Max Reichmann: Die Peruecke
‘Die Perücke’ (1925) is een van de zuiverste voorbeelden uit den overgangstijd van het tooneel naar de zelfstandige film, een film die zichzelf de zeer hooge eischen stelde van een goed scenario, uitnemende regie en zeer vaak voortreffelijk spel van hoofdpersonen en bijfiguren.
Daar wij van deze langdurige en aan inzinkingen onderhevige film slechts een aantal fragmenten geven, moge de hoofdinhoud van het scenario hier volgen: een om zijn kaalhoofdigheid geplaagd kantoorsloofje laat zich bij een kapper een pruik aanmeten, een kostbare pruik, een pruik, die door een koning gedragen is. Hij ontdekt aan de slapen een gat en zijn fantasie gaat werken. Een schotwond wellicht? Een vorst...Hij wordt die vorst, hij betreedt zijn paleis weer, mild maar waakzaam. Hij ziet zijn jonge vrouw en zijn neef, voor wier beider leven hij van zijn leven afstand deed. Op het tuinfeest, toen men hem ziek en uitgeput over het onrecht dat men zijn lakeien aandeed, te bed waande, bespiedt hij beiden door het raam der orangerie. Hij wil dit beeld vergeten en dwaalt door de gangen en trappen van zijn paleis, terwijl de gasten hem voor een geestverschijning houden. Zij vluchten in een panischen schrik en zijn jonge medeminnaar laat hem opsluiten in den cel der krankzinnigen. Als hij daaruit bevrijdt wordt door de angst, de twijfel en het mededoogen der vrouw, die hem tegelijk smeekt haar voor haar wereldsche liefde vrij te geven, is het einde eenvoudig. In zijn eenzaam paleis schiet hij zich voor het hoofd...En zoo ontwaakt hij, opnieuw het schamele schrijvertje, door den spot van zijn buren, doormijmerend over de pruik, waaraan voor hem het schrikwekkend en eenzaam geheim van zijn koningsdroom verbonden is.
Het spel van Otto Gebühr en Jenny Hasselquist in dien typischen overgang naar een voldragen, autonoom filmspel heeft hier en daar geniale momenten. Het is speelfilm, zeker, het is zelfs publiekfilm, de stijl moge overleefd zijn, maar er zit in de edele verhevenheid van dit Goethe-profiel, in de bewogenheid van dit overgevoelige vrouwengelaat zooveel film bij uitnemendheid, dat men de fragmenten van deze film ook nu nog op hun volle waarde kan genieten. Hier heeft bovendien een regisseur gewerkt, die naast een verrassende originaliteit een volkomen gave en geraffineerde beheersching van spel in harmonie met decor en detail bezat.
De pathetische en romantische stijl van dit superieur gecomponeerde atelierwerk heeft voor een andere film-aanschouwing plaats gemaakt. In de korte historie der cinematografie zou men dezen stijl ‘klassiek’ kunnen noemen, hetgeen wellicht beteekent: voorbij, maar daarom nog geenszins: overtroffen. Wij geven deze fragmenten als een soort eerherstel, zij het ook post mortem.
H.S. en M.t.B.