hij, als
men het hem veroorlooft, in het oude huis trekken. Men omhelst elkander; John
en Tilde doen een korte huweliksreis en komen daarna terug in een woning die
door de vader met roerende zorg bijna geheel voor hèn in gereedheid werd
gebracht.
In een slothoofdstuk dient de lezer geheel te worden gerustgesteld.
Iedereen weet immers dat het samenwonen op deze wijze, zelfs waar het met de
beste bedoelingen begonnen wordt, niet altijd lukken wil, en inderdaad, na 3
maanden merkt Tilde dat haar vader en John elkaar niet volkomen verstaan. Dit kwelt haar, omdat zij zich, na haar
huwelik, juist weer geheel met haar vader verwant voelt (delikaat aangeven dat
de soort puberteits-troebelen tans geheel zijn opgeheven). Een onverwachte
gebeurtenis brengt met één schok alles in orde: op een avond zingt John
gedachteloos een gaucholied, en de vader wordt zozeer door zijn stem getroffen,
dat hij hem meeneemt naar een van zijn zangavonden. (Hij had deze avonden tot
dusver altijd voor zijn schoonzoon geheim gehouden.) John komt opgetogen thuis,
en geen wonder, zijn stem, zozeer geoefend bij de kampvuren onder verschillende
hemelen, heeft iedereen behaagd; hij is de leeuw van het mannenkoor geworden en
sindsdien vergezelt hij zijn schoonvader op alle zangavonden. Zo blijft dit
huisgezin, door ware liefde behouden en tot het geloof teruggebracht, door de
steun van de kunst in een eenvoudig maar kompleet levensgeluk verenigd. De
laatste, trillende woorden, worden door de vader uitgebracht.
Het onderwerp, mits delikaat behandeld en edel geritmeerd, behoeft
volstrekt niet een kleinburgerlike indruk te maken; men leze er
Anthonie Donker op na, die van ‘melodrama's’ als
Slauerhoff's
Coen heel wat meer hinder ondervindt.
Als titel een kombinatie als Het Stille Gevaar, De Goede
Avonturier, De Bedreigde Veste, of iets soortgelijks. - Voor dit scenario,
dat geheel voor de goede zaak werd uitgedacht, vraagt de ontwerper, ook bij
eventuele bekroning, geen enkel percentage.
E. du Perron