Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 2
(1952)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
BoekbesprekingenNijhoff-Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540.Ga naar voetnoot1)Enige maanden geleden is een nieuw deel verschenen van de bibliographie der Nederlandse postincunabelen: derde deel (eerste stuk). Dit deel bevat de beschrijvingen van 111 boeken, die Mejuffrouw Dr. Kronenberg na het verschijnen der eerste beide delen nog heeft weten te vinden. Daarmee bezitten wij nu de volledige collatie van 4289 boeken in Nederland tussen 1500 en 1540 verschenen. De onovertreffelijke zorgvuldigheid, waarmee ook dit deel werd voorbereid, geeft weer een welkome gelegenheid, aan de gevoelens van eerbied en dankbaarheid van zeker iedere gebruiker van deze bibliographie uiting te geven. Naast de nauwkeurige beschrijving der bewaard gebleven drukken stelt de bibliographie zich ten doel een inventarislijst te geven, door alle bekende exemplaren van elk der beschreven boeken te vermelden. Het is gebleken, dat deze gegevens voor talrijke gebruikers van grote waarde zijn, b.v. voor de bepaling der zeldzaamheid en de vaststelling van de eventuele prijs. Nu dit zo is, is het eigenlijk jammer, dat de gelegenheid van het verschijnen van deel III, 1 niet werd aangegrepen om de lijst van aanvullende gegevens over bewaard gebleven exemplaren nu eens eindelijk samen te vatten in een enkele lijst. Want dergelijke lijsten waren ook reeds in het eerste deel van 1923 en in het tweede deel van 1940 gepubliceerd. Op het ogenblik moet men, wil men b.v. vaststellen hoeveel exemplaren van no. 911 bewaard gebleven zijn, eerst kijken bij de beschrijving van dit nummer in deel I (3 exemplaren); de aanvullende lijst voor in deel I vermeldt nog een ander exemplaar; de aanvullende lijst voor in deel II vermeldt weerom twee exemplaren en de nieuwe aanvullende lijst in deel III geeft nog een nieuw ontdekt exemplaar. Om dus vast te stellen, dat van 911 zeven bewaarde exemplaren bekend zijn, moet men in de drie tot nu toe verschenen delen op vier plaatsen naslaan. Het ware mijns inziens een kleine moeite geweest de drie aanvullende lijsten van samen ca. 30 bladzijden nu samen te voegen. De winst aan overzichtelijkheid en hanteerbaarheid had ruimschoots opgewogen tegen de meerdere kosten. | |
[pagina 46]
| |
Haarlemse drukkers 1540-1600.Na langdurige vertraging door de oorlogsgebeurtenissen is nu het boek van Mevrouw H.J. Laceulle-van de Kerk De Haarlemse drukkers en boekverkopers van 1540 tot 1600 verschenen, waarvan het inleidende gedeelte reeds in 1941 als proefschrift uitgekomen was. Het verschijnen van deze bibliographische studie is in verschillende opzichten een gebeurtenis. Het tijdperk der Nederlandse incunabel is tamelijk uitvoerig behandeld, zij het dan ook 80 jaren geleden. Wij bezitten Campbell's Annales de la typographie néerlandaise du XVe siècle met 4 supplementen en 2 latere aanvullingen door Vouillème. In het begin van deze eeuw ontstond het plan ook de Nederlandse postincunabelen uitvoerig bibliographisch te bewerken, welk plan inmiddels door Nijhoff-Kronenberg nagenoeg volledig verwerkelijkt is. Systematisch zou men zo verder kunnen gaan om uiteindelijk aansluiting te krijgen op Brinkman en zijn voorgangers. Daar juist deze voorgangers en ook de eerste jaren van Brinkman nauwelijks aan die bibliographische eisen voldoen, die gesteld worden door de incunabel-bibliographie en die ook door Nijhoff-Kronenberg werden toegepast, zou men theoretisch het werk van Campbell en Nijhoff-Kronenberg tot circa 1850 moeten voortzetten. Practisch echter zal een dergelijke volledige Nederlandse nationale bibliographie niet meer te realiseren zijn. De omvang der boekproductie sedert de Hervorming zou deze onderneming oneindig veel duurder maken dan het werk van Nijhoff-Kronenberg, dat slechts 40 jaren omvat, reeds moest zijn. Bovendien zijn door het bewaren in openbare bibliotheken grote gedeelten der boekproductie uit latere tijd voor de ondergang behoed en reeds daarom bestaat hier minder aanleiding tot nauwgezette inventarisatie. Er is nog iets anders: de op het einde der 19e eeuw begonnen en nog steeds verschijnende Bibliotheca Belgica heeft zich juist een dergelijke inventarisatie ten doel gesteld. Zij neemt hierbij geen nauwe tijdelijke beperking in acht, past echter een - niet altijd geheel duidelijk - systeem van selectie toe. Deze redenen samen hebben vermoedelijk tot nu toe een ernstige poging tot een voortzetting der Nederlandse nationale bibliographie voor de tijd na 1540 tegengehouden. Slechts twee serieuze bibliographische ondernemingen kunnen worden genoemd, die in deze richting hebben gewerkt; beiden hebben zich tot de drukken van één plaats beperkt: Moes-Burger, De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de zestiende eeuw en Dr. Edgar Heynen, Maastrichtse drukkers 1552-1816. | |
[pagina 47]
| |
