Filmliga
(1927-1931)– [tijdschrift] Filmliga– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHanns Schwarz: Melodie des Herzens (Rembrandt Theater, Amsterdam)Een zooveelste pleidooi tegen de klankflim moge hier in den kiem gesmoord worden; principieele en zakelijke bezwaren tegen deze wonderlijke tak van cinematographie (vooralsnog een uitwas), blijven, ook na de kennisneming van dit jongste Ufa-product, van kracht; het bezwaar, dat in een sprekende film de bleeke prenten van het witte doek in stede van levend en sprekend integendeel juist kleurloozer en stommer worden, is in de Melodie des Herzens allerminst weggenomen; maar het dient erkend te worden: deze door den bekwamen Ufa-regisseeur Hanns Schwarz vervaardigde klankflim is wel de eerste in deze soort, waarbij een artistiek geweten meesprak. Hanns Schwarz registreerde de vriendelijke Hongaarsche Rhapsodie, welke overigens meer naar suiker dan naar de nationale paprika smaakte, doch in ieder geval succes had. Wat nu was meer te duchten, dan dat Schwarz er toe verleid zou worden, in de Melodie des Herzens een verklankfilmde copy der Rhapsodie te geven, oude dankbare motieven naar den eisch des snelvlietenden tijds bewerkt? Maar ook was Schwarz de regisseur van Nina Petrowna's Leugen, deze degelijke, bijkans gave, slechts in het dramatisch hoogtepunt helaas juist even zakkende, maar altijd weldadig-rhythmische filmcompositie. En zoo werd de Melodie des Herzens een film, die met de behaagzuchtige Hongaarsche Rhapsodie de aandoenlijke romantiek van vrouwelijk onschuld en mannelijke bravoure (in onderscheidelijk in Dita Parlo en Willy Fritsch geincarneerd), met de indrukwekkende Leugen van Nina Petrowna de kloeke voordracht, de harmonische beeldopvolging en het stuwend rhythme (voor Schwarz typeerend) gemeen had. Nochtans zou de film niet met zooveel woorden gesignaleerd behoeven te worden - deze zoete melodie zal van zelf wel den weg naar het hart der bioscoopbezoekers vinden - was het niet, dat beeld en geluid beide met toegewijde aandacht en in welafgewogen overeenstemming met elkaar behandeld werden. Het geluidsbestanddeel is noch als toevoegsel aangebracht op een zwijgend gedachte film, omdat nu eenmaal de geluidsfilm is uitgevonden (Bruid No 68: waarin overigens ‘cultuuropnamen’ van brieschende kameelen gaarne vergeven worden voor de hartbeklemmende weergave van een zenuwlachaanval, een meesterstukje van Conrad Veidt), noch als hoofdbestanddeel in een film, die vóór alles de mogelijkheden der nieuwe vinding wil exploiteeren en de actie aan de geluidsdemonstratie ondergeschikt maakt (de revue-films Broadway Melody en Fox Follies, waarin de spelers weinig anders doen dan figuratie en décor vormen; de zangfilm The Singing Fool, waarin de zang, als een tweede opera, het spel ongeveer tot stilstand doemt). In de Melodie des Herzens daarentegen bewegen zich vrijwel wat het eerst beeld en geluid met gelijke rechten in combinatie met en aanvulling op elkaar; nu eens schept het geluid atmosfeer rondom het beeld als in het suggestief weergegeven stadsgewoel om het eenzame provinciaaltje (een knappe opening!), | |
[pagina 506]
| |
[44]
dan weer valt het met de beeldweergave samen in de beknopte dialogen, die de in de film algeheel afwezige tusschentitels vervangt, om elders, als bij de kreet van het buitengesloten dienstmeisje, die in het gegil der vroege fabriekssirenes overgaat, weer den overgang naar een volgende beeldenreeks te vormen. En zoo zal de heftigste ‘Talkie’-jager ten slotte met deze film vrede kunnen hebben, omdat het klankfilmprobleem langs dezen weg op serieuse wijze onder de oogen wordt gezien en aldus automatisch tot zijn oplossing moet geraken. TH.B.F. HOYER | |
Abie's Irish Rose
| |
A.E. Dupont: Atlantic
| |
[pagina 507]
| |
[45]
