Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 2
(1952)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Portretten van bibliophielen
| |
[pagina 18]
| |
modellenboeken dienden. Het in 1517 in Rome verschenen werk van Andrea Fulvio was het eerste op dit gebied en al spoedig volgden er in Italië en daarbuiten verschillende dergelijke verzamelingen van afbeeldingen van medailles. De Nederlanden bleven niet achter. In 1557 verscheen er te Antwerpen een groot werk; Vivae omnium fere imperatorum imagine s, met portretten van de keizers van Caesar tot Karel V naar munten, zegels en medailles, geëtst in koper, waarop (merkwaardig experiment!) door het afdrukken van twee ronde houtblokken kleuren waren aangebracht.Ga naar voetnoot1) Deze verzameling, waarvan tezelfdertijd uitgaven in 't Frans, Italiaans en Duits verschenen en die terecht grote opgang maakte, was het werk van een jong graveur en numismaat, Hubertus Goltzius. In 1526 was hij te Venlo geboren als zoon van de schilder Rutger van Würzberg, die de naam van zijn vrouw, een zuster van Jan Goltz (grootvader van de bekende schilder Hendrik Goltzius) als familienaam aangenomen had. Hubert ging eerst bij zijn vader en daarna bij Lanbert Lombard in Luik in de leer en vestigde zich in 1546 te Antwerpen. Om het materiaal voor zijn boek bijeen te brengen, had hij een studiereis ondernomen langs de penningkabinetten in de Nederlanden en het Rijnland. Sinds lang koesterde Marcus Laurinus een ambitieus plan: zijn ideaal was het om, aan de hand van zijn eigen verzameling, een geschiedenis van de Oudheid te schrijven. Toen hij het boek van Goltzius in handen kreeg, begreep hij, dat deze man, die zowel penningkundige als tekenaar was, een waardevol medewerker voor hem zou kunnen worden. Door bemiddeling van de geograaf Abraham Ortelius trad hij met Goltzius in verbinding en het slot was, dat er tussen de heer van Watervliet en de graveur een overeenkomst gesloten werd, die beoogde het grote werk, dat Laurinus voor ogen stond, tot stand te brengen. Dit zou geschieden voor gezamelijke rekening met dien verstande, dat aan Goltzius een salaris van 30 stuivers per dag gewaarborgd werd, waarvan de heer van Watervliet hem de helft betaalde, terwijl hij de andere helft uit de opbrengst van de boeken zou ontvangen. Verder zou hij op kosten van Laurinus naar Brugge verhuizen en daar een atelier en een drukkerij inrichten. In 1558 kwam de kunstenaar naar Brugge en begon met het natekenen van de munten in de verzameling van de maecenas. Teneinde zo volledig mogelijke gegevens ter beschikking te krijgen maakte Goltzius vervolgens op kosten van zijn beschermer een studiereis door Duitsland, Italië en Frankrijk. Twee jaren duurde die reis, waarvan het dagboek | |
[pagina 19]
| |
bewaard is, en hij bezocht niet minder dan 950 verzamelaars. Met een rijke buit aan tekeningen en notities keerde hij naar Brugge terug en nu werd het grote werk op stapel gezet. Volgens het plan van Laurinus zouden er vier delen aan de Griekse en zes delen aan de Romeinse geschiedenis gewijd worden. De heer van Watervliet regelde alles tot in de kleinste bijzonderheden. Vier aanzienlijke jongelingen (o.a. Adolf van Meetkercken, die later in de geschiedenis van het Leycesterse tijdperk een rol zou spelen) deden vrijwillig dienst als correctoren. In 1563 verscheen het eerste deel getiteld: C. Julius Caesar, waarin de geschiedenis van Caesar behandeld werd. Het werk was de kunstenaar en de maecenas waardig: Goltzius had gezorgd voor een waarlijk monumentale titelplaat en voor keurige gravures van de portretten op de munten; de tekst was zorgvuldig bewerkt naar de beste bronnen; het boek was voortreffelijk gedrukt en royaal uitgegeven. Hoewel het titelblad alleen de naam van Goltzius vermeldde, was het aan de ingewijden bekend (Mommsen heeft het later met de stukken bewezen), dat de tekst, evenals die van de volgende delen, geschreven was door de heer van Watervliet. Vier jaren later, in 1567 verscheen een ander deel van de Romeinse serie onder de titel: Fasti magistratuum et triumphorum romanorum, waarin aan de hand van de munten, de gedenkdagen en triomfen van de Romeinse republiek besproken werden, een stof, die