Of Moes zijn werk op touw zou hebben gezet, als hij had kunnen vermoeden, dat Nijhoff-Kronenberg op zo volmaakte wijze de eerste 40 jaren der 16e eeuw zouden bewerken, kan men in twijfel trekken. (De bibliographie over Maastricht ontleent haar bestaansrecht juist aan het feit, dat de boekdruk daar pas in 1552 begint). Dezelfde gedachtegang maakt het voor ons twijfelachtig of de door Mevrouw Laceulle in het bibliographisch gedeelte van haar boek gevolgde methode, die nog veel hogere eisen aan de bewerking stelt dan de toch niet geringe, die door incunabel-bibliographie en door Nijhoff-Kronenberg werden vervuld, of een dergelijke methode in een plaatselijke bibliographie over een halve eeuw nog binnen de perken van het redelijke blijft. Op 123 bladzijden worden 167 boeken beschreven met een over elk oordeel verheven akribie, maar daarboven met de weergave van talrijke inleidingen, opdrachten en andere bestanddelen van het voorwerk. Was dat noodzakelijk? Gezien het feit, dat een groot gedeelte der 167 boeken reeds in de Bibliotheca Belgica, in de Catalogus-Waller of in pamfletten-catalogi met grote zorgvuldigheid beschreven zijn, zou men hebben kunnen volstaan met een short title catalogus, die had kunnen worden aangevuld met uitvoerige beschrijvingen van boeken, waarvan geen of geen voldoende beschrijving bestaat. Het lijkt ons niet juist ruim 3 bladzijden van een bibliographie te wijden aan de letterlijke weergave der inleiding van een absoluut niet zeldzaam boek (van no. 3: Cicero, Officia. Vertaald door Coornhert, 1561, vermeldt Mevrouw Laceulle 13 exemplaren in openbare bibliotheken). Wij hebben deze aanmerking met opzet vooraf laten gaan aan de eigenlijke bespreking van het boek, om de woorden van grote erkentelijkheid, die wij te zeggen hebben niet naderhand weer door critiek te verzwakken. Erkentelijk namelijk moeten wij zijn voor het pionierswerk, dat hier werd verricht: aan de uitstekend gedocumenteerde historische inleiding sluit aan het overzicht over het ‘typographisch materiaal’. Dit nu is niet minder dan een zo volledig als op het ogenblik mogelijke letterproef voor de voornaamste Haarlemse drukker der 16e eeuw: Jan van Zuren, Antonis Ketel en Gillis Rooman. Dit gedeelte lijkt ons het meest belangrijke. Hier wordt voor het eerst voor de drukkers van een stad het door hun gebruikte lettermateriaal samengesteld, voor iedere drukker gerangschikt naar lettersoorten (Gothiek, Romein, Cursief, Civilité, etc.), aangevuld met de vermelding der gebruikte cijfers, rubriektekens, accessoires, typographische bloemen, initialen, ornamenten, drukkersmerken en houtsneden. Hoeveel minutieus werk voor de samenstelling van deze ‘letterproef’ | |
[pagina 48]
| |
verricht moest worden, blijkt uit het overzicht van een enkel voorbeeld: voor Gillis Rooman stelde Mevrouw Laceulle vast: 36 lettersoorten, 9 rubriektekens, 14 accessoires, 12 typographische bloemen, 30 initiaalsoorten, 15 ornamenten, 10 drukkersmerken en 5 bijbehorende omlijstingen, bovendien 17 houtsneden. De beschrijving van al deze drukelementen is uiterst nauwkeurig (enigszins aangepast aan de door Haebler gevolgde methode), zij is bovendien toegelicht met een groot aantal illustraties en zal zeer zeker uitstekend dienst doen als basis voor een algemeen Nederlands typenrepertorium der 16e eeuw. De historische inleiding is in deze nieuwe uitgave aangevuld met de uitgave van 354 archiefdocumenten. Alles bij elkaar genomen en afgezien van het boven uiteengezette principiele bezwaar tegen de wijze van catalogiseren - een bezwaar, dat vooral ingegeven is door de vrees voor de te verwachten reeksen van dergelijke plaatselijke bibliographieën, en dat zich geenszins tegen deze publicatie als zodanig richt - is het boek van Mevrouw Laceulle een belangrijke aanwinst voor de geschiedenis van het Nederlandse boek. Het is toe te juichen, dat de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels aan deze studie een plaats heeft toegekend in haar Bijdragen tot de Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel. | |
Thom. J. de Vries, Vive svolGa naar voetnoot1).Het boekje, dat Th. J. de Vries heeft geschreven en dat de N.V. Uitgevers-Maatschappij W.E.J. Tjeenk Willink in zekere zin als reclameuitgave deed verschijnen, belooft in zijn lange ondertitel: ‘Historie van schoolmeesters, drukkers en ketters en van allen die een bijdrage hebben geleverd tot de bloei van de Alma Schola Svollana’ veel meer dan het in feite geeft en misschien ook op de weinige bladzijden geven kan. Wie - om ons op ons terrein te beperken - belangrijke gegevens over de boekdruk te Zwolle hoopt te vinden of ook slechts een korte geschiedenis van de boekdrukkunst te Zwolle, wordt teleurgesteld. De vraagstukken, die het verband tussen school en boekdruk, tussen humanisme en boekdruk, tussen boekdruk en letterontwikkeling betreffen, worden slechts zeer oppervlakkig aangestipt en zelden helder uiteengezet. Men vindt nietszeggende zinnen als deze: ‘Zo werd | |
[pagina 49]
| |
een nieuwe sfeer geschapen, doch deze was niet meer gelijk aan de oude’; zeer zwak gestaafde beweringen (‘dat te Zwolle vermoedelijk sinds 1432 blokboeken van de Donatus werden gebruikt’), onverantwoordelijke samenvattingen (‘Inmiddels hadden het onderwijs en de boekenproductie een grote vlucht genomen, en daaraan is de consolidering der drie lettertypen, fractura, rotunda en bastarda te danken’). Uiteraard zijn er ook belangwekkende gegevens te vinden, b.v. over de humanist Gerardus Listrius en over de drukker Simon Corver. | |
