Filmliga
(1927-1931)– [tijdschrift] Filmliga– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe stand van zakenOpnieuw staan wij aan het einde van een seizoen: het tweede, dat een ongewijzigd Hoofdbestuur en een ongewijzigde Technische Leiding hebben volbracht. Evenals aan het einde van het eerste zullen wij in het laatste nummer van dezen jaargang rekenschap geven van de voor- en nadeelen, die wij hadden te boeken; maar reeds thans schijnt het ons gewenscht, één en ander mee te deelen over de resultaten van dil jaar voor zoover die van invloed zullen zijn op de toekomst. Uit den aard der zaak was het tweede Ligaseizoen anders van nuance dan het eerste. Eenerzijds was de exploitatie onzer films vereenvoudigd door de instelling van ons Bureau; anderzijds maakte het toenemende aantal afdeelingen de zorgen der expeditie zeker niet geringer. Terwijl het ledenaantal belangrijk steeg, hadden wij rekening te houden met een nog grooter verschil van standpunten. Het was vaak niet gemakkelijk de programma's der nieuwe afdeelingen zooveel doenlijk te completeeren met de ervaringen van het vorig jaar, terwijl die completeering toch dringend noodzakelijk bleek. Verder hadden de min of meer sensationeele ‘ontdekkingen’ der eerste programma's langzaam maar zeker plaats te maken voor een gefundeerde waardeering, hetgeen ons de taak oplegde met die ontwikkeling van het oordeel der toeschouwers mee te gaan. Wij voor ons meenen, dat wij zonder wegmoffelen van onze tekortkomingen tevreden kunnen zijn met een serie voorstellingen, waarop b.v. ‘La Coquille et le Clergyman’, ‘Bett und Sofa’, ‘Chapeau de Paille d'ltalie’, ‘Branding’, ‘Gevangenis’ en ‘Berlin’ werden gegeven, en dat de persoonlijke kennismaking met Germaine Dulac, Poedowkin en René Clair en de door hen alhier geformuleerde ideeën voor onze kennis van de film belangrijke winst heeft afgeworpen. Eveneens bleek het aantal films, dat voor een opvoering in de Ligakring in aanmerking kwam, geenszins te zijn uitgeput; en ook aan het eind van dit seizoen blijft er veel over, dat door practische bezwaren en nog altijd beperkte financiën niet binnen ons bereik kwam. Wel waren er in de gewrochten der officieele productie ook thans weinig teekenen, die hoop konden geven op een algemeene omkeer in de wijze, waarop films in deze wereld worden voortgebracht; maar onder de zelfstandige cineasten bleek de energie niet gebluscht, al werden hun pogingen bijna | |
[pagina 414]
| |
[94]
ondraaglijk bemoeilijkt door ‘markt’ en ‘vraag’. Wij trachtten er naar vermogen toe bij te dragen, dat het vertrouwen der enkelingen, die het met de film goed voor hebben, door de bewijzen onzer sympathie werd versterkt; de plannen voor een internationaal congres van filmvereenigingen als de onze en avantgarde-theaters, die in wording zijn, hebben daarom ook onze volle belangstelling. Thans echter de laatste ervaring van het seizoen, die ons aanleiding geeft de vraag te stellen: Wat zal de toekomst brengen? Het is ons n.l. gebleken, dat ook bij een belangrijke vereenvoudiging in exploitatiemethode, zooals die dit jaar werd toegepast, ons systeem van circulatie niet bestendigd kan worden. Uit de Filmliga Amsterdam, die wij in Mei 1927 oprichtten als een kleine club van filmbelangstellenden, is langzamerhand een organisatie gegroeid, die een vaste administratie, een vaste directie voor technische aangelegenheden vergt,...en die niet bezit! Slechts door toevallige omstandigheden kon het dit jaar nog mogelijk zijn, de tijdroovende arbeid der Liga-exploitatie naar behooren voort te zetten; immers wij meenden in geen geval reeds tijdens het tweede seizoen belangrijke wijzigingen te moeten aanbrengen, zoolang dit nog vermeden kon worden. De bezorging van een serie van acht programma's voor negen afdeelingen, de