Filmliga
(1927-1931)– [tijdschrift] Filmliga– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Onder de peristyle[16]
Gegeven de onafhankelijke toon van dit tijdschrift en de relativiteit aller meeningen, die in dit stadium over de film geuit worden, heeft het ons niet verwonderd, dat wij door het aantal en door den aard der ingezonden stukken, genoopt zijn om een rubriek te openen, waarin het ‘audiatur et altera pars’ een zoo onpartijdig mogelijke toepassing vindt. In den regel wordt met één enkele gedachtenwisseling volstaan - wij weigeren van ons tijdschrift een debatkrantje te maken - terwijl het onderschrift, indien zij niet van redactiewege geschiedt, geheel voor persoonlijke verantwoording van den schrijver blijft. Ook behoudt de redactie zich het recht voor, ingezonden bijdragen te bekorten of eventueel slechts samen te vatten. Zoo konden wij deze keer alleen pro forma melding maken van een bijdrage van den Heer René van Frankendael, schrijver van het in het hoofdartikel van Filmliga 4 vermelde Cetem-artikel, waarin hij met zijn ‘saluutaan den amusementskoning met zijn hinderlijk parvenu-gebaar en zijn even hinderlijke reclame-bravour (Tuschinsky)’ alleen bedoeld heeft te wijzen op het verblijdend verschijnsel, dat zelfs deze gedwongen is geweest - zij het dan ook uit zaken-oogpunt - een film van een avant-gardist als Ruttmann's ‘Berlijn’ aan te koopen. Hij verzekert ons intusschen, in den ‘strijd tusschen Goliath en David geheel aan onze zijde te staan’. | |
Nogmaals Ruttmann
| |
[pagina 135]
| |
[17]
ontkomen is. Want Scholte, die vorm en structuur (ten aanzien van het vers bijvoorbeeld in Erts 1926) scherp onderscheidt, zegt in genoemde critiek te gelooven, ‘dat (ten slotte en in de toekomst) aan elke superieur gecomponeerde film een equivalent absoluut schema, een filmgramatica ten grondslag moet liggen’. Hier ligt een schema, een gramatica ten grondslag: structuur, geen autonome vorm! Maar volkomen juist! En even verder, waar hij het over de Berlijn-film heeft, noemt hij het water, rails, jalouziën, enz.: ‘het “absolute”Ga naar voetnoot1) materiaal’. Wel kan men met ‘absoluut water, rails’ doelen op een autonoom filmbestaan (een nieuwe realiteit) maar niet op een ‘van de realiteit geabstraheerde’ realiteit. En toch heeft Scholte het woord ‘absoluut’ in de laatste beteekenis gebruikt. Tenslotte nog een ervaring om de onhoudbaarheid van Scholte's stelling te illustreeren (maar ook niet meer dan illustreeren). Ruttmann heeft ons de raad gegeven, dat, zooals hij zelf bij het maken, wij bij het zien, er niets bij moesten denken. En toch heb ik verschillende van hen, die later enthousiast applaudiseerden, hun buurman hooren toefluisteren: ‘net donderkopjes’, ‘zeehonden’, ‘een schroef’, ‘jalouziën’ enz. Maar nooit nog hoorde ik in het Concertgebouw: ‘een Ford’, ‘een olifant’, ‘een cycloon’ e.d. En de oorzaak van dit verschil moet men m.i. niet zoeken in een minder gehalte van het Liga-publiek, noch in het al of niet gewend zijn aan absolute muziek resp. absolute film, maar in de moeilijke, met het wezen van de film strijdige opgaaf van Ruttmann. Het leven is een essentieel element van de film. De absolute film geeft ons wel de ‘anatomie’, maar niet de ‘autonomie’ van de film, wel haar structuur, maar niet haar vorm. ANDRÉ DE LEEUW | |
IIDe heer De Leeuw begeeft zich met dit artikel op het nog totaal onontgonnen terrein der stellige film-aesthetica, waarom ik voorloopig zijn betoog voor zijn rekening laat, in de hoop daar mettertijd in een zelfstandige beschouwing op terug te komen. Voor zoover het mijn artikel in Filmliga 4 betreft wil ik echter wel dit aanteekenen, dat ik geen oogenblik Ruttmann's absolute films met het ‘rhythme pur’ identiek stel. Essentie van de film is beweging in het vlak, ‘rhythme pur’, dat slechts in de absolute films van Ruttmann een elementaire (grammaticale) verwezenlijking gevonden heeft. In de theorie kan elke superieur gecomponeerde speelfilm evenveel ‘rhythme pur’ hebben als de absolute (gegenstandslose) film. Ook Ruttmann's ‘Berlijn’-film (documentair) is gecomponeerd op ‘rhythme pur’. Ruttmann's absoluut opus is film, ontdaan van alles, om alleen autonome essentie te kunnen zijn: het is zooals hij het zelf uitdrukte: een a b c van de film, evenals Man Ray, hyperintelectualistisch ondanks zijn geniale momenten, het x y z is en voor de toekomst in een gevaarlijke richting duidt. Maar Ruttmann's film lééft. Het betoog van de L. schijnt mij te steunen op de veel voorkomende, maar foutieve verwarring van leven en mensch. De beweging leeft, niet zijn toevallige gedaante. Het hindert daarom niet dat men voor de beweging associaties in het leven zoekt. Men kan zoeken naar metaforen, waarin men toevallig analoge beweging speurt. In wezen verschilt dit niet van de metaforen, waarmee men muziek ‘omschrijft’, alleen drijft de visueele waarneming van de film daartoe lichter. Film en muziek: beider ontroering is puur en heeft met de inhouds-emotie, de ontroering van het menschelijk hart niets te maken. Zij staat of valt met zichzelf. HENRIK SCHOLTE |
|