| |
| |
| |
Sheherazade of literatuur als losprijs
Wat is Liefde zonder verleiding?
Een geenszins benijdenswaardig lot, dat helaas Shiriar, sultan van
Arabië beschoren is...
De te streng doorgedreven rationalisatie van zijn prinsenjeugd had dit
meegebracht. Zooals alle Staten die ‘aan het moderniseeren slaan’ had Arabië
wetenschappelijke methoden toegepast op een gebied waar deze weinig van pas
komen; Shiriar, vijftien jaar oud geworden, had vreemd opgekeken, toen Fatima,
eene leerares die niets meer bezat van de bekoring die de jeugd verleent, met
den leergang van geslachtelijke voortplanting op een pedante en plechtige wijze
begonnen was. Aan de hand van wandplaten die de verschillende
ontwikkelingsstadia van het kuikentje, de kikvorschlarve en den menschelijken
foetus verbeelden, werd prins Shiriar in de intiemste geheimen der Natuur
ingewijd.
Daar de uitslag dezer lessen bevredigend was, werd Shiriar, op het
einde van het schooljaar door den Staat uitgehuwd aan Zobeïde, eene prinses van
een naburig land, om de onderhandelingen over een handelstractaat te bevorderen
en de clausule der ‘meest begunstigde natie’ te kunnen verkrijgen. Shiriars
gemalin was niet leelijk, ook niet mooi. Maar toen hij Sultan geworden was,
ergerde het hem dat zij, die bij alle plechtigheden hem terzijde stond, door
het contrast van haar zwaarlijvige, statige gestalte zijn bedeesde schraalheid
nog potsierlijker deed uitkomen. Daarbij had Zobeïde een pretentie van alle
duivels! Onder het voorwendsel van ‘het prestige der dynastie hoog te houden’
was de vorstin er steeds op uit herrie te schoppen à propos van protocolregels
die zij alleen tot in de puntjes kende. | |
| |
Aanvankelijk had Shiriar voor zijn echtelijke ergernissen wat troost
en afleiding gevonden bij de haremmeisjes die hem, voor rekening van het budget
van het keizerlijk huis geleverd werden.
In den namiddag, wanneer de felste hitte voorbij was, kwam door de
luistille gangen van het paleis de uitverkorene, klopte bescheiden op de deur
van de kamer waar de sultan van verveling geeuwde. Zooals de mannequin in een
Parijsch modehuis den naam van het door haar gedragen toilet aan den klant
opgeeft: ‘Afternoon Tea’, ‘Blue Girl’, ‘Un Caprice’, of iets dergelijks, zoo
zegde ze met in de stem de lichte beving der actrice die in de rats zit: ‘Roze
Verrassing’, ‘Bloesembot’ of ‘Voor uw genoegen’ - natuurlijk in het Arabisch.
Menigvuldig en soms wel van een frissche fantasie getuigend waren de benamingen
die het ‘Keizerlijk College der Wellustcommissarissen’ uitvond. Doch wat ze
aankondigden kwam in den grond toch steeds op hetzelfde neer. Aldus was Shiriar
mettertijd ook dit officieel geregeld minnespel beu geworden.
Waarachtig die haremliefde in deze kamer van kussens en boeken kon den
vorst hoe langer hoe minder bekoren en, als een kind dat zijn zoetigheid
verwend is, begon hij de odalisken onverrichter zake terug te sturen. De aldus
geaffronteerde meisjes kloegen bitter en het College der commissarissen vroeg
zich af hoe ze den sultan weer op het pad der traditioneele keizerlijke lusten
zouden brengen.
Zij lieten exotische vrouwen komen: Spaansche cigaretteras', waarvan
de huid okerblond is als de tabak die ze verwerken, Noorsche Walkürengestalten,
schoon en koel als marmerbeelden, Geisha's uit de Yoshiwara die een heele
documentatie van technisch voortreffelijk erotische houtsneden meebrachten. Het
kon al niet veel baten.
De commissarissen noodigden de jongste ‘Miss Universe’ uit. Doch daar
ze vooreerst nog de voornaamste steden van Noord- en Zuid-Amerika moest
bezoeken was ze verslenst toen ze te Bagdad aankwam.
