Filmliga
(1927-1931)– [tijdschrift] Filmliga– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |
Boekaankondigingen[8]
Guido Bagier: DER KOMMENDE FILM. Deutsche Verlaganstalt - Stuttgart, Berlin, Leipzig 1928.
Een goed verzorgde, royale uitgave, die zich van andere publicaties op dit gebied onderscheidt door een schitterende, uitvoerige illustratie. Des te meer valt het te betreuren, dat van deze illustratie zoo goed als geen praktisch gebruik is gemaakt. Het boek is in twee groote deelen gesplitst: tekst en foto, die vrijwel zonder eenig verband naast elkaar staan. Onbegrijpelijk genoeg heeft de schrijver de meest visueele aller uitdrukkingsvormen willen verklaren, zonder van het beeld, zij het dan het statische beeld, te profiteeren. Immers - de keurcollectie prachtige foto's hangt er los bij: de apodictische uitspraken, die er als militaire commando's onder staan, zijn of volkomen onbegrijpelijk of irriteerend door hun botte gezagstoon. Wij zien een beeld uit Lang's ‘Müde Tod’ en het bijschrift luidt: Der Film gibt vor, Natur zu sein. - bij een foto uit een ‘gebirgsfilm’ heet het: Die verschandelte Natur - terwijl een plaatje uit de Metro-Goldwynfilm ‘Mr. Wu’ wordt verklaard, door: Die künstliche Natur. Waarom? Daarom! Stilgestanden - Richt Euch!! De tekst is in den bekenden nieuwlichtersvorm opgesteld: grootendeels epigrammen en aforismen, als automobielreclames met groote, grootere en grootste lettertypen gedrukt, in rijtjes en kolommen gerangschikt, als een rekening-courant. Het is een verre van aesthetisch genot, deze genummerde imperatieven ‘in Reih und Glied’ te transporteeren en op te tellen, temeer, waar de oogst aan nieuwe gezichtspunten en interessante formuleeringen bijster poover mag genoemd worden. Waar de beschouwingen van den auteur aanleiding geven tot kantteekeningen en polemiek, zullen wij er later uitvoerig op terug komen. Voorloopig zij geconstateerd, dat het pompeuze en dure werk (Fl. 12!) volkomen achterstaat in uitvoerigheid en degelijkheid bij Harms' ‘Filosofie des Films’ - in frischheid en overtuiging bij Bálàsz' ‘Der sichtbare Mensch’.
Arnold Höllriegel: HOLLYWOOD BILDERBUCH. Leipzig 1928 - E.P. Tal & Co.
Ziehier een merkwaardig stuk journalistieke heksenkunst! Een serie amusante, vlot en geestig geschreven feuilletonnetjes...maar penetranter, dieper en raker dan vele geleerde, uitvoerige, gründliche filmfilosofieën bij elkaar. Een verzameling herinneringen van een hoffelijken, dankbaren gast...maar die in wezen een moordend requisitoir beduiden. Deze duivelskerel heeft het klaargespeeld uit de banaalste tea-and-cake-interviews - uit de afgezaagdste ‘achter de coulissen’-feuilletonnetjes, een klaar en scherp beeld te vormen van het Amerikaansche film-Babel. Hij maakt zelfs een ongegeneerd gebruik van de beruchte krantenfoto's: van linksch naar rechtsch Mr. So-and-so, Mrs. What's her name en Lady I-don't-know...maar met een enkel ironisch woord wijst hij alle medeplichtigheid af en wordt het banale prentje een onbarmhartig document humain. Met een vriendelijken glimlach steekt hij een sigaret op, zet u op uw gemak en vertelt boeiend en amusant van het tragische Hollywood. Zonder vloeken - zonder daverende sarcasmen - zonder hostiliteit causeert hij over dit groteske, pyramidale gekkenhuis - over dit land van wancultuur en zonde en - steeds glimlachend - concludeert hij: ‘...Diese Stadt, in der man Dichter in Dicht-Kontore setzt, in der man den Lebenswandel von Künstlern viel strenger kontrolliert als ihre Kunst, diese Stadt, in der die Maschinen mehr Phantasie haben als die Menschen, sie ist, obwohl eine Stadt der Träume, keine Stadt der Freiheit, oh, schon gar nicht, wie sollte in ihr Besseres produziert werden als der kunstgewerbliche Konsumartikel, die gefällige Durchschnittsware, die schmackhafte Kunstkonserve? Vielleicht kommt der gute Film der Zukunft ja doch nicht aus Hollywood...!’ Dan is de sigaret opgerookt en het onderhoud afgeloopen. ‘Es hat uns sehr gefreut....’ Inderdaad! L.J. JORDAAN
