Juryrapport Martinus Nijhoff Prijs 2006
Arthur Langeveld is geen onbekende in de jurykringen van de Martinus Nijhoff Prijs. In de jaren tachtig maakte hij immers zelf deel uit van de jury en was er zelfs enige tijd voorzitter van. Een functionerend jurylid is natuurlijk hors concours. Een twintigtal jaren na het beëindigen van het jurylidmaatschap is er echter geen reden meer om een uitstekend vertaler niet te laten meedingen naar de belangrijkste prijs die Nederland kent op het gebied van het vertalen.
Dat Langeveld een uitstekend vertaler is staat buiten kijf. Sinds zijn eerste literaire vertaling, de roman In quarantaine van Vladimir Maksimov, die in 1975 verscheen, heeft hij in de loop van ruim dertig jaar een indrukwekkend oeuvre opgebouwd. Dat oeuvre onderscheidt zich door de grote heterogeniteit van het vertaalde materiaal. Terwijl sommige vertalers zich specifiek richten op het werk van één of hooguit enkele auteurs, lijkt Langeveld bewust te kiezen voor een zo groot mogelijke variëteit aan teksten, genres en schrijvers. Op zijn lijst staan naast romans van de reeds genoemde Maksimov, een dissidente schrijver uit de Sovjetperiode en tijdgenoot van Solzjenitsyn, verhalen en een roman van Boris Pilnjak, die in de jaren twintig furore maakte; voorts gedichten van de absurdist Daniil Charms en gedichten en essays van Joseph Brodsky. Van de grote schrijvers van de negentiende eeuw vertaalde hij Dode zielen van Gogol en Oblomov van Ivan Gontsjarov, Tolstojs Mijn biecht en, het meest recent, De broers Karamazov van Dostojevski. Een knappe prestatie is ook de in 2001 verschenen vertaling van de lijvige roman van Vladimir Makanin Underground of een held van onze tijd, waarin een schokkend en tevens overtuigend beeld wordt geschetst van de verloedering van de Russische samenleving kort na de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Het lijkt erop alsof Langeveld alle literaire genres en perioden wil bestrijken om daarmee zoveel mogelijk facetten van het vertalerschap te ervaren en, naar men mag aannemen, onder de knie te krijgen. Gezien de geleverde prestaties is hij daar heel goed in geslaagd.
Een van de redenen van Langevelds nagestreefde veelzijdigheid is wellicht zijn bemoeienis met de theoretische kant van het vertalen. In 1988 promoveerde hij op de studie Vertalen wat er staat, een gedegen en vooral heldere verhandeling over wat een goede vertaling is en waar een vertaler allemaal mee rekening dient te houden en zich bewust van moet zijn. ‘Vertalen wat er staat’, ook Langevelds eigen adagium, betekent in zijn optiek overigens niet dat een vertaler altijd angstvallig de referentiële betekenis moet weergeven. Het is van belang de oorspronkelijke tekst in zijn waarde te laten, maar iedere tekst stelt zijn eigen eisen en, zegt Langeveld, Wittgenstein volgend, een systematische vertaalmethode bestaat er niet.