Ze bestelden speciale films in Buenos-Aires, lieten | |
| |
XVIIIde-eeuwsche erotische tooneelstukjes opvoeren, zorgvuldig geënsceneerd
naar ontwerpen van Fragonard en Boucher. De laatste music-hall-sensaties van
Broadway, Folies-Bergères en Wintergarten werden aangekocht. Aldus traden
naakte meisjes die gansch verguld of verzilverd waren Shiriars kamer binnen. De
sultan deed ze rechtsomkeert maken met de opmerking dat hij geen
schouwgarnituren van doen had.
Een Weensch psycho-analist werd geraadpleegd doch kreeg geen kant aan
de zaak. ‘Het ware misschien het best zijne Majesteit een volkomen rust te
gunnen, besloot hij. Trouwens zijn onlust bespaart U een mooien stuiver op het
budget der Keizerlijke amusementen!’
‘Wij vreezen alleen maar,’ wedervoer de Grootvizier, ‘dat, zoo de
Sultan zich niet met zijn odalisken bezighoudt, hij zich met de staatszaken
gaat bemoeien. Waarvoor Allah ons gelieve te behoeden!...’
Bij het open raam dat op de hovingen van zijn paleis uitgeeft ligt
Shiriar moe uitgestrekt van dadeloosheid op een divan. De namiddaghitte verlamt
de natuur. De zon slaat het blanke hemelspansel aan scherven als een brutale
steenworp een winkelruit. Tusschen de palmen rijst de minaret der moskee. In
den lommer kronkelen flamingo's lange halzen tot verliefde initialen. Drie
zwanen lanterfanten op den parkvijver rondom de springfontein die zich sierlijk
en statig ontplooit. Boven de paleispoort hangt de groene standaard van den
profeet neerslachtig langs den vlaggestok.
Gevangen tusschen kussens en tapijten weet Shiriar niet waarheen hij
zijn verlangen zou richten. De prik der gramofoonnaald zal hem misschien
opmonteren. Hij laat de microfoon deinend vlotten op het eboniet waarop het
lichtspel de schim van den zandlooper der eeuwigheid spiegelt. Aldus haalt
Shiriar zijn hart eventjes op aan de flagellantische muziek van Strauss'
‘Salome’. En dan ook | |
| |
nog aan de ‘Ouverture van Tristan’ die
volgeklotst staat met de golven der zee en van het wee...
Een klopje op de deur wekt den vorst uit zijn mijmeren.
Daar hebben we nogmaals de afgezante van den harem!’ denkt
Shiriar.
En inderdaad, een meisje treedt binnen. Ze draagt een bureelkleedje,
aan haar gordel een bloknoot, een potlood in de hand. Gekostumeerd als typiste
dus! Waar die sakkersche commissarissen toch hunne fantasie vandaan halen?...
Physisch anders is het meisje niets bizonders. Het aangezicht ziekelijk bleek.
De schouders gebogen van deemoed of anemie. En nerveus dat ze lijkt!...
Om haar op haar gemak te stellen zegt de Sultan:
‘U komt vermoedelijk om mijn verlangen stenografisch op te nemen,
mejuffer?...’
Doch de arm van het meisje haalt bruusk uit voor een stoot. Uit de
gouden hecht van het potlood springt dreigend een dolklemmer. Shiriar wipt op,
pareert, vat en wringt den vijandigen pols en geeft meteen twee klinkende
oorvegen aan de aanvalster die van haar stuk geraakt en pardoes in bezwijming
valt op een hoopje kussens.
Een aanslag op z'n leven!
Shiriar ademt diep. Een blijde trots vervult hem omdat hij zich zelf,
gansch alleen gered heeft. 't Is weliswaar maar een vrouw en die twee oorvegen
gingen misschien de grenzen te buiten van het noodige zelfverweer... Maar die
lafaards die achter haar schuilen, hij zal ze!... Shiriar kijkt naar den gong
waarvan de galm onmiddellijk dienaars en soldaten zal doen toesnellen. Maar
daar is eigenlijk geen haast bij, overweegt hij. De sultan wil eerst nog wat
van z'n triomf genieten. De would - be sultanmoordenares ligt daar verslagen.
Ze is niet meer in staat hem naar het leven te trachten. En verder, eens dat ze
aan het gerecht uitgeleverd is, krijgt hij wel ooit nog het fijne van de zaak
te weten? Hij kent zijn Vizier van Justitie. Die heeft er een handje van weg om
de eenvoudigste zaken te vertroebelen met het oog op zijn eigen buitenlandsche
politiek. Hij zal het wel weten aan boord te leggen om het | |
| |
voor
te stellen dat het een Perzisch complot is, want die kerel is danig belust op
een oorlog met deze naburige hem, Allah weet om welke reden, onsympathieke
natie.