Zeventiende-eeuwse boekillustratie.Het is een oud en vastgeworteld vooroordeel - te verklaren alleen uit het feit, dat wij nog steeds in te hoge mate afhankelijk zijn van de aesthetische opvattingen der 19e eeuw en wel speciaal de Duitse - dat het boekwezen, vooral de boekkunst, in de 17e eeuw een dieptepunt beleefde. Nog pas, in de 8e aflevering van de 2e druk van Milkaus Handbuch der Bibliothekswissenschaft wordt het hoofdstuk over de boekillustratie in de 17e en 18e eeuw (door H. Wegener) ingeleid met de even duidelijke als ongerechtvaardigde, of tenminste eenzijdige zin: ‘Das künstlerische Niveau der Barockillustration war durchweg niedrig.’ Een onbevooroordeelde zou zich moeten afvragen, hoe dit mogelijk is. Het leven van het boek was toen uitermate geactiveerd. Men denke slechts aan de namen der grote drukkers: Blaeu, Elzevier, Plantijn, Merian; aan de Imprimerie Royale; aan de boekkunstenaars Galle en Rubens, Poussin en Sébastien Le Clerc; aan bibliophielen als Richelieu, Mazarin, Colbert, de Thou, Peiresc; aan Burton en Samuel Pepys; aan boekbinders als Le Gascon en Mearne, en men zal begrijpen, dat het vernietigende oordeel over de boekkunst der 17e eeuw alleen - en ook daar slechts ten dele - geldt voor Duitsland en Engeland. Philip Hofer, Curator of Printing and Graphic Arts in the Harvard College Library, heeft voor de afdeling Graphische Kunst sedert enige tijd speciale aandacht besteed aan het bijeenbrengen van een representatieve verzameling van 17e eeuwse geïllustreerde boeken en plaatwerken. Om het boven geschetste vooroordeel te bestrijden en om te laten zien dat de boekkunst der 17e eeuw wel degelijk de aandacht der wetenschappelijke verzamelingen en der bibliophielen verdient, tenslotte om een eerste overzicht over dit tot nu toe tamelijk veronachtzaamd gebied te geven, heeft hij | |
[pagina 50]
| |
kortgeleden onder de titel Baroque Book Illustration, a short survey een zeer fraai boek doen verschijnen, dat behalve een inleidende tekst 150 buitengewoon goed geslaagde reproducties met korte beschrijvingen bevat. De uiterlijke verzorging en de illustraties laten niets te wensen over. In ander opzicht kan men helaas niet onbeperk toestemmen. De tekst - hoe bescheiden eisen men ook zou willen stellen aan een boek, dat zich als short survey aankondigt - is nauwelijks evenredig aan opzet en uitvoering van het boek. De eigenlijke inleiding bestaat uit een algemeen historisch en cultuurhistorisch overzicht over de 17e eeuw, zij verwaarloost echter de kunsthistorische achtergrond. Daarmee overeenkomstig zoekt men dan ook tevergeefs naar een aanduiding over de omvang van het begrip barok, en nergens wordt nader verklaard, waarom de schijver ‘barok’ en ‘17e eeuw’ als congruente begrippen beschouwt. Bibliographische documentatie ontbreekt ten enenmale. Zij moet onmisbaar worden geacht in een boek, dat als eerste leiddraad moet dienen, wegwijs wil maken en verder wil helpen. En bibliographische bronnen zijn er meer dan de inleiding van Hofer doet vermoeden. Het is toch niet zo, dat van de boekillustratie der 17e eeuw in de bibliographische literatuur nauwelijks gewag wordt gemaakt. Men hoeft slechts aan de studies van Mejuffrouw Duportal, gewijd aan de Franse geïllustreerde boeken van 1601 tot 1660 te denken of aan het boek van Funck Le Livre belge à gravures. Bij de verklaring der platen mist men biographische gegevens over de kunstenaars, zeker geen overbodige luxe bij een eerste inleiding in een nieuw terrein. In verband hiermee stelt zich een ander probleem: Hofer verdeelt zijn tekst geographisch naar landen. Maatstaf voor de indeling is de plaats van verschijnen der boeken. Men zou zich kunnen afvragen, of het niet verkieselijker is, in een dergelijk geval het land van herkomst van de kunstenaar op de voorgrond te stellen, een vraag die inderdaad niet gemakkelijk te beantwoorden is. Bij de hier gevolgde methode komt men tot het onplezierige resultaat, dat b.v. Crispijn de Passe als vertegenwoordiger der Engelse, der Franse en der Nederlandse boekillustratie moet gelden en dat, om een ander voorbeeld te noemen, de Malléry en Bloemaert in Frankrijk verschijnen. Het zou ons te ver voeren, hier op alle door Hofer besproken landen critisch in te gaan. Enige voorbeelden kunnen echter aantonen, dat men over de waardering en ook wel eens over de keuze der afbeeldingen hier en daar zou kunnen twisten. De belangrijke rol, die Lodewijk XIII voor de ontwikkeling der Franse drukkunst en boekkunst speelde, komt veel te kort in vergelijking met | |
[pagina 51]
| |
die van zijn opvolger. De naam Poussin zijn wij niet tegengekomen en Sébastien Le Clerc, ‘le plus célèbre illustrateur de la nouvelle génération’ (Malo-Renault), komt er zeer zeker te slecht af.
Johann Ulrich Kraus en de familie Kilian, de belangrijkste figuren der school van Augsburg, hebben wij noch in de tekst, noch bij de illustraties aangetroffen.
In overeenstemming met zijn vooraanstaande plaats in de boekkunst der 17e eeuw is België rijk vertegenwoordigd zonder dat echter voldoende aandacht is besteed aan Cornelis Galle, de Gheyn en de Collaerts.
