| |
| |
| |
Pyke Koch
Zooals het werk van de meeste kunstenaars die oorspronkelijke
persoonlijkheden zijn, vertoont ook de schilderkunst van
Pyke Koch, hoezeer men er den adem van het heden in
herkent, eigenschappen die vrij sterk afwijken van de algemeene verschijnselen
van het tijdvak. De schilderkunst van Pyke Koch offert niet aan het bijgeloof,
dat men de zichtbare werkelijkheid moet elimineeren om als modern kunstenaar
mee te tellen. Blader in ‘Palet’, het slordig-bijeengevraagde boek, dat den
Nederlandschen schilder slechts in schijn gelegenheid bood den ‘stand’ der
schilderkunst te overzien en waarin (tusschen de platen, de portretten en de
enkele intelligente stukjes door) een serie ongare theorieën worden verkondigd
die u van kleur doen verschieten. Gij zult versteld staan van de onderlinge
ontleeningen, de modeverschijnselen, de waterige mystiek. Een traditie, welke
iets van een voedingsbodem heeft, en het middelmatige talent toestaat geen nul
te zijn, ontbreekt, en ontbreekt in ons land van doorvoerhandel veel
opmerkelijker dan elders. De sterke, doelbewuste persoonlijkheden zijn
zeldzaam. Men waait te makkelijk met alle winden mee en munt in onvruchtbaar
eclecticisme uit. De een wil de kunst genezen met gestyleerd socialisme, de
ander haar uit de verafschuwde ‘romantiek’ bevrijden met pretentieus
cercle-et-carré op het maagdelijk schilderlinnen, een derde - hoewel zich nog
altijd artist noemend - haar finaal doen verdwijnen door een wetenschappelijken
grondslag te stellen in de plaats der bezieling. Men heeft te veel dingzucht en
te weinig aandacht voor de nimmer uitgeputte raadselen van de zichtbare en
tastbare wereld. Men vermagert, men ontloopt de natuur.
De schilderkunst van Pyke Koch doet dit niet. Deze maniakale schilder
kent de tucht en de verstorvenheid, die gevraagd worden om de verschijningen en
verschijnselen zóó scherp en helder te beschouwen, dat de huid hunner
werkelijkheid doorzichtig wordt. Om het détail te zien en | |
| |
den
innerlijken vorm niet te verwaarloozen. Hij is een zeer aandachtig waarnemer
van de werkelijkheid en weet met Rilke te spreken van ‘die Gebärde mit welcher
die kleinen Blumen sich auftun am Morgen’, - hij is tegelijkertijd iemand die
zich voortdurend bezig houdt met spannende geestelijke conflicten. Dit schijnt
een tegenstrijdigheid, maar men vindt die bijzondere gave bij alle kunstenaars
die ons blijvend boeien. De kunstenaar kan niet van het innerlijke, van het
geestelijke ‘afdalen’ naar de werkelijkheid der natuur. Hij moet, in de
omgekeerde volgorde, door de natuur heen tot de kennis van het onzichtbare
geraken en het geduld, dat hiertoe vereischt wordt, ontbreekt tegenwoordig maar
al te zeer. Men zou menigeen willen wijzen op een van die bijna banaal
klinkende, maar altijd diep doordachte notities van Leonardo da Vinci, daar
waar hij ‘Regels voor jonge schilders’ opstelt: ‘Gij, die door de natuur op
deze kunst (de schilderkunst) zijt aangewezen, ik zeg u, dat gij bij de
bijzonderheden moet beginnen, wanneer ge inzicht in de vormen der dingen wilt
verkrijgen, en eerst dan moogt gij tot de volgende overgaan, als ge de eerste
goed in de herinnering en in de beoefening hebt bevestigd. Anders zult gij uw
tijd nutteloos besteden. Leer liever vlijt dan snelheid.’
Dit schijnt eerder voor Koch geschreven dan de twijfelachtige en als
naar gewoonte eenzijdige bewering die Greshoff onlangs liet hooren: ‘Wanneer
men door sterke driften, door brandende gevoelens, door een stroom van
gedachten overmand wordt, dan heeft men niet den tijd, noch de lust om zich aan
het perfectionneeren van het handwerk te wijden.’ Dezelfde Leonardo, die het
noodzakelijk vond de natuur-wetenschappelijke ontdekkingen, zooveel als in zijn
vermogen was, dienstbaar te maken - maar dan ook dienstbaar -
aan zijn kunst, hij was ook de eerste die de behoefte had den schilder tot meer
dan handwerksman, tot arbeider in het rijk van den geest te verheffen.
In het werk van Pyke Koch zijn bewegingen, die mij telkens weder aan
deze schijnbare tegenstrijdigheid doen denken. Want de voornaamste indruk, dien
men er bij her- | |
| |
haling van ontvangt is deze: wat heeft deze
schilder, die zoo pijnlijk nauwgezet de uiterlijke werkelijkheid waarneemt en
weergeeft, een merkwaardige behoefte om de geheimen der gelaten, der lichamen
en der zwijgende voorwerpen te ontraadselen!