L. Moholy-Nagy: MALEREI, FOTOGRAFIE, FILM. 2e veränderte Aufl. Munchen 1928 - Albert Langen.
Van het vooral aan fotomateriaal zoo rijke boek van Moholy-Nagy is een nieuwe uitgave verschenen. Men kent zijn eenzijdig, ten opzichte van de onderscheiding film-foto echter stellig misleidend dogma: aan de schilderkunst de kleur, aan de foto en de film de voorstelling. Voor Moholy-Nagy heeft de fotografie alle mechanisch-produceerend karakterverloren: ‘vue à travers d'un tempérament’ wordt zij een zelfstandige schepping, architecturaal, gelijkwaardig aan elke andere kunst, voor de Bauhaus-discipelen zelfs ‘meerwaardig’ door de doelmatigheid en het accent van den tijd, dat er op valt. Ofschoon Moholy-Nagy geenszins de modetermen ‘gegenstandslos’ en ‘neue Sachlichkeit’ ontgaat, heeft zijn streven naar productie boven reproductie toch meer dan tijdelijke en exclusieve beteekenis, zij schept een wereld van het nieuwe object, dat men kan aanvaarden of verwerpen, geenszins echter zonder nadere studie | |
[pagina 289]
| |
[9]
voorbijgaan. Jammer genoeg echter is de verhouding van foto tot film in deze tweede uitgave geenszins verhelderd. Met Man Ray heeft Moholy-Nagy het auteursrecht van de samengestelde foto: het fotogram en de typofoto, waarvan een aantal nieuwe voorbeelden deze tweede uitgave opluisteren. Voor wie het fenomeen van de exact-gecomponeerde foto - een der grondslagen van de film, maar dan ook slechts ééne - bestudeeren wil, is deze uitgave inderdaad meer dan een plaatwerk. Immers, elke pagina is een strijdobject, een stelling in beeld, een uitroepteeken.
Léon Moussinac: LE CINÉMA SOVIÉTIQUE. Paris 1928 - Gallimard (‘Document Bleu 44’)
De Parijsche filmcriticus Léon Moussinac - die reeds eerder een ‘Cinéma: expression sociale’ en een nog altijd zeer aanbevelenswaardige handleiding ‘Naissance du Cinéma’ publiceerdeGa naar voetnoot1) - heeft thans een reis naar Leningrad en Kiew gemaakt en zijn eerste indrukken in bovenstaand boekje samengevat. Ofschoon het uitteraard nog niet veel plaats inruimt aan samenvattingen is dit betoog toch een zeer belangrijke aanvulling op het bekende boek van Marchand-Weinstein over de Russische film, dat te zeer aan feitenmateriaal vasthield en daardoor spoedig verouderd is. Met enkele scherpe lijnen teekent Moussinac de sociale beteekenis van de film voor Rusland zelf, de kracht die zij put uit een ideologie die elke andere productie mist, en den invloed dien zij buiten Rusland reeds verkregen heeft. De Russische film is voor hem de eenige, die kans heeft om met succes tegen het voortwoekerend bederf der Amerikaansche cliché-productie te strijden. Omgekeerd acht Moussinac den invloed van het buitenland op Rusland gering. Chaplin kent men er om zoo te zeggen niet, een opgepoetste comedie als Caligari zou men er luidkeels uitlachen. De absolute film heeft voor de regisseuren stellig studiewaarde gehad, deze en de West-Europeesche avantgarde-productie werden er door een tournée, die de schrijver Ilja Ehrenburg maakte, in de laatste jaren gepropageerd. In zijn beschouwingen over de groote filmmaatschappijen kent Moussinac zeer beslist de superioriteit toe aan de jonge Oekrajiensche maatschappij ‘Wufku’, wier groote studio's juist deze maand voltooid zijn. In zijn analyses der regisseurs blijkt Moussinac, naast Eisenstein, de meeste verwachtingen te koesteren van den uiterstlinkschenMOHOLY-NAGY:
FOTOGRAM Dziga-Wertov, thans aan de ‘Wufku’ verbonden. Overigens blijkt uit de besproken films, dat Nederland dit laatste jaar èn door de theaters èn door de voorstellingen in besloten kring een vrijwel volledig overzicht van de Russische film verkregen heeft. Van de Oekrajiensche film werd tot nog toe helaas alleen het fragment ‘Zvenyhora’ vertoond. H.S. |
|