chronologisch dus voorafging aan het werk over Caesar. In de jaren tussen 1563 en 1567 gaf Goltzius bovendien een aantal kleinere werken van Brugse humanisten uit, zoals van de jurist Reyvaert, de medicus Pelsers, de graecus van Meetkercken e.a.Ga naar voetnoot2) Als drukkersmerk gebruikte hij een vrouwenfiguur met de hoorn des overvloeds en de spreuk: Hubertas aurea saeculi. Daarna komt er een periode van stilstand. Niet alleen, dat het grote werk geen voortgang vindt, maar de drukkerij van Goltzius laat niets meer van zich horen. Ongetwijfeld staat dit in verband met de storm, die ondertussen in de Nederlanden opgestoken was. Goltzius' naam is herhaaldelijk genoemd in verband met de beruchte sermoenen van Broeder Cornelis Adriaanssen. Niet zonder grond heeft men beweerd dat hij deze preken, al dan niet naar waarheid, opgetekend en gedrukt heeft, 't Is hier niet de plaats om deze delicate quaestie te behandelen, maar de onderstelling lijkt gewettigd om de sluiting van de drukkerij in verband te brengen met zijn sympathieën voor de HervormingGa naar voetnoot3). Vermoedelijk is hij | |
[pagina 20]
| |
uitgeweken, want uit een brief van 1570 uit Leipzig aan Ortelius weten wij, dat hij toen sinds geruime tijd in Duitsland reisde en daar de numismaten opzochtGa naar voetnoot4). Vandaar trok hij naar Italië en in 1574 bevond hij zich te Rome. 't Zou tot 1575 duren, voor er weer een deel van het grote werk verscheen getiteld: Caesar Augustus, dat het leven van keizer Augustus behandelt, een jaar later gevolgd door het eerste deel van de Griekse serie, Sicilia et Magna Graecia. Dit laatste werk, versierd met Goltzius' portret naar het schilderij van Moro (thans in Brussel) was gedrukt door Gillis van den Rade (Aegidius Radaeus, later eerste Academie-drukker van Franeker), die vermoedelijk tevoren als meesterknecht op de Brugse drukkerij werkte. Onderwijl was Goltzius bezig met een ander werk, dat buiten de serie van Laurinus viel, de Thesaurus rei antiquariae huberrimus, een verzameling van historische en philologische gegevens ontleend aan munten en inscripties, die in 1579 door Plantijn uitgegeven werd, met een opdracht aan Marcus Fugger. In 1578 sloot de heer van Watervliet een nieuwe overeenkomst met de kunstenaar, waarbij eerstgenoemde zich de eigendom verzekerde van alle exemplaren van de reeds verschenen en nog te verschijnen boeken alsmede van de tekeningen, gravures enz. Van zijn kant zou hij nu aan Goltzius het volle salaris betalen en deze zou zorgen voor de voltooiing van de nog ontbrekende drie delen van de Griekse en twee delen van de Romeinse serie. Blijkbaar zocht Laurinus Goltzius opnieuw aan zich te binden, want een jaar later werd de overeenkomst nog nader aangevuld. Helaas, van al deze plannen zou niets komen. Er braken donkere dagen voor de Heer van Watervliet aan. In 1578 ontving hij bevel van de magistraat, die beducht was, dat rondzwervende troepen zich in het Blauhuys zouden nestelen, om zijn lustslot, door hem omgedoopt tot Laurocorynthus, onverwijld af te breken. De verzamelaar was genoodzaakt zijn schatten in allerijl over te brengen naar zijn huis in de stad. In het begin van 1580 dwong de overheid, die naar de kant van de Hervorming overgegaan was, een groot aantal priesters en vooraanstaande katholieken de stad te verlaten. Onder hen bevonden zich de gebroeders Lauryn. Marcus, die van zijn schatten niet scheiden kon, had de muntenverzameling en de collectie inscripties van Smetius ingepakt en meegenomen. Tussen Brugge en Oostende werd hij aangehouden door een troep Schotse soldaten, die hem uitplunderden. Volkomen berooid bereikte hij tenslotte Calais, waar hij, treurend | |
[pagina 21]
| |