Daarom wil hij haar vooreerst zelve ondervragen. Het meisje ligt
daar... Ze is niet mooi, niet leelijk. Een beetje bleek. Natuurlijk de emotie.
Maar hij zelf moet er ook wel bleek uitzien. Shiriar monstert zijn ontdane
facie in den spiegel. Zijn hart klopt fel. Nu bemerkt hij dat de aanvalster de
oogen weer opent en om zich te herstellen begint hij te bulderen:
‘Hoe kon je, verdomme, zoo dwaas zijn?...’
Verschrikt schuilt het meisje haar aangezicht in de kussens en weigert
te antwoorden.
‘Komaan,’ mildert Shiriar zijn ondervraging, ‘als republikeinsche -
want je zult wel tot die vervloekte bende behooren - erken je wellicht mijn
gezag niet; maar je moet toch toegeven dat ik het recht heb een woordje uitleg
te vergen. Waarom deze aanslag op mij, die U persoonlijk nooit iets misdaan
heb?’
En weldra, als een goedhartige biechtvader, klopt hij op het bevreesd
opgeheven schoudertje:
‘Kom kind, spreek toch... Vooreerst hoe is je naam?’
‘She-he-ra-za-de...’
‘Sheherazade, en waarom nu die aanslag?’
En met horten en stotteren komt de bekentenis:
‘Ik... wilde de... paleismeisjes... wreken!...’
‘U zegt?’
‘De meisjes van den keizerlijken harem!...’
‘Maar wat valt er te wreken? Ik heb nog nooit gehoord dat ze reden van
klagen hadden over hun behandeling. Trouwens ze zijn daar vrijwillig gekomen.
En tusschen hen zijn veel dochters van goeden huize die het als een groote eer
aanzien hun vorst gezelschap te mogen houden.
‘Maar als ze ophouden uw gunst te genieten worden ze vermoord!’ roept
Sheherazade heftig.
‘Vermoord?... Waar haal je dat vandaan?’
‘Hier hebt ge bewijzen: een eigenhandig afschrift van het Geheim
Haremreglement.’ Zij wijst op de paragrafen | |
| |
waaruit blijkt dat
‘de odaliske die niet meer de gunst van zijne Keizerlijke Majesteit geniet door
den oppereunuch aan den harembeul wordt overgeleverd’; verder, dat deze ‘t'huis
gekomen, de terechtstelling bij middel van strangulatie met een zijden koord
voltrekt.’
‘Dit is dus de reden van uw aanslag? Welnu, mejuffer, verneem dat dit
reglement dagteekent van de regeering van Shiriar I, terwijl ik Shiriar de
zooveelste ben. Mijn voorvader had zich over de trouw van de odalisken erg te
beklagen en heeft hun finale behandeling wat systematisch vastgelegd in dit
reglement dat ge vermoedelijk in de paleisarchieven ontdekt hebt. Of het zelfs
onder Shiriar I ooit van kracht werd, durf ik sterk betwijfelen...’
‘Maar er is nu nog een harembeul, Balko, die iedere maand zijn wedde
uitbetaald krijgt! Ik werk in den dienst van de Paleiscomptabiliteit en kan U
de bewijzen leveren!’
‘Er is inderdaad een dergelijk officieel baantje dat voor het
oogenblik door een zekeren Balko bekleed wordt. Wij hebben in Arabië niet
genoeg Musea, Bibliotheekinspecties en dergelijke sinecuren, om alle aestheten
en literatoren tevreden te stellen. Daarom benoemen we regelmatig een dichter
tot ‘harembeul honoris causa’, indien ik me zoo mag uitdrukken. Ik moet er
trouwens bijvoegen dat Balko zijn taak ernstig opneemt en regelmatig, als een
lompenhandelaar die de vodden komt afhalen, aan het Oosterpoortje zijn waar in
ontvangst neemt. In zijn wagentje, dat door twee ezels getrokken wordt, voert
hij de afgedankte odalisken mee. Maar van moord is er geen kwestie. Nadat ze
hem wat inspiratie bezorgd hebben, weet Balko ze steeds nog met een extra
profijtje van de hand te doen... Wat er van die vrouwen gewordt?... Vermits ge
van ‘documenten’ houdt, lees dit stuk. 't Is een verslag van den graaf de la
Tour Maubourg, den Franschen ambassadeur te Constantinopel.’
