Henrik Scholte:
Walter Ruttmann
Wie niet voor hem is, is tegen hem. Wie de absolute film niet onmiddellijk innerlijk verwerpt - en hieronder behooren ook zij, die aarzelend, onder voorbehoud, als incidenteele curiositeit of uit snobisme aanvaarden - zal daarin een openbaring van de film als zoodanig zien: niet alleen een verheldering van zijn inzicht, maar veeleer de fundeering daarvan.
Wij zijn te zeer opgevoed in het waanprincipe van de film als uitsluitend (desnoods gestyleerde) speelfilm om terstond te aanvaarden, dat de film als realiteitsnabootsing maar een der ongekend vele, en vele ongekende, mogelijkheden van het begrip: film is. Film an sich is een even onafhankelijke en absolute waarde als muziek en, wil men, dans.
Terwijl voor mijn gevoel het ‘absolute’ schilderij - ik noem vergelijkenderwijze maar even de namen Kandinsky en Mondriaan - of de absolute fotogrammen van Man Ray en Mohòly het doodgeloopen einde zijn van een voortdurende levens-abstraheering, die haar keerpunt wacht, is voor mij de film, steunend op het rhythme pur, een essentie van beweging: de autonome vorm van de film: bewegingssensatie. In het statisch-absolute beeld bewonder ik hoogstens het plastisch evenwicht of noodwendigheid, in het cinegrafisch beeld aanvaard ik voetstoots het element zelf om zijn element. Ik stel het daarbij geenszins categorisch tegenover elke film-uiting. Maar wel geloof ik, dat (ten slotte en in de toekomst) aan elke superieur gecomponeerde film een equivalentabsoluut schema, een filmgrammatica, ten grondslag moet liggen. Een voorbeeld daarvan is reeds de helaas slechts in intiemen kring vertoonde ‘Berlijn’-film van Ruttmann. In de twee eerste acten, die verreweg de beste zijn, speelt telkens weer het absolute rhythme door het leven, en het meest reguliere, ongekunstelde leven der metropolis, heen. Ja, in de snel-voortrukkende gamma's der cinegrafische compositie levert Berlijn zelf het ‘absolute’ materiaal: het water, rails, jalouzieën, de rolluiken der cassettes, de nauwe ruiten der eindelooze tramwagens, het herhaald en versneld, tegengesteld langsrennen van twee métro's.
Wat nu juist Ruttmann's films ten opzichte van een puur aesthetische film beschouwing waard zijn, zal men eerst uit vergelijking met andere absolute films kunnen vaststellen. In een onderlinge vergelijking verwerp ik het nog wat troebel op een licht-donker strijd gebaseerde Opus 2 voor de doorzichtige drift van het Opus 3 en het consequente, 3 nog overtreffende, wellicht te