over zijn verlies, spoedig daarna, in 1581 overleed. De dood van zijn beschermer betekende voor Goltzius een grote slag. Bovendien was er over de uitvoering van de overeenkomst blijkbaar een geschil ontstaan, want de kunstenaar sprak Guido Lauryn, de broeder en erfgenaam van Marcus, die spoedig weer naar Brugge terugkeerde, aan voor de betaling van een grote som, die de Heer van Watervliet hem schuldig gebleven was, hetgeen geweigerd werdGa naar voetnoot5). Een langdurig proces volgde, dat tenslotte in het nadeel van de familie Lauryn beslist werd, toen Goltzius reeds lang - hij stierf in 1583 - overleden was. Vier-en-twintig jaren en acht maanden had hij voor Marcus gewerkt. De platen die hij voor de resterende delen van het grote werk gereed had, werden later door Antwerpse uitgevers in het licht gegevenGa naar voetnoot6). Wat was het verdere lot van de verzamelingen van de Heer van Watervliet? De Schotse kapitein, die Marcus bestolen had, bracht de belangrijkste stukken naar Engeland en verkocht ze daar. Curatoren der Leidse Universiteit slaagden er in het handschrift van Smetius' verzameling van inscripties aan te kopen, dat sindsdien op de Leidse Bibliotheek bewaard wordt. In 1588 werd het door Justus Lipsius met aanvullingen uitgegeven onder de titel: Inscriptionum antiquarum quae passim per Europam liber en vormt de grondslag van de latere verzamelingen op dit gebied. De meeste munten kwamen eveneens in Engeland terecht. Een deel ervan bleef in Vlaanderen en belandde later in de collectie van Olivier Vredius. Over de bibliotheek van Marcus Laurinus is weinig bekend, hoewel zij een van de grootste van die tijd geweest moet zijn. We weten, dat hij, gelijk Grolier en Mahieu (Maioli), bibliophielen èn numismaten als hij, zijn boeken in Parijs liet binden. Zoals deze collega's voegde hij op de band aan zijn naam toe: et amicorum en voorzag ze verder van zijn devies: Virtus in arduo. Deze banden, van het kostbaarste marokijn met vergulde ornamenten, maar van een geraffineerde eenvoud, zijn vervaardigd door het zg. tweede atelier van Parijs, dat in de veertiger jaren werkte en ook voor Grolier bondGa naar voetnoot7). Er heeft zelfs een band bestaan met het opschrift: Io. Grolierius M. Laurino D.D. Deze ging helaas verloren bij de brand van de Tuileries in 1871. Terwijl er ongeveer 400 banden van Grolier en bijna 100 van Maioli bewaard zijn, zijn er | |
[pagina 22]
| |
van Laurinus nog geen dertig bekendGa naar voetnoot8). Overigens moet hij ook elders hebben laten binden. Er bestaan twee banden, de ene met de Caesar (vroeger in de collectie-Fairfax Murray), de andere met de Fasti (onlangs verkocht op de tweede auctie-Wilmerding), die blijkens de opschriften een geschenk zijn van de verzamelaar aan zijn vriend Maximiliaan van Bergen, bisschop van Kamerijk. Deze banden zijn ongetwijfeld Vlaams werk. Ook bestaat er nog een enkele band met het wapen van Lauryn, die misschien van onze Marcus, misschien ook van zijn gelijknamige neef, de zoon van zijn broer Guido, afkomstig is. Zo is er niet veel overgebleven van de luister van het geslacht Lauryn, dat met de kinderen van Guido uitstierf. Het Blauhuys moest verdwijnen en de praalgraven in de kerk van Watervliet werden in de tijd van de Franse revolutie vernield. Maar in alle grote openbare bibliotheken sluimeren de vier zware folianten, waar Marcus Laurinus samen met Goltzius het grootste deel van zijn leven aan wijdde. In hun tijd als standaardwerken beschouwd, die de wetenschap vooruit brachten, worden zij thans nooit meer geraadpleegd. Wie de moeite neemt ze uit de kast te halen, zal verrast worden door de grootse allure van deze boeken met hun prachtige titelplaten, stalen van de 16e-eeuwse typographie op zijn best. Slechts enkele bibliotheken en zeer weinige liefhebbers kunnen er zich op beroemen een boek te bezitten, dat de Nederlandse Grolier liet binden door de beste binders, die er ter wereld ooit geweest zijn. Wat de Heer van Watervliet, blijkens een spreuk op een van zijn banden, van het menselijk leven zei: als het water vliet het (vita ut aqua fluens humana), geldt helaas ook voor de verzamelingen van bibliophielen. ANATOMIE. - In een onlangs verschenen Nederlandse prijscatalogus troffen wij in de beschrijving van een Duits boek de zinsnede aan: ‘Brust durch Wasser beschädigt’. Wij wisten met deze plaatsaanduiding eerst niets te beginnen, later werd ons de betekenis duidelijk. Wij menen, dat deze term hier voor het eerst gebezigd werd. De originaliteit verdient alle waardering. Voor de bibliographische phantasie openen zich verleidelijke perspectieven. Juist daarom is het misschien toch te ontraden, de anatomie van het boek al te zeer te anthropologiseren! |
|