[73]
geniet deze periode van Aubrey Beardsly en de laatste Mackartbouquetten een lichtelijk geamuseerde vogue, en men vraagt zich af wat voor ons de groteske bekoring zijn kan van één van de nuchterste tijdperken der zedenhistorie.
Ondertusschen schijnt alleen al het feit, dat Clair met zooveel vernuft het heele gamma van deze entourage doorneemt, de vergelijking, die naar aanleiding van deze film tusschen hem en Charlie Chaplin gemaakt is, in den weg te staan. Clair's humor, een merkwaardige eigenschap overigens in een fransch cineast, gaat uit van het vernuft, die van Chaplin van het gevoel, en zij bereiken de clownerie vanuit geheel tegengestelde richtingen. Want wanneer het bij Charlie Chaplin tot een van zijn dagelijksche botsingen tusschen hemzelf en den conventioneelen levensstijl komt, is het tenslotte, door zijn derailleerende goede bedoelingen heen, de conventionaliteit, die belachelijk gemaakt wordt, niet de mensch; en iets van de grap ligt in de wanverhouding tusschen de onuitputtelijkheid waarmee toeval en noodlot zich uitsloven om aan zooveel argeloosheid lagen te leggen, en de volstrekte pretentieloosheid van dezen ingénu Chaplin. René Clair en zijn toeschouwers echter genieten medeplichtig met het noodlot mee van de subtiele wraak die het toebereidt aan menschen wier persoonlijk gebrek aan levensvatbaarheid door een tot in de verste détails verstarde en zinneloos op wieletjes voortrollende levensstijl ondervangen is.
Wanneer Chaplin in The Kid met een paar geruïneerde handschoenen de elegantie van een dandy in stand houdt, bewijst hij zichzelf met hoeveel menschelijke verfijning een conventioneele ceremonie bezield kan zijn; de bruiloftsgast uit de Chapeau de Paille daarentegen, die een handschoen kwijtraakte, is maar een al te pitoyabel voorbeeld van het onbruikbaar requisiet dat de mensch is, die temidden van de conventies van zijn wereld aan zijn eigen initiatief wordt overgelaten. Dat wist trouwens ook de pretentielooze en ingenieuze Labiche al: het meerendeel der pijnlijke situaties vindt men reeds in de oorspronkelijke vaudeville. Maar aan René Clair ontging geen van de zichtbaarheden van deze clownerie van banaliteiten; hij koos voor zijn costumeering het moment waar voor ons de weegschaal overslaat: ‘ouderwetsch’, en hij fantaseert - met een onbarmhartige exactheid - over een tijdperk, waarin de wereld, eenmaal het mechaniekje in gang, zichzelf wel afspeelde en de menschen in een volmaakte overgave en een volmaakte ingenuïteit de rol van requisieten voor hun eigen ceremonieën vervulden. Iets van Chaplin-imitatie zag men in den acteur die de bruidegom speelde: een bezwaard gemoed en een verdacht argelooze glimlach. Maar verder speelt Chaplin's humor onder de menschen, terwijl die van Clair zich van bovenaf amuseert. De entourage wordt voor Chaplin alleen bepaald door wat hij erin te spelen heeft; wanneer hij een personnage grotesk wil costumeeren, wordt dat meestal een vrij gemakkelijke caricatuur; zijn eigen costuum is natuurlijk een creatie op zichzelf. Clair zet zijn zoeklicht op een zorgvuldig berekende entourage, of op een gebaar, dat op het punt is een tic te worden, en het verraadt hoeveel van de ‘ziel’ van de bewoners er in deze uiterlijkheden terecht kwam.