Mark Strand
Vertaling
(Vertaling Wiljan van den Akker en Esther Jansma)
Om van al dat gepraat over vertalen af te zijn, ging ik in m'n eentje kamperen in Zuid-Utah. Ik stond op het punt een kampvuur te maken, toen een man met ontbloot bovenlichaam uit de tent naast mij kroop, opstond en zijn nagels begon te vijlen. ‘Jij weet niet wie ik ben,’ zei hij, ‘maar ik weet wel wie jij bent.’
‘Wie ben jij?’ vroeg ik.
‘Ik ben Bob,’ zei hij. ‘Ik bracht de eerste twintig jaar van mijn leven door in Pôrto Velho en beschouw Manuel Bandeira als de grote niet ontdekte dichter van de twintigste eeuw, tenminste, niet ontdekt door de Engelstalige wereld. Ik wil hem vertalen.’ Hij kneep zijn ogen samen. ‘Ik doceer Portugees aan de Universiteit van Zuid-Utah, waar de behoefte aan Portugees groot is omdat zo weinig mensen daar lijken te weten dat het bestaat. Je zult het niet leuk vinden, maar ik heb niks met hedendaagse Amerikaanse poëzie en ik zie niet in waarom dat me zou diskwalificeren voor het maken van vertalingen. Ik kan altijd nog een van de plaatselijke dichters vragen te controleren wat ik heb gedaan. Voor mij is de betekenis de hoofdzaak.’
Verbijsterd door zijn getekende wenkbrauwen en minieme snorretje zei ik, een beetje onterecht: ‘Jullie taaldocenten zijn allemaal hetzelfde. Jullie beschikken over wat kennis van de oorspronkelijke taal en, wie weet, enig inzicht in het Engels, maar daar blijft het bij. De kans is groot dat jullie vertalingen woordelijke weergaven zijn zonder het karakter of het gevoel van poëzie. Jullie zijn de eersten die zullen verklaren dat vertalen onmogelijk is, maar bagatelliseren probleemloos hoe moeilijk het is.’ Vervolgens pakte ik mijn spullen in, brak de tent af en reed terug naar Salt Lake City.
Dit is het vierde van vijf gedichten uit de cyclus ‘Vertaling’ (‘Translation’) opgenomen in de tweetalige dichtbundel van Mark Strand, Gedichten eten, keuze en vertaling Wiljan van den Akker en Esther Jansma, Amsterdam: De Arbeiderspers, 2006.