En inderdaad daar staat te lezen:
‘De inlichtingen over de eventueele houding van Arabië in geval een
conflikt tusschen Rusland en Frankrijk | |
| |
moest uitbreken, werden
mij verschaft door een jongen attaché, die tusschen zijn vriendinnen een
gewezen Arabische Paleisodaliske telt welke nog voor enkele maanden de gunst
van den Sultan genoot. Alhoewel de legende beweert dat een concubine die in
ongenade gevallen is den dood gewijd wordt, blijkt het “qu'il est avec le
bourreau des accommodements...”. Deze drijft inderdaad een bloeienden handel
met het afgedankt menschenmateriaal van het Keizerlijk Paleis van Bagdad.’
‘Daar sta je nu, dom ding, hè? Mooi: majesteitsschennis en
moordpoging! 't Ziet er lief uit. En zeg me nu eens: Wie heeft je daartoe
opgehitst?’.
‘Niemand!’
‘Hoe niemand? Je zult toch niet ontkennen dat dit een complot is tegen
mij op touw gezet door de republikeinen?...’
‘Ik heb uit eigen ingeving gehandeld, zonder dat iemand iets van mijn
plan af wist... Ik was gediplomeerde regentes der Normaalschool maar vond geen
betrekking in het onderwijs. Mijn vader die een vriend is van den hofmaarschalk
heeft mij bij dezen aanbevolen en aldus kreeg ik een plaats in de bureaux van
uw Paleis.’
‘Dan zijt ge geen odaliske en is deze kleedij geen vermomming?’
‘Wel neen!’
Dat valt nog al mee, denkt de sultan. Zoodus komt gansch dit beroerd
geval neer op een dwaze vergissing van dit impulsief meisje, een zaak waarvan,
buiten hen beiden, vooralsnog niemand iets afweet. En waarom zou hij dat
incident niet stilletjes doofpotten zooals de Grootvizier Abdul doet wanneer
het een onhebbelijk zaakje geldt, dat maar best niet in het daglicht komt. Want
nu beseft Shiriar plots de ernstige gevolgen, die dit onbesuisd gebaar van
Sheherazade na zich zou kunnen sleepen. Een proces? De republikeinen zullen er
een reuzenschandaal van maken. Ze zullen advokaten doen komen uit Parijs. De
2de Internationale zal protestmeetingen in alle hoofdsteden der wereld
beleggen, de 3de Internationale zal sta- | |
| |
kingen doen losbreken. En
dan op den avond van het vonnis de betoogingen. Het gepeupel dat de boulevards
oploopt, de defige mokkahuizen en de luxewinkels van Arabische reukwaren
vernielt. De politie die met moeite den toestand beheerscht. En dit akelig
gehuil van ‘Ter dood Shiriar!’ dat overheen de duistere kruinen van het
Paleispark tot in deze kamer zal dringen...
En zoo men die juffer terechtstelt? De legende zal er een Charlotte
Corday van maken. Opera's over Sheherazade, geromanceerde biografieën, zonder
te rekenen dozijnen stomme en sprekende films. Lieve hemel, de ‘historische
woorden’ die ze in haar mond zullen leggen!
En laat ons vooral niet vergeten dat voorbeelden trekken. Zoodra de
aanslag zal bekend zijn zullen dozijnen jonge heethoofden die hun
anarchistische literatuur ernstig opnemen, gereed zijn om telkens als ik mij
naar de Groote Moskee moet begeven, een browning op de ruiten van mijn
limousine te richten.
Waarachtig hij moet, kost wat kost, beletten dat iets van dit stupied
voorval zou uitlekken. Hij zal dus maar in het belang van zijn eigen rust,
keizerlijk grootmoedig zijn.
‘Welnu, Sheherazade, ik wil U een bewijs geven van mijn vorstelijke
goedheid. Ik zal uw onbesuisd optreden van daareven niet als een misdaad
aanzien, maar als een dwaze vergissing. Ik schenk U genade...’
Sheherazade werpt zich aan de voeten van den sultan, weent op zijn
edelmoedige hand.
