[24]
Franken aanvaardde, wat daarop tot een volledige samenwerking leidde - is zijn zwak punt, waarop hij bij de a.s. verfilming van Marsman's ‘Vliegende Hollander’ (eveneens een combinatie Ivens-Franken) opnieuw zijn tanden kan zetten.
Van zijn oudste tot zijn beste films heeft hij ‘bewegingsstudies’ geleverd. Zooals iemand, die alleen om de vreugde van het dansen danst, zich niet van de dans of het ballet ‘pur’ waagt op het gebied der pantomime, zoo heeft Ivens steeds de ‘persoon’ in zijn films gemeden. Waar hij die invoegde - als in het gemoderniseerde drakenstukje ‘Branding’ - faalde hij. Wat ‘Branding’ niettemin waard maakt om gezien te worden, is het handwerk, dat zich ook hier niet verloochenen laat.
Dit handwerk, uit uiterst geringe ervaring ontstaan en met nog steeds geringe middelen beoefend, heeft verrassende vorderingen gemaakt. Van zijn oudste film, een bewegingsstudie van het parijsche verkeer, over ‘De Brug’, onbekend gebleven ‘Zeedijk’-fragmenten, de ‘Schaatsenrijders’-impressie, tot ‘Regen’ is een stijging, die het recht geeft, groote verwachtingen te koesteren. En de groote film voor den Bouwvakarbeidersbond - opnieuw een bewijs, dat Ivens als filmarbeider met de stimuîans van den ‘opdracht’ het beste gebaat is - beslaat wèl dat onmetelijk terrein van filmische mouvementen, waaruit groote visie op groot werk geboren kan worden. Van ‘Betonbouw’, ‘Sluizenbouw’ en het ‘Metselen’ zijn reeds prachtige fragmenten gereed. Het dempen van de Zuiderzee moge geen ‘scénario’ bezitten, niettemin is zijn voornaamste waarde geenszins cultuurhistorisch, maar levend-bewogen en grootsch. En het is geen toeval, dat een van de weinige karakter-eigenschappen, die men als zuiver nederlandsch zou kunnen beschouwen - hadde het woord niet die onaangename pathetiek - in een zoo bij uitstek nederlandsche prestatie doelwit en medewerking vindt. Want Ivens' werk is nederlandsch, tot in den humor, die er, zijdelings ingeslopen, het eenige lichtere punt in vormt.
Het is geen wonder, dat Ivens' werk zich eerder naar de duitsche en russische zijde - met Ruttmann als eerste ontmoetingspunt - richt dan naar Frankrijk, waar het in techniek noch in mentaliteit directen weerklank vindt.
Het is dan ook evenmin een wonder, dat hij - ook daarin Ruttmann volgend - vooral aandacht concentreert op wat de kern der russische film uitmaakt: montage, genadeloos ten opzichte van het overtollige beeld, dat afleidt, en soundie, als de instrumenteering van het beeldend rhythme. Het geluid: niet als hulpmiddel tot werkelijkheids-suggestie, maar als een soort neger-rhythme, dat den arbeid begeleidt. En voor de montage: het juist en moeilijk evenwicht tusschen compositie van beeld en geheel.
Een belangrijke phase kan voor hem derhalve zijn reis naar Rusland worden, waarheen hij in Januari vertrekt, niet alleen om aan de uitnoodiging, zijn (en Franken's) films te vertoonen, gevolg te geven maar vooral om - leerling die hij steeds is - te zien en zelfstandig te verwerken.
Ofschoon ik ‘Regen’ niet voor zijn (en Franken's) beste film houd - ‘Heien’, ondanks zwakken inzet, was strenger van maatslag, en los werk van lateren datum eveneens - is het toch de film, die hem thans wellicht het zuiverst illustreert. Een rhythmisch en natuurlijk thema, scherp en blijvend op zijn uitgangspunt gericht. En waar de anecdote niet verworpen mocht zijn, daar bleef deze toch détail in het eenvoudig mouvement van het geheel. Opnieuw ‘zonder personages’, want als zoodanig kan men de dienende geest van het Chineesje - dat, ontdekt en geprepareerd door Ivens, thans ergens in China het edele bedrijf van ‘avantgarde-fotograaf’ voor generalissimi uitoefent - toch moeilijk beschouwen.
‘Regen’, te duidelijk studie, is geen eindpunt en zelfs geen pleisterplaats, waarbij het past om den weg terug en den weg vooruit af te wegen. Maar Joris Ivens is een man ‘en route’; men late den weg vrij voor hem. Hij zelf zal hem wel vinden.