Het nog weinig omvangrijke, maar reeds als een geheel apart
verschijnsel fel en levend in onze memorie ageerende schilderwerk van Pyke Koch
ontstond langzaam, schrede voor schrede. Hij onderwees zich zelf en koos zich
geen voorbeelden die hij in 't bijzonder wilde navolgen. Hij was eenzamer dan
wie ook in de ordening van zijn emoties en in den strijd tegen de
weerbarstigheid der materie. Dat maakt de onmiskenbare knapheid van zijn
factuur een knapheid die niet leeg is, maar overal gespannen blijft van leven
en diepere aandacht, zooveel te wonderlijker. De opvallende zorgvuldigheid van
zijn stofuitdrukking is niet slechts gebaseerd op een helder, scherp en
onomfloerst beschouwen van de werkelijkheid, maar ook op een fijn genuanceerd
vermogen tot leven in de stof, een leven dat ik organisch zou
willen noemen, omdat het berust op een eindeloos aftasten, een zich
vereenzelvigen met de bewerktuigde natuur. Vandaar dat hyperreëele,
verbijsterend wanneer men zijn werk voor het eerst ziet, door den oppervlakkige
misschien verward met een neiging voor kil, zindelijk en fotografisch realisme,
maar bij aandachtiger toezien herkend als de op dit oogenblik wel zeer
ongemeene qualiteit om concreet en geestelijk te zijn tegelijkertijd. Wat hij
ziet, proeft, ruikt en voelt in de stof wil hij leggen in de materie die hij
gebruikt, met een geduldige zorgvuldigheid. Maar hij doet het in een bijzondere
ordening en een ongemeene belichting. Dat levert een verhevigde, een verhoogde
en actieve werkelijkheid op, die niets kleins en dociels aan zich behield, die
in hooge mate suggestief is.
Wat verzet wekte bij den gemiddelden toeschouwer, en | |
| |
zeker nog verzet wekken zàl, het kan tenslotte dan ook dit bijzondere
verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de zichtbare werkelijkheid, deze
manifestatie van een zorgvuldig en verfijnd vakmanschap, dat aan sommige
laatprimitieven en renaissance-schilders doet denken, niet zijn. Ik stel mij
voor, en vind het gedeeltelijk zelfs begrijpelijk, dat men bezwaar maakt tegen
de geestelijke atmosfeer van zijn werk en tegen de keuze zijner onderwerpen. Er
is, voor ieder die de schoonheid bij voorkeur zoekt in het gedroomd elysium dat
de daagsche werkelijkheid zijn belang min of meer doet verliezen, iets macabers
in den geest van Pyke Koch. Zijn bezieling ligt voorloopig niet onder den
wiekslag van het verlangen naar het onstoffelijke. Het is echter verkeerd het
belang van dit werk te willen meten met abstracte normen, die aan het wezen
zijner schilderkunst ten eenenmale vreemd zijn. De romantische attributen
waardoor veler aesthetica beheerscht wordt - en in menig geval allicht volkomen
terecht - dienen hier te worden uitgeschakeld en vergeten. Er is inderdaad aan
dit werk niets van argeloosheid of hymnische gezindheid. Maar van belang is de
vraag, of de intelligentie, waarmede de schilder de stof voelde en hanteerde,
correspondeert met zijn geestelijke draagkracht. En wie dit aandachtig naging,
zal tot de conclusie geraken, dat het werk van Pyke Koch inderdaad een eigen,
bijzondere harmonie vertoont, dat het voertuig der schilderkunst hier dient een
sterke persoonlijkheid en een oorspronkelijken geest, vaardig tot nieuwe
ontdekkingen. Wat, conventioneel beschouwd, het nuchtere, het leelijke heet,
groeit in dit werk uit tot een opmerkelijk fantasme. Pyke Koch is de verbeelder
van de fataliteit dier harde werkelijkheid, welke wij het liefst achter onze
droomen en ons geluksbegeeren wegduwen.
Nieuwe onderwerpen en exploratie van verwaarloosde gebieden hebben in
de geschiedenis der kunst te allen tijde verzet uitgelokt. Het ‘Déjeuner sur
l'herbe’ van Manet moet den bezoeker van den Salon des Refusés van 1863 niet
minder extravagant zijn voorgekomen dan het zonder | |
| |
mededoogen
bekeken, het onbeklaagd geschilderde gezicht van de ‘Bertha van Antwerpen’ den
bezoeker van Amsterdams Stedelijk Museum. Maar het getuigt van gebrekkig
toezien en van oppervlakkig oordeelen, wanneer men in het werk van Koch slechts
zou ontdekken de lust om den burger te epateeren. Deze schilderkunst kent
andere zorgen, andere problemen. Zij vertegenwoordigt een veel te ernstige
confrontatie tusschen geest en natuur, om zich met toewijding aan dat
studentikoos plezier te wijden. En de wijze waarop zij haar drastische
onderwerpen voordraagt is in staat om direct de gedachte aan goedkoopen spot te
verdrijven.