‘Doch luister! Ook de domheid verdient een straf.’
Shiriar denkt na. Hij ziet de bloknoot die aan den gordel van de
typiste hangt.
‘Ik zou je wel als straf kunnen opleggen duizend en één maal te
schrijven: “Ik zal me nooit meer bemoeien met de bed
gebeurtenissen van mijn vorst!” Maar met zoo'n machinaal werkje zou je er
toch wat al te goedkoop van af komen. Luister, ik leg je als pensum op gansch
je bloknoot met verhalen vol te schrijven. En als je geen vertellingen kent,
zoek dan maar in je eigen droomen. Want be- | |
| |
nevens van “een betere
samenleving” droomt ge stellig nog wel van andere dingen.’
Geestelijke dwangarbeid! Bij het eerste zicht schijnt het maar een
kleintje zoo'n bloknoot vol te fantaseeren. Maar nu ze tusschen de naakte
wanden van haar kamertje zit als een concurrent voor een ‘Prix de Rome’ voelt
Sheherazade de volle zwaarte van de straf op haar wegen. Ze denkt aan die
verwenschte ‘opstellen naar eigen keus’ die de schoolmeesteres opgaf wanneer ze
zelve te lui was om een geschikt onderwerp te zoeken. Daar had ze zoo'n last
mee, want verbeelding bezit ze haast niet. En dan nog volstond het vier
bladzijden vol te krabbelen. Je liet een breeden witten rand, begon dikwijls
een nieuwen regel en zoo geraakte je tot het einde. Maar gansch zoo'n dikke
bloknoot! En de sultan eischte dan nog dat de velletjes langs beide zijden
zouden beschreven worden want ‘het is niet voor publicatie bestemd’!
Wat moet ze in 's hemelsnaam gaan vertellen? Haar droomen? Neen die
krijgt Shiriar niet te lezen. Een meisje geeft nooit de psychologische
kuischheid prijs. Sheherazade gaat moedeloos aan het open venster leunen dat
uitgeeft op den nacht.
Zij staart naar die oneindigheid waar, naar Shakespeare beweert,
‘tusschen hemel en aarde meer aanwezig is dan de wijze vermoedt’. Werp uw
netten maar uit in dit element, Sheherazade!... Zie, als een lichtende golf
omspoelt de maan de boeg van een duister wolkgevaarte!...
En plots duikt in haar op de herinnering aan de reizen van Sindbad de
Zeeman, de zeven avontuurlijke zwerftochten waarvan de volksmond gewaagt. Nu,
hij had er ook wel een achtste kunnen doen!...
Naarmate het strafwerk vorderde moest Sheherazade iederen dag de
beschreven velletjes van de bloknoot den sultan voorlezen. | |
| |
Die late namiddagen werden hem een bizonder innig genoegen. Terwijl de
zachte meisjesstem als een murmelende waterbron voorlas, dwaalde Shiriars blik
over de Paleistuinen, waar, met den avond, de bloembedden taanden tot dezelfde
grauwe vaalheid der grasperken.
Sheherazade's stem hield op. De sultan ontwaarde den witten schemer
van haar bloeze op de kleurenweelde der divankussens. Physisch was ze niet
aantrekkelijk. En toch stelde hij het gezelschap van dat meisje zeer op prijs.
Na de voorlezing liet Shiriar haar niet zoo dadelijk weggaan.
‘Vertel me nu nog een en ander over de buitenwereld,’ verlangde hij.
Die ‘buitenwereld’ dat was zijn rijk, waarvan hij het aspect alleen doorheen
het officieel scherm der gekleurde ‘Paleisberichten’ te zien kreeg. Sheherazade
begreep dat ze langzamerhand invloed kreeg op den sultan. Waren de verhaaltjes
die ze fantaseeren moest slechts een literair pensum, de sociologie daarentegen
had haar hart en geest ingenomen. Ze wist het behendig aan boord te leggen om
over de ‘sociale wantoestanden’ die in Arabië heerschten te spreken. Ze
citeerde statistieken over de ellende van den huisarbeid en opperde bepaalde
suggesties waarop de sultan inging.
Tot dan toe had Shiriar zich stipt tot zijn rol van constitutioneelen
vorst bepaald die er in bestond jaarlijks de ‘Internationale Jaarmarkt der
Reukwaren’ te openen, bij een eventueele vizierscrisis de ‘wetten van het
parlementair spel te volgen’ en de gezanten der vreemde landen te
verwelkomen.