Nederland tenslotte. A. van de Venne is met één - inderdaad misschien zijn beste - plaat vertegenwoordigd, Romeyn de Hooghe daarentegen met vijf afbeeldingen. Ook Wegener (in Milkau) noemt Romeyn de Hooghe ‘den bedeutendsten niederländischen Illustrator des Barock’. Terecht? Wij menen, dat deze opvatting voor twijfel vatbaar is. Ondanks deze en andere gebreken, die ons bij de kennismaking gebleken zijn, beschouwen wij Hofer's boekGa naar voetnoot1) als een grote aanwinst. Een aanwinst vooral omdat hier kunstgeschiedenis wordt beoefend door een bookminded man, die zich het doel heeft gesteld - en dit doel ook zeker zal bereiken - voor de bibliophilie op kunsthistorische grondslag nieuwe wegen te banen, die tot een nog te weinig ontgonnen, maar zeker niet onvruchtbaar gebied leiden. Tot het welslagen van Hofer's poging zal zeker bijdragen, dat dit eerste werk, dat de 17e eeuwse illustratie als geheel overziet, in zo charmante vorm wordt gepresenteerd. | |
Eduard Büchler, Die anfaenge des buchdrucks in der Schweiz.2. erweiterte Auflage. Bern, 1951.
Van Eduard Büchler's boek gaf het Schweizer Gutenberg-Museum in 1951 een nieuwe vermeerderde druk uit. Hoewel deze druk belangrijk beter is verzorgd dan de eerste, zijn we er toch niet vol- | |
[pagina 52]
| |
komen mee tevreden. Weliswaar is de literatuurlijst met de tussen 1930 en 1950 nieuw verschenen werken aangevuld, maar in de tekst is van deze nieuwe literatuur nauwelijks gebruik gemaakt. Van de omvangrijke Amerbach-correspondentie, die belangrijk materiaal over Froben bevat, is bijvoorbeeld geen notitie genomen. Het is onbegrijpelijk, dat de schrijver zich de kans heeft laten ontgaan voor de geschiedenis van de boekdrukkunst te Genève gebruik te maken van het zo belangrijke werk, dat Marius Besson in 1937-38 heeft gepubliceerd: L'église et l'imprimerie dans les anciens diocèses de Lausanne et Genève jusqu'en 1525. Hetzelfde geldt voor Zürich: het ware nuttig geweest, hiervoor de publicaties van Leemann-van Elck te raadplegen. Heel erg te kort schiet de schrijver bij de behandeling der drukgeschiedenis van Freiburg. Pas na het verschijnen van de eerste druk zijn twee werken verschenen, die de eerste drukken van Freiburg behandeldenGa naar voetnoot1). Büchler heeft zich hiervan niets aangetrokken. Wat het afbeeldingenmateriaal betreft, wij hadden een andere keuze wenselijk geacht. Zo kan men slechts de indruk krijgen, dat de illustraties niet uit zakelijk oogpunt gekozen, maar onder gebruikmaking van toevallig voorhanden cliché's samengesteld zijn. Van 9 kleurplaten stelt slechts één een vroege Bazelse druk voor, de anderen hangen nauwelijks met de tekst samen. De wanverhouding, die uit de verdeling van de illustraties blijkt, is niet te verdedigen: acht reproducties naar drukken van de eerste drukker van Bern, slechts acht reproducties met betrekking tot Bazel en vier met betrekking tot Zürich; slechts een enkele druk van Genève is afgebeeld. Hoewel men van een dergelijk boek geen zelfstandig onderzoekingswerk eisen mag, kan men toch nauwgezette verwerking van het gepubliceerde materiaal verwachten. Het literatuuroverzicht (meer dan 650 titels op 25 bladzijden) is alphabetisch samengesteld volgens de auteursnamen. Daardoor moest het onoverzichtelijk worden. In een boek met een zo beperkt thema ware zorgvuldige onderverdeling zeer zeker op haar plaats geweest. In haar tegenwoordige vorm is de literatuurlijst onhandelbaar: algemene werken, bijvoorbeeld de geschiedenis van de boekdruk, staan naast zeer gespecialiseerde opstellen. Ook onverantwoordelijke lacunes zijn ontstaan (b.v. Briquet, Les filigranes, een werk dat niet slechts het belangrijkste standaardwerk voor de papiergeschiedenis is, maar dat juist voor Zwitserland vele informaties bevat). Meer uitvoerige beschrijving der in de lijst genoemde boeken zou | |
[pagina 53]
| |
welkom zijn, b.v. mededelingen over omvang en illustraties. Na al deze critische opmerkingen moet gezegd worden, dat de drie nieuwe registers (personen, plaatsnamen, vroege drukken) een grote verbetering betekenen. Wij hopen, dat het geen twintig jaar zal duren, voordat een derde druk de mogelijkheid opent uit het goedverzorgde boek een in alle opzichten betrouwbare, volledige en makkelijk hanteerbare behandeling van het onderwerp te maken.
