Harold Lloyd: Speedy
Theater Tuschinski, Amsterdam
Een film van Harold Lloyd is niets anders dan het culmen van de amerikaansche komische film. De figuur van Harold Lloyd is niets anders dan de gedistingeerde volmaking van het ‘type’ uit diezelfde komische film. Evenzeer als het een eeuwig raadsel blijft, waarom juist filmdiva X en niet filmdiva Y den gunst van Jan Publiek wint, evenzeer is het logisch gssproken onbegrijpelijk, waarom juist Lloyd een dergelijke carrière heeft gemaakt. Hij beschikt over de soepele naieveteit van het genre klucht; hij is ‘echt’; aan zijn houding is niets geveinsd, omdat er niets te veinzen valt. Zijn aangewezen taak is het naïeve in den Amerikaan te spelen, als ware gansch Amerika zulk een glimlachend Paaschei. Nooit verheft zijn geest zich tot ware spot of verholen ironie; zijn grapjes zijn de kleine genoegens van een zich haastend volk, niet, als bij Chaplin, protesten van een individu, dat bij dien haast niet leven kan. Harold is een kwajongen; Chaplin is altijd oud....
‘Speedy’ is een product zonder eenigen samenhang; maar dit vergt men ook niet. Men moet toch al zeer verzuurd zijn, om zich hierbij niet van tijd tot tijd te amuseeren. Technisch is deze film ongemeen geraffineerd; een bewijs temeer, dat wij dit raffinement bij een onbenullig scenario als niet meer dan...amusant ervaren. Veel vergelijkingen met René Clair's ‘Entr'acte’ dringen zich op; en de vergelijking leert, dat Clair een niet-ordinaire, Harold Lloyd au fond een zeer ordinaire geest is. De filmische verwerking van de snelheid kennen beide; maar daarom zijn die snelheden nog niet hetzelfde!
Rest te vermelden, dat het huis Tuschinski met ‘Speedy’ zijn zevende levensjaar ingaat. De keuze van dit jubileumsnummer getuigt van het thans werkelijk niet meer te overtreffen peil, dat ons geliefde etablissement in zooveel lange jaren wist te bereiken. Wanneer men het in den aanvang der voorstelling reeds niet dóór had; want Josephine de Beauharnais heeft men, geconfijt als een vruchtentaart, op een...rolprent bijeengebracht met een telkens fronsend militair, voor wien zij een ongeneeslijke liefde schijnt te koesteren. Het zal dus wel Napoleon zijn, hoewel het met die ongeneeslijkheid niet zoo'n erge vaart moet hebben geloopen. Maar dan volgt een variété, waar wèl vaart in zit; de man met het lachende onderstel, benevens Tholen en van Lier vermaken ons weer uitstekend, en aangezien wij in deze Norico-arena gewoonlijk niet voor de film komen, herdenken wij bij dit jubileum met genoegen alle acrobaten, Henri Walligs, Tosca-aria's en fluitende Arabieren, waarop dit so called filmtheater ons steeds pleegt te tracteeren.
MENNO TER BRAAK