Op zekeren dag werd er in den raad der vizieren beraadslaagd over het
verminderen der belastingen. Daar het budget het vorig jaar een flink boni
gelaten had, wilde men voor een gelijk bedrag de erfenisrechten op de groote
nalatenschappen verminderen. Al de vizieren bleken hiermee akkoord te zijn toen
de sultan het woord vroeg. Dit lag trouwens nog binnen de perken van zijn
constitutioneele bevoegdheid, maar was nochtans iets ongewoons. De vorst stelde
voor dit boni te besteden aan het bouwen van koele, vochtige arbeiderswoningen.
Hij las een door She- | |
| |
herazade samengesteld dossier voor, waarin
hij de nadeelen opsomde der woningen die te veel belicht zijn. Zooals men weet
is in Arabië de zon de groote plaag. Zij verwekt de epidemische ziekten,
ontzenuwt de physische en geestelijke krachten, demoraliseert het volk. De
sultan toonde plattegronden van heerlijke arbeiderswoonsten in aschbeton, met
kleine vensters die allemaal op het Noorden zouden gericht zijn. Kortom ieder
Arabier had recht op zijn ‘schaduwhoekje’.
‘Als ze de zon niet kunnen verdragen, dat de proleten naar de bioscoop
gaan,’ waagde een vizier op te werpen.
Doch onverstoord zette Shiriar zijn betoog voort en besloot, dat ware
het uur niet zoover gevorderd, hij nog gaarne een woordje zou gerept hebben
over de ‘socialiseering van den radio-omroep’.
Als de sultan zich teruggetrokken had, liet de Grootvizier met een
zucht de armen op het groene tafellaken vallen.
‘Beste collega's, we zijn er wel mee! Daar gaat Shiriar zich nu met de
staatszaken bemoeien! U moet niet vragen van waar die plotse ijver komt. Dat 's
natuurlijk die typiste, die hem iederen namiddag gezelschap houdt. Dat verdomd
schepsel, dat, nota bene, te leelijk is om te helpen donderen, brengt zijn
gedachten van streek met al dat intellectueel gebazel over “een troon oprichten
in de harten van het volk”. En bintsdien zitten in den paleisharem de odalisken
met hun duimen te draaien. Als hij denkt dat we ons dat Pompadourisme zullen
laten welgevallen dan vergist hij zich leelijk.’
De listige staatslieden besloten de Sultane ‘op de hoogte te stellen’.
De wettelijke betere helft van den Sultan geraakte in een Oostersche woede.
Omwille der haremodalisken was ze nooit jaloersch geweest: dat hoorde zoo
volgens de wetten van godsdienst en traditie. Maar het geestelijk concubinaat
van Shiriar en Sheherazade zat haar leelijk dwars. Zij bewoog den hofpoëet om
een kabaal op touw te zetten tegen de indringster.
Weldra gaven de amusante weekbladen dan ook krasse | |
| |
karikaturen waar men, op de knieën van den sultan, een hatelijk gestyliseerde
Sheherazade zag zitten: lompdijig, platborstig, met uitpuilende sleutelbeenen,
en vóór den mond in de omlijning van een misvormde zeepbel, een stupiede
legende. Op de Vrijdagmarkt van Bagdad zongen uitgekochte liedjeszangers
‘hekeldichten’.
Nu begon toevallig voor Arabië een tijdperk van allerhande
rampspoedigheden. De dadeloogst mislukte. De bij uitstek nationale Arabische
nijverheid der reukwaren werd zwaar getroffen doordat Amerika prohibitieve
tolrechten op den invoer dezer produkten instelde. De oppositie interpelleerde
in het Parlement. De hoofdvizier schuilde in zijn antwoord achter de
voorzichtige allusie dat ‘sinds enkelen tijd nieuwe elementen zich in de
nationale politiek deden gelden waarvoor hij geen verantwoordelijkheid kon
dragen.’
Van op alle banken brulde men: ‘De staatsmaîtresse! Sheherazade!’