stamelen misschien, van den eersten ernst, die de nieuwe techniek doet ontwaken. ‘Atlantic’ is een symptoom van beheerschte kunst; ziedaar voorloopig het belangrijkste en diepste verschil met de melodieën van Broadway en van het marsepeinen hart der Ufa! In dit blad en elders heeft men van het standpunt van schrijver dezes ten opzichte van de sprekende film en consorten kennis kunnen nemen. Dit standpunt houdt hoofdzakelijk in: de sprekende film en de geluidsfilm geven voorzoover zij nieuw zijn, geen aanleiding tot een revolutie in onze filmaesthetiek en zijn, voorzoover zij daartoe wèl aanleiding geven, niet nieuw. Voor de film alszoodanig - hierop komt het neer - zal de mechanische verbinding van beeld en klank geen inbreuk maken op de reeds lang vastgestelde waarheid, dat deze twee rhytmische elementen elkaar, mits op bepaalde wijze naast elkaar geordend, kunnen aanvullen en versterken; en voorts zal de technische noviteit, de gelijktijdige reproductie van het beeld en zijn geluidseffect (b.v. mensch en menschelijke stem) slechts bij uitzondering (en dan nog als compositorisch overwogen detail) voor de film van beteekenis zijn, terwijl in het algemeen de talkie in den letterlijken zin terug zal voeren naar het tooneel (den dialoog) of de naiëve realiteit. De eerste belangrijke sprekende film, ‘Atlantic’, geeft mij geen aanleiding deze opvatting te wijzigen. Dit belangrijke en ernstige werk is, juist omdat het zoo gedegen is opgezet en gerealiseerd, bij uitstekt geschikt, om de grenzen der filmkunst te bepalen. Al Jonson was hiertoe bij uitstek òngeschikt; immers in zulke prullaria trapt alleen iemand, die bij prullen kan leven. Dupont echter is zonder eenigen twijfel uitgegaan van een leidend beginsel, een artistieken grondslag: den ondergang van een oceaanstoomer als continue ontwikkeling metMASSA-SCÈNE UIT DUPONT'S ‘ATLANTIC’
de middelen der verbeelding. Dat is de eerste enorme winst op Al c.s., monsters van samengeflanste en daardoor reeds bedorven (als zij op zichzelf al niet bedorven waren) lappen celluloïd. ‘Atlantic’ is, zij het niet overal in dezelfde mate, een geïnspireerd werk, meer dan een opdracht, meer dan een leverantie. Er is eenheid, er is ontwikkeling van karakters, er is voor alles:bezieling. Hoe zeldzaam verlossend deed het aan, na al het gezwets en gebabbel uit stupide talkiemonden, eindelijk een geraffineerd, een menschelijk conflict te hooren in de woorden, die van het doek kwamen! Daarvoor alleen mag men Dupont wel dankbaar zijn! Er is hier voor het eerst in de geschiedenis van de sprekende film, eenheid van conceptie te ontdekken. Dupont waagt althans een poging, dialoog en filmbeeld, die nog volkomen onverzoend naast elkaar hingen, op te lossen in een synthese. De middelen, die hij hierbij gebruikt, zijn uiterst curieus en documenteeren een voortdurende strijd met de grenzen der filmkunst. Als hoofdbestanddeel voor zijn film koos Dupont den dialoog; sprekende menschen moeten in hun woorden opgroeien, in enkele uren, tot den ondergang der ‘Atlantic’, die door een ijsberg lek is gestooten. De overwegende dialoog wisselt af met ‘film sonore’: de boeg | |
[pagina 508]
| |
[46]
van het schip snijdt door het water, de machines stampen, de alarmsignalen loeien. Tenslotte verzinkt de ‘Atlantic’ in diep zwart, alleen de kreten breken nog los uit de duisternis, om geleidelijk weg te sterven. Dit is, in het kort, Dupont's materiaal; en het strekt hem tot eer, dat er werkelijk iets van eenheid uit deze tegenstrijdige elementen naar voren komt. Het schip ‘Atlantic’ is na afloop van de voorstelling werkelijk ten gronde gegaan, niet slechts in uiterlijk gebeuren, maar ook in innerlijke dramatiek. Analyseert men zijn indrukken achteraf, dan komt men echter tot de conclusie, dat Dupont het effect van zijn werk bereikt door een merkwaardige eierdans tusschen tooneel en film, een acrobatentoer, die hem niet slecht is gelukt, die zelfs eerbied afdwingt voor de zekerheid, waarmee de gebaren worden verricht, maar die ons geen oogenblik noopt tot de erkenning, dat Dupont met ‘Atlantic’ de grenzen der filmkunst heeft verschoven. Neemt men het dialogen-element onder de loupe, dan blijkt het effect te ontstaan uit de verbinding van spel en woord; wij hebben hier dus te doen met zuiver gefotografeerd tooneel. Het beeld is nagenoeg onbeweeglijk, onbeweeglijk dan, wat de motiveering betreft; soms is er een uitstekende close up, maar zeer zelden wordt de