A.H. | |
L. Bagrow. Geschichte der kartographie.Ga naar voetnoot1)Kartographie is een stiefkind der bibliographie. Een moderne bibliographie b.v. van Blaeu en van andere Nederlandse kaartmakers is nog steeds een onvervulde wens. In 1947 begon S.J. Fockema Andreae zijn Geschiedenis der kartografie van Nederland met de vaststelling: ‘Wie zich van Nederlands oude kartografie een beeld had te vormen, zag zich totdusver gesteld voor de noodzaak zich dit zelf te verschaffen’. Datzelfde geldt ook - afgezien van plaatselijk of tijdelijk uiterst beperkte voorstudies voor de kartographie in het algemeen. Bagrow's boek is dan ook bij zijn verschijnen begroet als een lang ontbeerd hulpmiddel voor verzamelaars en bibliotheken, voor bibliographen en historici en ook voor de antiquaren. Technisch-kartographische vragen te behandelen (b.v. het verschaffen der topographische gegevens; projectiesystemen) lag niet in de bedoeling van de schrijver. Hij beperkt zijn uitvoerige studie tot twee andere gezichtspunten: de zuiver geographisch-historische en de artistieke, en wel van de oudste en primitiefste kaarten der Babyloniers en negers tot in het midden van de 18e eeuw. De oudheid levert betrekkelijk weinig materiaal, belangrijker zijn reeds de Middeleeuwen. Grote delen van het boek zijn gewijd aan de kaarten der Renaissance, de zeeatlassen der 16e eeuw. De kartering der Europesche landen wordt land voor land uitvoerig geschilderd. De 17e eeuw noemt Bagrow de eeuw der atlassen. Aan Rusland en de landen buiten Europa zijn speciale hoofdstukken gewijd. | |
[pagina 54]
| |
De illustratie is rijk en voortreffelijk. Meer dan 200 kaarten werden afgebeeld, gedeeltelijk in zeer goede kleurenreproducties, gedeeltelijk in heldere afbeeldingen tussen de tekst, het grootste gedeelte in een platenaanhangsel. Het bijgevoegde ‘Verzeichnis der Bildtafeln’ is in waarheid een uitvoerig commentaar. Vele gebruikers zullen het belangrijkste gedeelte van het boek misschien zien in het ‘Verzeichnis der Kartographen’, waarin meer dan 1400 namen met biographische gegevens en vaak uitvoerige bibliographische aantekeningen worden vermeld. Een literatuurlijst van ruim 250 titels besluit Bagrow's werk. | |
Bibliographie der Afrikaanse bibliographie.Bij gelegenheid der bespreking van de Guide to Dutch Bibliographies hebben wij erop gewezen, dat slechts enkele landen over een nationale bibliographie der bibliographie beschikken, waarbij wij doelden op bibliographieën van alle in een bepaald land verschenen bibliographische werken, onverschillig op welk terrein. Wij hadden het toen niet over bibliographieën over een bepaald land. Nu wij echter in dit verband attent gemaakt zijn op de Bibliography of African BibliographiesGa naar voetnoot1), willen wij niet nalaten deze hier aan te kondigen. Het boekje, begonnen door P. Freer en D.H. Varley en voortgezet door A.M. Lewin Robinson, vermeldt in een zeer gedifferentieerde vakindeling ruim 700 bibliographische werken over Afrika. Volledig is zij daarmee nog niet. Reeds een blik op de eerste groep onder het hoofd ‘Africa regionally divided’ deed ons de zo belangrijke bibliographie van Tailliart missen: L'Algérie dans la littérature française, waarvan het tweede deel bevat: Essai de bibliographie méthodique et raisonnée (3177 nummers!). Op bladzijde 5 wordt Veth-Kan, Bibliographie van Nederlandsche boeken, enz. over Afrika. Utrecht, Beijers, 1876 vermeld, niet echter de aanvulling, verschenen in het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, 1877. Ook ontbreekt J. von Hammer-Purgstall, Liste der seit Einführung der Druckerei zu Kairo erschienenen Werke. (In: Geschichte des osmanischen Reiches, Pest, 1831-35). Dit slechts bij wijze van steekproef. | |
[pagina 55]
| |
Bibliographie der Spaanse bibliographie.In het Unesco Bulletin for Libraries VI, 4 (April 1952) publiceert J. Lasso de la Vega, directeur der Universiteitsbibliotheek te Madrid een Retrospective Spanish Bibliography, een schematisch overzicht over Spaans bibliographisch materiaal. Deze bibliographie is in de eerste plaats een uitstekende aanvulling op het hoofdstuk ‘Espagne et Amérique latine’ in Malclès, Les Sources du Travail Bibliographique. Vanzelfsprekend zijn vele titels herhaald, maar Lasso de la Vega's bibliographie is veel rijker en gedifferentieerder (ca. 175 nummers). Zij kan tevens dienen ter aanvulling van de voortreffelijke bibliographie der Spaanse bibliographie, die Foulché-Delbosc en Barrau-Dihigo in het Manuel de l'Hispanisant (New York, 1920-25) gepubliceerd hebben, want Lasso de la Vega vermeldt ook de in de laatste jaren verschenen bronnen. | |
Hans Ferd. Schulz. Das schicksal der buecher und der buchhandel.Ga naar voetnoot1)De zakelijke ondertitel ‘Elemente einer Vertriebskunde des Buches’ is noodzakelijk om de romantiek van de hoofdtitel tot de juiste proporties terug te brengen. Dan echter - gezien dus als een economisch-statistische bijdrage tot de analyse van uitgeverij en boekhandel - is het boek van Schulz een in alle opzichten waardevolle en belangrijke bijdrage tot de diepere kennis van boekproductie en boekenmarkt, en het is op vele plaatsen zelfs een boeiende lectuur. Aan het voorbeeld Duitsland (hier en daar vergelijkend geïllustreerd door gegevens uit andere landen) worden de statistische gegevens over de werkzaamheden der uitgevers, over boeksuccessen, etc. ontleend. Naast de algemene resultaten van Schulz' onderzoek voor de gehele boekproductie, voor belletrie, voor jeugdliteratuur en schoolboeken, voor de wetenschappelijke boeken der verschillende vakken, bevatten vooral de opmerkingen over boeksuccessen voor ieder land leerzame vaststellingen. Wij kunnen hier de in aanmerking komende hoofdstukken niet afdrukken en geven slechts enkele voorbeelden: van de Duitse boekproductie in het | |
[pagina 56]
| |
