarderen van een domheidsbolwerk? Het is niet alleen een kwestie van
temperament, zoals men zich in oppervlakkigheid zou kunnen wijsmaken, de
prestatie van het individu in kwestie, het wie, is ook hier
het enige dat beslist - juist omdat een redelike verdediging zelfs van de
lagere polemiek zo weinig bezwaar oplevert. Er bestaat een polemiese lyriek,
van een kracht en een grootheid, die door weinig berijmde wolkenbestijgingen
wordt geevenaard. (- Maar ik hou niet van al die polemiek!
zegt de mijnheer van de Ware Kunst, als zijn waardigheid het karakter heeft
aangenomen van een paraplu die als wapen gebruikt werd.)
Dit wil niet zeggen dat van Saturnus uit beschouwd de lagere polemiek
niet nutteloos zou zijn. De hogere evenzo, trouwens. De lyriek niet minder. En
de poëzie, en al de meesterwerken van deze wereld, die zoveel tranen en zweet
gekost hebben, het moet alles zelfs even onbelangrijk zijn,
als men maar hoog genoeg op Saturnus zit. Wij leven helaas in dit ogenblik op
deze wereld, in de levende letteren van Nederland. De lagere polemiek doet zich
dan voor als een genre dat misschien te veel, maar zeker te slecht, beoefend
wordt; de hogere wordt wat minder beoefend, hoewel niet minder slecht. Er zijn
weinig polemisten die erin slagen de idee dood te slaan met
de tegenstander, maar er zijn er misschien nog minder die de idee in hem doodslaan zonder hemzelf te deren. En een persoon, in
Nederland vooral, zit meestal zo vast aan zijn idee! men hoeft de idee nog niet
eens met bizondere kracht te haten om dan weinig behagen te scheppen in de
persoon; en toch geloof ik dat er meer personen zijn | |
| |
die ons
verzoenen met hun ideën, dan andersom, als men het mij vraagt.
Aan de vooravond van een nieuwe jaargang (hoe sierlik drukt de
tijdschriftleider zich uit eer hij het zelf weet) vraag ik mij af welk gedrag
mij verder het beste voegt. Mijn verantwoordelikheid drukt zwaar op mijn
polemiese ader; anderzijds zou ik misschien minder tot de polemiek genood
worden zonder deze verantwoordelikheid. Het is een idee dat mij met weemoed
vervult: aangerand te worden als tijdschriftleider, door mensen die mij zonder
tijdschrift nogal rustig mijn gang lieten gaan. Het is of ik een stuk
Forum word, en bij dat gevoel wordt mijn huid dik, mijn geest
traag, mijn pen loom - als in het geval van die brave
Anton van Duinkerken, die als leider (hij ook) van
De Gemeenschap zo dapper zijn plicht deed
toen hij mij ‘behagelde’ met de hartelik-overtuigde domheid waarmee hij nu al
jaar en dag Utrecht en Brabant verrukt. Neen, de groei van mijn
verantwoordelikheid bezorgt mij een drang om geruime tijd te rusten op mijn
polemiese lauweren, om het nogmaals te zeggen met gevoel en waardigheid.
Misschien schrik ik af en toe nog wel op - als tussen deze lauweren een tè
kwaadaardig insekt mij bezoeken komt - maar mijn bedoelingen, aan de vooravond
van deze twede jaargang - en daarom alleen schreef ik dit stukje - zijn meer
dan tijdschriftleiderachtig goed.... Wat mij hierna blijft puzzlen is het
gevoel van voldoening, waarmee men ieder nieuw nummer ontvangt van het
tijdschrift dat men ‘leidt’.
E.d.P.
| |
Salverda contra Multatuli
Prof.
Salverda de Grave heeft zich van zijn vaderlandschen plicht
gekweten door voor de serie Les États Contemporains een
inlichtend boekje te schrijven over La Hollande, dat dus den
Franschman moet laten weten, wat er hier alzoo te koop is. Het is uiteraard een
zeer net en onbelangrijk boekje geworden, waarvan men zich na lezing ongeveer
niets herinnert, behalve één zin: À La Haye, Het Vaderland
est beaucoup lu. Ik weet niet waarom mij dat zoo trof, maar
het trof mij zoo.
Er figureert in dit geschrift natuurlijk een hoofdstuk over Les Lettres, les Arts, et la Science, dat mij evenmin aanleiding
tot bijzondere commentaar zou geven, ware het niet, dat het als objectieve
waarheid weer eens eenige dikke vooroordeelen exporteert. De heer Salverda, die
voor ieder een zacht woordje over heeft, krijgt het op pag. 156 plotseling met
Multatuli aan den stok, Douwes Dekker, qui a eu
son heure de célébrité, grâce à son roman Max Havelaar, dans
lequel il fustigeait les abus du système gouvernemental aux Indes
Néerlandaises. Il a été longtemps l'idole de la jeunesse, qui voyait en lui le
prophète de l'athéisme et dont l'inexpérience ne reconnaissait pas ce que les
observations, parfois géniales, de l'auteur
| |
| |
cachaient de dilettantisme. Terwijl dan even verder de loftrompet
voor
Robbers tot en met
Top Naeff wordt gestoken en de heer S. de geheele
litteratuur na
van Schendel afdoet met de volgende woorden: Il
y aurait à citer, parmi les productions récentes, les romans de Mme van Ammers
et de Mme Boudier, qui font revivre pour nous, successivement, plusieurs
générations d'une seule famille et qui contiennent des peintures très
suggestives de milieux d'autrefois.
Dat prof. S. de romans van mevr.
Van Ammers-Küller zoo merkwaardig vindt, verwondert ons na
zijn uit den treure voortgebabbelde domheid over Multatuli allerminst; die
romans zijn n.l. niet bepaald ‘l'idole de la jeunesse’ en verbergen ook geen
dilettantisme, omdat zij hol klinken en in het geheel niets te verbergen
hebben. Had Multatuli toch maar zijn best gedaan verschillende generaties van
één enkele familie te laten herleven in plaats van de generatie der
Droogstoppels en Slijmeringen te vermoorden, dan had ook hij zijn
schouderklopje mee naar Frankrijk kunnen nemen! Nu echter moet hij het
tegenover de degelijke dames als dilettant afleggen om prof. S. aan het Legioen
van Eer te helpen, als hij dat niet reeds lang heeft; en de eenige auteur uit
onze negentiende eeuw, waarop wij tenminste met eenigen trots zouden kunnen
wijzen tegenover het buitenland, wordt aldus weer naar de rommelkamer verwezen
om boete te doen voor de jongelui, die hem destijds wat luidruchtig en
oncritisch bemind hebben. Het wordt werkelijk tijd, dat tegen dezen cultureelen
export belangrijke tariefmuren worden opgericht!
M.t.B.
|
|