ontroering geboren uit de beweging zelf. Voor het overgroote deel zou een perfect draaitooneel dezelfde suggestie kunnen geven. Het blijkt ook in Dupont's film duidelijk: de dialoog dwingt de film terug tot tooneel, tot compromis-tooneel met compromis-film, tot goed tooneel zelfs. Het zeggen der dialogen is hier vaak voortreffelijk, de text is bovendien verre boven de middelmaat; zoo ontstaat er een aan den filmvorm aangepaste tooneelvorm, die soms doet vergeten, dat deze wereld een schaduwwereld is. Het is eigenlijk alleen Fritz Kortner in zijn sublieme rol van Heinrich Thomas, den auteur, die door Dupont als werkelijk filmelement is benut; het is dan ook niet toevallig, dat deze Thomas veel...zwijgt. Naast dit filmtooneel stelt Dupont eenige zuivere filmelementen, waarin de dynamiek wel degelijk voor het effect beslissend is; en deze elementen weet hij zeer bevredigend met (doorgaans realistische) geluiden te combineeren. Het realisme is hierbij niet stuitend naïef; het geluid heeft een compositorisch verantwoord doel en valt volstrekt niet altijd samen met het zichtbare aequivalent. Ook in dit opzicht blijkt Dupont's niet te onderschatten meerwaardigheid. In deze twee groepen: goed schaduwtooneel en goede ‘film sonore’ valt ‘Atlantic’ uiteen. Uiteen niet in dezen zin, dat men de tweeheid bij het zien onmiddellijk gewaarwordt; men moet Dupont de eer laten, dat hij in het algemeen de kloof weet te overbruggen. Niettemin, reden om van een ‘nieuwe kunstvorm’ te spreken (waarmee de handelaars in talkies zoo snel ter plaatse zijn), is er niet. Als ‘Atlantic’ iets ‘nieuws’ is (en als zoodanig doet het zeker aan), dan is dit nieuwe een combinatie van tooneel- en filmeffecten, een ‘opera’ van tooneel en film dus, die onder de vaardige techniek van Dupont tot een geheel van beteekenis is gegroeid. Of deze vorm van opera een toekomst heeft? Het staat te bezien, en men heeft af te wachten, terwijl men inmiddels Dupont niet genoeg kan waardeeren, omdat hij den strijd met den engel heeft durven aanbinden en in een gebied, dat van alle goden verlaten scheen, den ernst van het kunstenaarschap heeft gerehabiliteerd. MENNO TER BRAAK | |
Alfred Abel: Narcose
| |
[pagina 509]
| |
[47]
gegeven van den compleeten levensstorm, die er woedt in de spiegelende blankheid van een druppel aether, is niet vastgehouden. Onbegrijpelijk genoeg, laat de cineast het na het eerste deel los en brengt de handeling terug tot het plan eener vrij geforceerde en onwaarschijnlijke realiteit, waardoor het gelukkige narcose-motief, dat de heele film had kunnen omvatten in één suggestieve sfeer, ineenschrompelt tot een onbeduidenden aanloop. Die zelfde tweeslachtigheid openbaart zich in het, overigens meest geslaagde eerste deel. De beklemmende groteske met de eindelooze toonbank en den, als een schim naderbij en wegschuivenden bediende, wordt verdrongen en vernietigd door een ander herinneringsbeeld, de scene met de moeder, dat ons als de nuchterste realiteit wordt voorgezet. Het mag werkelijk een raadsel genoemd worden, dat iemand een zoo simpel en voor de hand liggend gegeven als de chimerieke verbeelding van een voorbijen levensloop, zoo op het eene oogenblik weet te treffen, om het vervolgens met volmaakte nonchalance weer los te laten. Tenslotte teekent het hanteeren der sujetten eenzelfde onzekerheid en bevangenheid. Men kan niet bepaald zeggen, dat de cineast ze tot groote speel-scenes aanzet, maar evenmin is er sprake van een domineerende macht over de dramatis personae. Wat van het heele werk blijft hangen is een zekere veine bij het camera-technisch realiseeren der narcose-toestand, maar vooral een bewonderenswaardig enchaïneeren der verschillende beelden. De overgangen van werkelijkheid naar droomsfeer en ook van de narcosefantasieën onderling zijn zonder uitzondering vernuftig gevonden en knap geconcipieerd. Al moet erkend worden, dat de oorspronkelijkheid ver te zoeken is en de auteur zijn Dulac, zijn Cruze, zijn Wiene en zijn Murnau goed heeft aangekeken. Alles saamgenomen: een teleurstelling, maar een niet on-interessante teleurstelling.
L.J. JORDAAN |
|