jaar 1950 waren 80% boeken, die voor het eerst verschenen (ruim 14.000); in de 10de druk verschenen in 1950 66 boeken, in de 20ste druk 18 boeken, in de 51ste-100ste druk 58 boeken, in de 101ste-150ste druk 5 boeken; boven de 200ste druk kwamen toen 2 boeken. (Er wordt hierbij uitgegaan van een doorsnee-oplage van 5000 exemplaren voor iedere druk). - Van 10.000 boeken, die verschijnen, blijken ongeveer 8000 het niet verder te brengen dan tot hun eerste uitgave. Een boek uit de 10.000 haalt een oplage van meer dan 1 millioen, 10 boeken komen boven de 500.000 exemplaren. - In een apart hoofdstuk onderzoekt de schrijver de levensduur van de 17 in 1950 meest succesvolle boeken. Het resultaat is niet in een simpele formule samen te vatten: de jongste der bestsellers was 11 jaren oud (dus van 1940), de oudste 65 jaren oud (een medisch boek uit 1886). Het aantal der jaarlijkse oplagen dezer boeken sedert hun eerste verschijnen varieert tussen 1 en 13; en het aantal uiteindelijk bereikte drukken tussen 66 en 214. Dit is slechts een enkele greep uit het interessante materiaal, dat het statistische gedeelte van Schulz' boek oplevert. Er volgt een hoofdstuk over boekhandelsleer in de ruimste zin, over bedrijfsorganisatie, boekenprijzen en boekenpolitiek, over de economische structuur van uitgeverij en boekhandel, etc. Tenslotte een ‘Exkurs über das Antiquariat’ en enige slothoofdstukken over beroepskeuze en over de sociale plaats van de boekhandelaar. Alles bij elkaar een boek, dat zeer zeker ook buiten het Duitse taalgebied en ook buiten de enge grenzen van het vak aandacht verdient. | |
Library service.Bibliotheken zijn geen bewaar- (of begraaf-)plaats voor boeken, maar hulpmiddelen voor mensen. Een der taken, die het bibliothecarisberoep stelt, is wegen te vinden van de mens tot het boek, en het boek tot de mens te brengen. Bij ons bestaat hiervoor - loffelijke uitzonderingen zijn helaas nog te schaars, om deze vaststelling te kunnen beinvloeden - nog lang niet voldoende begrip. Telkens weer doet de bibliotheekgebruiker slechte ervaringen op: slecht voor hun taak berekende employés; onwelwillendheid en kleinzielige ambtenarij in plaats van de behoefte te helpen; onpractische openingstijden; een te langzaam werkend uitleenappa- | |
[pagina 57]
| |
raat; niet of moeilijk bereikbare bibliographische bronnen - over dergelijke toestanden hoort men telkens weer klagen. In de Verenigde Staten heeft men reeds vroeg ingezien, dat de voornaamste taak der bibliotheek niet is boeken te bewaren, maar boek en mens samen te brengen. In talrijke grote bibliotheken zijn niet alleen de referentiewerken en bibliographische bronnen, maar ook de magazijnen voor het publiek toegankelijk. Overal kan men rekenen op geschoold informatie-personeel. De catalogi zijn makkelijk bereikbaar en overzichtelijk geclassificeerd. In een kleine en bescheiden studie (verschenen als no. 2 der Monographs, uitgegeven door de A.C.R.L., Association of College and Reference Libraries) vertelt op juist door de droogheid boeiende wijze Louis Kaplan over de wordingsgeschiedenis van het Amerikaanse service-systeemGa naar voetnoot1). De beslissende jaren waren die tussen 1876 en 1893. Het jaar 1876 is niet toevallig als uitgangpunt gekozen. In 1876 bestonden in Amerika slechts 266 bibliotheken met een bezit van meer dan 10.000 delen; 18 bibliotheken telden meer dan 50.000 boeken. The Library of Congress bezat net een kwart millioen (1948: 8,3 millioen boeken en bijna 9 millioen handschriften). De jaren 1876 tot 1893 kentekenen de belangrijkrijkste stap in de ontwikkeling van de Amerikaanse bibliotheken: aan het einde van deze periode bestonden er in plaats van 18 125 bibliotheken met meer dan 50.000 boeken. Deze snelle ontwikkeling aan omvang vereiste bijzondere aandacht voor de library service, waarvoor men zich in Amerika reeds vroeg interesseerde. Kaplan schetst het ontstaan van reference departments met eigen reference rooms, die toegankelijk zijn voor iedereen en geleid worden door speciaal opgeleide reference assistants. Hij schildert de ontwikkeling der in Amerika toegepaste catalogus-systemen tot de uiteindelijke overwinning van de dictionary catalogue (trefwoorden en schrijversnamen); de zegetocht van Dewey's classificatiesysteem, waarvan de eerste druk, toen nog in een omvang van 42 bladzijden!, in 1876 verscheen; en vele andere wegen, die tot een doelmatig gebruik der bibliotheek leiden en tot grote vertrouwdheid van de bibliotheekgebruiker met de mogelijkheden, die de bibliotheek hem bieden kan. Tot deze wegen behoort ook het feit, dat reeds omstreeks 1893 aan talrijke Amerikaanse hogescholen colleges werden gegeven over bibliographische methoden. In tegenstelling met wat de titel in zijn tijdelijke en plaatselijke beperktheid laat verwachten, is Kaplan's brochure leerzaam voor allen, die zich voor het boek interesseren. | |
[pagina 58]
| |
Boeken over papier.Armin Renkers Buch vom PapierGa naar voetnoot1), dat de reclamestrook terecht ‘die Kulturgeschichte des Papiers’ noemt, is in 1934 voor het eerst verschenen, in 1936 in een tweede druk en in 1950 in de derde, opnieuw bewerkte uitgave. Het werd geschreven door iemand, die een leidende plaats inneemt in de Duitse papierindustrie en die tegelijkertijd een vooraanstaand bibliophiel is, en het werd met zorg uitgegeven door de Insel-Verlag. Uit deze samenwerking ontstond, wat men zonder overdrijving ‘das beste Buch in deutscher Sprache über das Papier’ genoemd heeft en wat zeer zeker het beste Duitse boek over papiergeschiedenis is. Bijzondere bekoring ontleent Renker's boek aan de warme hartelijkheid, waarmee de schrijver de liefde tot zijn vak weet over te brengen op de lezer. Het Buch vom Papier is geen technisch leerboek. Zijn lezerskring zijn de bibliophielen, de ‘bookmen’ in de ruimste zin, maar ook de papiervakman, die meer vraagt dan inlichtingen over moderne machines. Bibliographie en een uitvoerig register maken het tot een degelijk historisch handboek. Waardevolle toegiften zijn de 46 voortreffelijke illustraties, de voorbeelden van watermerken en monsters van kostbare papiersoorten, waaronder een van papyrus van een nog bestaande papyrusfabriek op Sicilië.