Tot overmaat van ongeluk oordeelde Perzië, hetwelk gewaar werd dat
zijn gebuur in een moeilijk parket geraakt was, het oogenblik gunstig om het
brandend vraagstuk van het kanaal tusschen den Euphraat en de Caspische Zee
weer te berde te brengen. En, om te bewijzen dat het ditmaal gemeend was,
mobiliseerde het een half dozijn legerdivisies en preludeerde met de
gebruikelijke ‘grensincidenten’.
Een geweldige paniek ruïneerde in drie beurszittingen den ‘sparenden
rentenier’, bracht enkele banken in moeilijkheden. Fabrieken werden gesloten.
De werkloozen manifesteerden in benden langs de groote lanen en wanneer de
openbare uitdeelingen van dadels en rijst, bij gebrek aan staatstoelagen,
stopgezet werden, kwam het tot ernstige onlusten. De ‘American Bars’ en de
Perzische tapijtenwinkels werden geplunderd.
Een dezer ronddwalende benden van malcontenten herkende Sheherazade
die juist uit een boekwinkel kwam, | |
| |
waar ze voor den sultan een
boek gekocht had: ‘De Motorisatie van den landbouw’. In een oogwenk werd het
meisje door deze personen, die individueel genomen misschien goede jongens
waren, maar solidair zich als schoelies ontpopten, omringd, bespot, bespuwd en
geslagen. Enkele politieagenten en detectieven sprongen toe, verlosten en
duwden haar in een taxi die in snelle vaart naar het hoofdcommissariaat der
Openbare Veiligheid reed. Sheherazade werd dadelijk in het bureau van den
politieprefect binnengeleid. Het was een brave dikkerd van een vent die ‘tot
princiep had’ steeds kordaat, doch tevens bedaard, een zaak aan te pakken. Hij
liet een glas water brengen opdat de juffer wat zou bekomen van de beroerde
emotie die ze doorgemaakt had.
‘Sta me toe U wat raad te geven!’ zegde hij dan gemoedelijk. ‘Vindt U
niet mejuffer, dat uwe afwezigheid uit het land zich zoo wat opdringt?’
‘U wilt me dus verbannen?’
‘Geen kwestie van! Het staat U vrij op alle wegen van Arabië rond te
kuieren. Doch U hebt nog zooeven ondervonden tot welken prijs. Ik kan U
natuurlijk niet garandeeren dat aan iederen straathoek steeds politie aan de
hand zal zijn om uw persoon uit de klauwen van het gepeupel te verlossen.’
Hij liet dat ‘vooruitzicht’ dat hij met nuchtere stem gemaald had,
eerst wat op haar inwerken, vervolgde dan met warme innigheid.
‘Ik doe een beroep op uwe vaderlandslievende gevoelens, mejuffer!
Iederen dag kan een conflikt met Perzië losbreken. Hoe kunnen we een
eenheidsfront vormen wanneer onophoudelijk volkswoelingen losbreken waarvan uw
persoon, let wel ik beweer niet de schuld, maar helaas de aanleiding is. U
misprijst het gevaar? Ik eerbiedig en bewonder uwe kranigheid, of liever uw
moed. Doch er staat hier oneindig veel op het spel. Uwe aanwezigheid ten
Paleize brengt het leven van den vorst in gevaar, van hem die U zoozeer ter
harte ligt. Ik ken uwe fijnbesnaarde intelligentie - in tijdschriften heb ik
verscheidene bij- | |
| |
dragen van uw hand gelezen die werkelijk van
uitzonderlijke geestesgaven getuigen - Mejuffer, denk aan Titus en Berenice!
“Invitus invitam remesit!” Het subliemste, het heldhaftigste offer dat ooit aan
de Staatsraison gebracht werd!... Welnu welk is uw voornemen?...’
Sheherazade antwoordde niet. Dit was zooveel als een toestemming tot
al wat de politieprefect zou gelieven te bedisselen. Zoodus nu maar dadelijk
het zaakje practisch tot het einde doorgedreven.
De ambtenaar deed de telefoonbel rinkelen.
‘Nummer 8712 a.u.b... Cabinet van den Vizier van Onderwijs?... Goed...
Ware het mogelijk op de lijst der stipendiaten die van het Carnegiefonds
genieten en aan het Harvard College studeeren één naam bij te voegen?... Ja?...
Wilt U opschrijven... Sheherazade... She-he-raza-de... Ja, zeker... Ik dank uwe
Excellentie...’
‘Nu: nummer 124... a.u.b... Agentschap van de Peninsular &
Oriental Co.?... Gelieve een eerste klasse hut te reserveeren op de Arabia’...