daarmee gecombineerde redactie van een tijdschrift, benevens het steeds groeiende werk buiten de Liga eischten echter zooveel tijd op, dat een ingrijpende verandering van opzet voor verdere plannen dringend geboden mag heeten. Met hoeveel liefde D.B. en Technische leiding het werk, dat hun vertrouwd en dierbaar is geworden, ook zouden willen blijven leiden; het zou in dezen vorm ondoenlijk zijn. Zoowel voorzitter en secretaris-penningmeester als de beide technische leiders zullen zich genoodzaakt zien, op de aanstaande vergadering van afgevaardigden hun mandaat neer te leggen, omdat zij de mogelijkheid van een nauwgezette vervulling der hun opgelegde plichten voor een derde seizoen niet zouden kunnen waarborgen. Tenzij dus de Nederlandsche Filmliga aldus gereorganiseerd kan worden, dat bestuur en technische leiding niet langer de last eener volledige exploitatie zullen beteekenen, zal aan continueering onzer gewone programmareeks bezwaarlijk kunnen worden gedacht. Want hoewel noch het D.B. noch de Technische Leiding zich onvervangbaar achten, zijn zij toch beide van meening, dat de hier genoemde bezwaren niet door persoonsmutatie, maar slechts door verandering van organisatie kunnen worden ondervangen. In het bijzonder de Technische Leiding, die het ‘Ook wij zijn leeken’, waarmee wij onze campagne inzetten, wel grondig heeft moeten verloochenen en eerst door een uitgebreide ervaring een vaste basis voor de exploitatie heeft gevonden, zal niet gemakkelijk in andere, ongeoefende handen kunnen overgaan. Zoo is de stand van zaken. Wij gelooven dat het noodzakelijk is, daarvan nu reeds mededeeling te doen. Het spreekt vanzelf, dat wij de mogelijkheid van instandhouding onzer vereeniging herhaaldelijk overwogen en dat wij niet van plan zijn, voetstoots de heerschappij van ‘Sorrell en Zoon’ te aanvaarden, nu wij aan de bestaanskansen eener zelfstandige filmkunst niet langer behoeven te twijfelen. En nog liever zouden wij onze overbodigheid proclameeren, door aan een filmtheater te Amsterdam met daaraan verbonden uitzendbureau onze zorgen over te dragen. Onze gegevens zijn nog niet volledig genoeg, om te kunnen beoordeelen, of deze laatste stap thans eindelijk gedaan kan worden; in ons laatste nummer komen wij daarop met exacter materiaal terug. In ieder geval beoogt het D.B. de handhaving van het verband der Nederlandsche Filmliga en de instandhouding van haar tijdschrift, dat gedurende haar tweede seizoen een verrassende winst van abonné's kon boeken, waardoor de behoefte aan een filmorgaan in Nederland niet langer twijfelachtig is. Wij vragen thans van onze leden, en lezers buiten de afdeelingen, dat zij het Secretariaat zoo spoedig mogelijk in kennis stellen van eventueele plannen, die ons van dienst kunnen zijn bij de voorbereiding van een derde jaar onder geheel veranderde condities. Wij behoeven niet te twijfelen aan de belangstelling van het meerendeel van hen, die de Liga steunen door hun lidmaatschap; maar thans zal moeten blijken, of men zal willen voortzetten, wat is begonnen, dan wel het oude toevalsregiem der bioscopen opnieuw zal willen aanvaarden, dat zich richt naar den vulgairen smaak en slechts onder pressie eenige onnoozele courtoisie tegenover de filmkunst betoont. Thans gaat het om de actieve belangstelling van alle filmminnaars uit onzen kring. De Nederlandsche Filmliga is een kleine, maar niet ongewichtige schakel in het internationaal verband geworden, die in het buitenland wordt geobserveerd en wier verdwijnen zal worden betreurd. Moeten wij haar prijsgeven, nu zij haar oprichtingsmanifest heeft gedocumenteerd? Slechts met den steun van velen zal kunnen worden bereikt, wat nu of over een jaar toch zal komen: een theater voor de autonome film! | |
[pagina 415]
| |
Henrik Scholte:
|
|