Een uitmuntend, vooral voor de vakman bedoeld technisch handboek, dan aan de hoogste eisen beantwoordt, is zojuist bij de Oxford University Press verschenen: F.H. Norris, Paper and paper makingGa naar voetnoot2). Een uitvoerige bespreking der technische details zou hier te ver gaan. De toelichting van de uitgever zegt trouwens ondanks alle soberheid voldoende: ‘This profesuly illustrated book has been written in response to the demand for a modern authoritative work on paper manufacture, and is intended to serve both as text-book and reference book for those engaged in all branches of the paper making and allied industries. After a brief historical revue it deals with the various fibres from which paper is made, their derivations, physical characteristics, and the ways in which they are used. The principal chapters of the book describe in detail the various processes of paper making, while the closing section is concerned with the methods of assessing the quality and various properties of paper. Besides a Glossary of Paper and | |
[pagina 59]
| |
Board Qualities, a Dictionary of Trade Terms, and a Glossary of Paper, Board, Book and Stationary Sizes are appended. Appendix I gives Useful Calculations and Tables of Paper and Board Sizes with Equivalent Weigts.’ Het aantal illustraties is 153. De dictionnaire der papiersoorten beslaat 22 bladzijden, die van de vaktermen 12 bladzijden. Het boek is op zwaar kunstdrukpapier gedrukt en in elk opzicht uitstekend verzorgd.
In dit verband moet worden gewezen op het kerstnummer Papier en BandGa naar voetnoot3), dat in December 1951 als bijzonder nummer van Magnus, Orgaan van de Nederlandsche Bond van Boekbinderspatroons verscheen. Het is gewijd aan boekbinderspapieren en de toepassing van papier bij het boekbinden. Een historische beschouwing over de begintijd (C. Broekema, Gedrukte boekomslagen in de incunabelentijd) leidt tot de meer actuele onderwerpen. Het hoofdartikel van J.P. M. van Santen bespreekt papieren banden en bonte papieren. Bontpapieren cartonnages werden in het buitenland reeds lang op ruime schaal toegepast (Inselbücherei!). In Nederland winnen zij pas in de laatste jaren veld. Talrijke illustraties bij het artikel van van Santen geven een beeld van de mogelijkheden op dit gebied. Een goed overzicht over de bestaande - en ook over oudere - boekbinderspapieren geeft het opstel van E. Lueber. Meer technisch is de uiteenzetting van M.G. Hartley over glans en bescherming van drukpapieren. Ter illustratie dient o.m. het geplasticeerd omslag van dit Kerstnummer. | |
Drukkunst 1951.In een wedstrijd met zichzelf tracht het befaamde Kerstnummer van het Drukkersweekblad ieder jaar belangrijker en fraaier voor den dag te komen. In 1951 is door de samenwerking der beste ontwerpers (Charles Nypels, H. Clewits, Susanne Heynemann, H. Salden, F. Tamminga, A. Witte, A. Bornkamp, B.C. van Bercum, H. van Krimpen, J.A. van Eikeren en D. Dooyes) en drukkers (Meijer, Zuid-Ned. Drukkerij, Thieme, Enschede, ‘De IJsel’, Arbeiderspers, Ando, Boosten en Stols, Mouton, Ellerman Harms, Veenman, Koch en Knuttel, en van Amerongen) met vooraanstaande typographen uit verschillende landen (België: P. Oly; Noorwegen: H. Durban Hansen; Zweden: C.G. Behrens; Denemarken: H. Thejls; Duitsland: J. Käufer; Italië: E. Gianni; Frankrijk: M. Vox; Zwitserland: R. Hostettler; Engeland: R. McLean; Amerika: R. Nash; Nederland: D. Dooyes) een in elk | |
[pagina 60]
| |
opzicht geslaagd boek ontstaan, dat het thema: hedendaagse drukkunst symphonisch behandelt. Vergeleken met het kortgeleden verschenen en eveneens in internationale samenwerking ontstane Studio Book The Art of the Book (1939-1950) - zie Folium I, blz. 156 - lijkt ons, geheel afgezien van het enigszins verschillend onderwerp, het Kerstnummer van het Drukkersweekblad de voorkeur te verdienen, omdat het dichter bij de praktijk staat en het hele gebied der boekkunst voor elk land samenhangend behandelt. Beter overzicht b.v. over het moderne Franse drukwerk dan hier in het uiterst levendige opstel van M. Vox wordt gegeven, is nauwelijks voorstelbaar. Bijzondere bekoring verschaft een vergelijking van de verschillende methoden één thema te behandelen. Voor ons echter zal dit nummer nog lang in weemoedige herinnering blijven: de inleiding: ‘Verleden en toekomst der Nederlandse drukkunst’ is het laatste werk van Charles Nypels; een afscheid niet zonder bitterheid en critiek, waarvan wij de laatste alinea hier willen afdrukken: Tot besluit een gevoelige en zelf tedere overweging, zodat dit leven weer bitter-zoet blijve zoals immer: over een bewonderde vrouw vonden wij dezer dagen een schone tekening in psychologisch-lyrische stijl in de hier volgende aanhaling. Men vervange slechts in loffelijke gedachte ‘elle’ door ‘la typographie’: ‘On sentait qu'elle s'habillait pas seulement pour la commodité ou la parure de son corps; elle était entourée de sa toilette comme de l'appareil délicat et spiritualisé d'une civilisation.’ | |