Er spreekt uit het werk van Pyke Koch een gekweldworden en een
zelf-kwelling, welke men alleen verwachten kan in een tijd die zoo verscheurd
is en arm aan zekerheid als de onze. De mensch leeft, gelijk eenmaal Mantegna,
Holbein de Jongere en Erasmus, op een kentering waarin alles nieuw geijkt
wordt. Hij leeft in een ernstig conflict tusschen zijn idealisme en zijn
nieuwsgierigheid en in die aan illusie arme ‘hel zonder vlammen’, welke berooft
van den moed om zich-zelf te beklagen. In zulk een toestand zal de uiting licht
overconcreet, dan zelfs wrang en grotesk worden. Spot en persiflage zitten het
torment en de wanhoop op de hielen. Maar tegelijkertijd kunnen, in een vreemde
contradictie, het liefelijke en de stilte oprijzen uit de met groote koelheid
en bitterheid bekeken phenomenen. Het geluk wordt gezocht binnen de engste
grenzen der werkelijkheid. De bevrijding wordt bereikt in de meest
noodzakelijke zelfbeperking. Deze merkwaardige complicatie bespeuren we ook in
de schilderijen van Pyke Koch. De persoonlijke verhouding van den kunstenaar
tot zijn sujetten schijnt soms bijna opgeheven. Zijn menschen zijn duister en
trots van zichzelf vervuld, de voorwerpen isoleeren zich hard en koel uit de
atmosfeer en de contour-vervloeiïng van het licht. Zij zijn de bekende, bewuste
uitkomsten eener voortdurende analyse. Maar niet schoolsch en star is hij
hierin. Als alle oorspronkelijken weet hij, op het onverwachtst, te verrassen:
met den | |
| |
vreemden, stillen eenvoud van een duif in een kooi, met
die prachtige, fiere en hulpelooze houten paardjes in een cents-draaimolen -
onderwerpen die met een geserreerde teederheid zijn behandeld en waarin de
verwonderde, nieuwe ontdekking van 's werelds simpelheid wordt gedaan, welke
den levenskrachtigen kunstenaar nimmer verlaat.
Voor mij is het zeer de vraag, of de wijze van zien en schilderen die
hem thans hoofdzakelijk kenmerkt Koch's definitieve vorm zal zijn. Maar
voorspellen is een gevaarlijke bezigheid in zaken van kunst. Als zijn werk ons
nu, in zoo genadeloos een stijl, vaak onderwerpen voorhoudt en menschen te zien
geeft die weinig salonfähig zijn, behoeft men niet onmiddellijk te besluiten
dat zij gedepraveerd zijn (en de schilder misschien met hen). Zij zijn alleen
maar verwijderd van het artificiëele paradijs en de humanitaire ethiek, de
benauwenis van het overbekende en de fel acteerende werkelijkheid is er in
ontvlucht door de voorwerpen, de gezichten en gestalten te omgeven met een
zekere, schier plechtstatige onaantastbaarheid, door ze, bijna sculpturaal, te
maken tot idool en symbool van zelfhandhaving in een wereld zonder illusie.
Ontdekt men deze, de eigen golflengte van Pyke Koch, dan wordt de zin van zijn
schilderen een gansch andere dan die van het plezier aan goedkoope ergernis.
Zijn wereld heeft een zichzelf voedende noodzakelijkheid, even groot als die
van welken kunstenaar ook. Zijn ontroering is bedwongen in een weerbaarheid
zonder zelfbedrog en hij is daardoor een realist met ‘ruimte’ om zich heen. Hij
kent de comédie humaine, maar hij ziet daarin telkens de krijtbleeke
verstarring van overbelichte tusschen-stadia, met menschen als vreemd en
hiëratisch gebarende ledepoppen, met eigenzinnig levende voorwerpen, die
onbegrepen geheimen zijn. Zoo wordt het meer dan reëele plotseling wonderlijk,
gelijk dat in de verhalen van Edgar Allan Poe soms geschiedt. Het zijn geen
ongewaarschuwde, aetherische wezens die in het verhaal van Koch oprijzen. Het
leven is aan de monumentale vrouw in de Schiettent - en zij is | |
| |
Pyke Koch - Avant-guerre (een satire)
| |
| |
Pyke Koch - Bertha van Antwerpen
| |
| |
Pyke Koch - Nocturne
| |
| |
Pyke Koch - Schiettent
| |
| |
daar niet voor het eerst - niet voorbijgegaan
zonder lidteekens achter te laten. Doch hare trekken, cru, plotseling zonder
leugen voor ons neergezet, hebben een kracht, een rust en een plechtigheid,
welke ontstaan uit een van die onverklaarbare bevrijdingen waarmee het leven en
de kunst ons altijd opnieuw verrassen.
Naar bevrijding streeft het werk van Pyke Koch, zooals alle kunst. Het
kiest een weg waarop niets kan worden vermeden of ontloopen, waarop iedere
verschrikking en ontluistering van de werkelijkheid wordt aanvaard en omgezet.
Slechts een sterke geest bezwijkt niet bij dat langzame gevecht om
uitkomst.
Jan Engelman
|
|