De vraag stemde me een beetje droevig, omdat ze de klemtoon legde op reële verschillen tussen Noord en Zuid - verschillen die de laatste vijftien jaar alleen maar toenemen, dunkt mij -, terwijl ik nog tot die ouderwetse generalisten behoor voor wie de eenheid van het Nederlands taalgebied altijd belangrijker is geweest dan de verschillen. Natuurlijk mag Nederlands in Groningen wat anders klinken dan in Breda en in Breda wat anders dan in Antwerpen en in Antwerpen volstrekt anders dan in Ieper - zo is het altijd geweest en zo mag en zal het altijd blijven, maar de idee dat we boven of naast al die varianten een cultuurtaal delen, is mij dierbaar. Het pleidooi voor een gemeenschappelijke cultuurtaal is niet intellectualistisch of elitair, zoals luie mensen wel eens beweren, maar juist het tegendeel: het is een verzoek aan alle leden van een cultuurgemeenschap om naast talloze dialecten, varianten en streektalen een standaardtaal aan te leren, in de openbare ruimte te gebruiken en via het onderwijs ook door te geven, een standaardtaal die in principe voor alle leden van een cultuurgebied toegankelijk is. Het pleidooi voor de standaardtaal is ingegeven door het besef dat niets zo elitair en anti-democratisch is als een dialect. Een standaardtaal is een principieel ‘open’ taal, een dialect is een xenofoob in- en uitsluitingsmechanisme. Uitgerekend in deze complexe multiculturele tijden is het beheersen van de standaardtaal niets minder dan een burgerplicht. Dat geldt in de allereerste plaats voor autochtonen.
Maar die idee raakt in Vlaanderen steeds meer in het ongerede. Vele Vlamingen hebben zich in het zogenaamd ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’ nooit echt thuis gevoeld. Was dat abn niet altijd al een vorm van taalkolonialisme? Een door de Ollanders bedachte list? Een volksvijandige cultuurnorm? Wat is er mis misschien met ons Vlaams?
Wat ik bedoel met de teloorgang van dit verlangen naar een standaardtaal kun je zeer goed beluisteren in de familie Anciaux. Vader Vic Anciaux was in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een prominent Vlaams-nationalistisch politicus, een overtuigd voorstander van een zelfbewust en autonoom Vlaanderen. Hij spreekt een wat deftig maar helder, verzorgd en foutloos Nederlands. Groot is het contrast met zijn zoon Bert, de huidige Vlaamse minister van cultuur, die een hemeltergend slordig tussentaaltje spreekt, niet omdat hij het niet beter heeft geleerd, natuurlijk wel, maar omdat zijn populistisch instinct hem zegt dat het in Vlaanderen electoraal niet langer loont om behoorlijk Nederlands te spreken. Het taalgebruik van de Vlaamse minister van cultuur Bert Anciaux is symptomatisch én medeverantwoordelijk voor het statusverlies dat het standaardnederlands de laatste decennia in Vlaanderen heeft geleden.
Nee, met Vlaams is niks mis. Maar de stilaan ondraaglijk wordende zelfgenoegzaamheid waarmee - vaak jonge - Vlamingen hun gebrek aan taalkennis voorstellen als een soort recht op culturele zelfbepaling - daar is werkelijk alles mis mee. Natuurlijk moeten Vlamingen niet als Nederlanders praten en schrijven. Een pleidooi voor een standaardtaal is geen pleidooi tegen ‘de wildgroei van de taal’ zoals Hugo Claus het ooit uitdrukte. Laat die verschillen vooral bestaan.