Modern book design.In de serie ‘The Arts in England’, essays over de verschillende takken van kunst, verscheen eind 1951 een opstel van R. McLean over de opmaak van het boek in onze tijdGa naar voetnoot1). De schrijver, leraar in de typographie aan het Royal College of Art, geeft in het eerste hoofdstuk een algemene uiteenzetting over ‘the nature of printing’, waarbij hij de nadruk legt op het individuele en persoonlijke in een vak als boekopmaak en boekverzorging: binnen het kader van gebondenheid aan zekere regels immers wordt plaats gelaten voor een grote verscheidenheid van typographische mogelijkheden, en voor de keuze tussen de vele materialen voor de band en tussen de talrijke papiersoorten. | |
[pagina 61]
| |
De volgende hoofdstukken schetsen, uitgaande van het verval der drukkunst en boekverzorging in de 19e eeuw, de opkomst van de aesthetische beweging onder leiding van Morris, en de ontwikkeling der technieken: photogravure, photomechanische illustratie en machinaal zetten; de geschiedenis van de Private Presses en hun leiders. McLean eindigt met een overzicht van de ‘General Publishing since 1920’, waarin hij interessante bijzonderheden vertelt over de verzorging van het ‘gewone’ boek, speciaal van series als Phoenix, Adelphi, Travellers's Library, Oxford Books, met als climax de Penguin. De prettig leesbare verhandeling werd verlucht met representatieve illustraties van banden, omslagen, titelpaginas en bladzijden.
P.S. | |
D. Bland, The illustration of books.Ga naar voetnoot1)Een uitstekend en veelomvattend boek dat in klein bestek en met de steun van 46 illustraties een historisch en technisch overzicht geeft over het hele gebied der boekillustratie. Uitgaand van de geïllumineerde handschriften doorloopt Bland de geschiedenis, zich daarbij hoe dichter hij de 19e en 20e eeuw nadert, des te meer tot Engeland beperkend. Voor de beginneling in de praktijk der boekverzorging lijkt ons het tweede gedeelte, waarin alle illustratie-technieken en alle met hun toepassing samenhangende vragen helder worden behandeld, van bijzonder belang. | |
John C. Tarr, Design in typography.Ga naar voetnoot1)Het is alleszins begrijpelijk, dat de uitgever er niet tegenop zag een boek van zo kleine omvang over een zo veelomvattend onderwerp te doen verschijnen. Op ongeveer 20 bladzijden geeft John C. Tarr, oud-leraar in de typographie en oud-directeur der afdeling letterontwerp van de Monotype Corporation Limited, niet slechts - zoals hij het noemt - een inleiding, maar een uit rijke ondervinding geabstraheerde wijsbegeerte der typographie, die tevens levendig en ‘feitelijk’ genoeg is, om voor iedereen, die met typographie te maken heeft met genoegen te worden gelezen. | |
[pagina 62]
| |
J. Tschichold. Schriftkunde.Indien in de laatste decennia niet alleen de kennis der oude schrift en haar geschiedenis sedert de Romeinse tijd meer en meer de aandacht der typographen en boekkunstenaars hebben gevonden, maar ook de schrijfkunst zelf, dan is dat naast Johnston zeer zeker vooral de verdienste van Jan Tschichold, die vanaf 1928 in talrijke publicaties steeds weer de nadruk legde op de nauwe samenhang van schrift en letter: ‘Schrift kommt von Schreiben!’ Zijn belangrijkste boek op dit gebied: Schriftkunde, Schreibübungen und Skizzieren kwam in 1942 uit. Een zeer vermeerderde tweede druk is pas verschenenGa naar voetnoot1). Wij hebben in de eerste jaargang van Folium verschillende boeken over schriftgeschiedenis besproken (blz. 123). Tschichold geeft in de eerste hoofdstukken nog eens een zeer helder, van alle ballast en franje bevrijd en voorbeeldig geïllustreerd historisch overzicht.
Het voornaamste gedeelte van het boek is aan de praktijk van het schrijven gewijd: een historische schrijfschool voor iedereen. ‘Jeder Setzer, ja jeder Gebildete, sollte einige Kenntnisse im Schreiben normaler geschichtlicher Schriften besitzen.’ ‘Die Fertigkeit, schnell und mühelos schön schreiben zu können, ist jedermann nützlich, sie bildet ausserdem in hohem Masse Geschmack und Kunstverständnis.’
Voor de typographische praktijk zijn van bijzondere waarde de uitvoerige regels voor het goede zetten (keus van lettertypen, samenstelling van verschillende lettertypen, gebruik van interlinie en wit, van spatiëren en cursieve letters, stelregel voor opschriften, etc.). Het slot vormt de herdruk van een kortgeleden op een niet voor iedereen toegankelijke plaats, nl. in het Börsenblatt für den deutschen Buchhandel versehenen artikel van grote betekenis: Eine neue Klassifizierung der Buchdruckschriften. |
|