De boot verlaat Bassora morgen, nietwaar?... Zoodus de hut is gereserveerd op
naam van mejuffer Sheherazade.’
De politieprefect wendde zich terug tot het meisje. ‘Ziet U, dat gaat
best. U studeert in Amerika een jaar of twee, schrijft een flinke verhandeling
over’... hij keek even naar de flarden van ‘Motorisatie van den Landbouw’ die
op zijn pupiter lagen... ‘over een of ander onderwerp dat U belang inboezemt.
Morgenochtend vroeg voert mijn auto U naar de boot, nietwaar?’
Sheherazade liet zich gedwee wegleiden.
De politieprefect wendde zich tot zijn secretaris:
‘De agenten Hussein en Alibecar hebben dat zaakje van de ‘spontane
volkswoede’ nog al goed opgeruid en zonder al te veel kleerscheuren uitgevoerd.
Knappe jongens! Daar hebben ze een lintje aan verdiend...
De schrandere Shiriar vermoedde onmiddellijk dat men hem zijn
sociologische raadgeefster ontfutseld had om | |
| |
hem te beletten nog
verder in de politieke ontwikkeling van het Rijk in te grijpen. De vorst
eischte ‘volledige opheldering’ over Sheherazade's plotseling verdwijnen. Men
toonde hem de formulieraanvraag die het meisje eigenhandig ingevuld had voor
het Carnegiestipendiaat; doch verzweeg natuurlijk zorgvuldig de omstandigheden
waarin dit gebeurd was. Tevergeefs trachtte hij van Sheherazade zelve nieuws te
verkrijgen. De ‘schiftingsdienst’ der Paleissecretarie wist dat correspondentie
uit Amerika onder censuur gesteld was en de sultan kon natuurlijk niet, gelijk
een verliefd schoolmeisje, zijn briefwisseling ‘postliggend’ naar Bagdad doen
komen.
Dra voelde Shiriar hoe hulpeloos hij daar stond als een, weliswaar
hooggeplaatst, maar toch zoo eenzaam individu tegenover den geordenden ‘Staat
van Zaken’. En als opstandig verzet wist hij al niet veel meer uit te halen
dan: maanden lang diplomatisch ziek alle plechtigheden te boycotten en, in een
oogenblik van nukkig humeur de gebruikelijke jaarlijksche lijst te scheuren der
Arabieren en onderdanen van vreemde Staten die ‘voor het verleenen van het
eereteeken van den Gulden Dromedaris in aanmerking kwamen’; zoodat de woede van
den sultan - dum delirant Reges plectuntur Achaeae! - tevens bittere
ontgoocheling bij honderde gezinnen van deftige burgers bracht.
Het spreekt van zelf dat van de sociale voorstellen die Shiriar gedaan
had nooit iets terecht kwam. De vizieren lieten ze propertjes verslibben in den
moerasslenter der parlementaire commissies.
Mettertijd keerde Shiriar dan ook terug tot zijn neurasthenie en zijn
gramofoon: Pandoradoos zijner begoochelingen. En - de gang der wereld kan soms
vol tergende ironie zijn - meteen helderde ook stilaan de politieke toestand in
Arabië op.
Een samenloop van mildere omstandigheden liet de ruzie met Perzië
bedaren; want alle diplomatische spanningen hoeven niet noodzakelijk in de
electrische ontlading van een oorlog te eindigen. Een statenconflikt is een
| |
| |
natuurverschijnsel dat, net zooals een meteorologisch onweer,
wegdrijven kan.
Een golf van sensualisme deed het verbruik van Arabische reukwaren
over gansch de wereld sterk toenemen, zoodat de nationale economie weer op en
top aan het bloeien ging.
Toen, drie jaar na de hierboven verhaalde gebeurtenissen, Sheherazade
naar haar vaderland terugkeerde herinnerde zich haast niemand meer de
politieke moeilijkheden die haar aanwezigheid in het Paleis veroorzaakt had. Ze
kreeg een baantje aan het ‘Instituut voor Pedologie’ van Bagdad en schreef
traktaatjes die ‘zeer opgemerkt werden’ in opvoedkundige kringen van Arabië.
Deze boekjes werden zelfs met een aanmoedigingspremie bekroond door de
provincie West-Irak.
Raymond Brulez
|
|