[7]
in ‘De Moeder’ van Pudowkin al weer tot een prachtige, half-individualistische tweeslachtigheid; de moeder, de vader, de zoon hebben hier weer een eigen ziel tegen den achtergrond der revolutie.
De europeesche film is in al haar uitingen het tegendeel van een gemeenschapskunst. Waar de europeesche film gemeenschap uitdrukt, is het de gemeenschap der natuur, die voor niemand problematisch is, (de wetenschappelijke film, de expeditiefilm). Waar de europeesche film zich aan de vervorming der gegeven realiteit door het oog van den kunstenaar waagt, is hij noodzakelijkerwijze individualistisch...of slecht. Zie de mislukking van alles, wat het ‘groote’ en ‘massale’ wil pretendeeren: zie ‘Metropolis’ en als laatste afschrikwekkend voorbeeld de rhytmische wandelstokken van de Wevers....Wij hebben geen collectieve inhouden; wat willen wij met een gemeenschapsfilm?
De amerikaansche film is de negatieve gemeenschapskunst. Wat aan het amerikaansche producte aesthetisch is, is individueel; wat aan het amerikaansche product banaal is, is collectief bezit. Daarom ook kon de wieg van de zelfstandige film in Amerika staan; want de techniek, die zich vrijmaakt, heeft de meeste vrijheid tegenover de banaliteit van het gegeven. Een cowboy heeft minder litteraire belasting dan Hamlet; daarom is het begin veiliger bij den cowboy dan bij Hamlet.
Het typisch-‘gemeenschappelijke’ van de amerikaansche film is het nivelleeren der inhouden; het typisch-‘gemeenschappelijke’ van de russische film is juist het opdrijven van de bijzonderheden der massa...waarbij toch het vereenigende symbool, de groote beweging, behouden blijft.
Wij hebben het ‘gemeenschappelijke’ van een film dus te zoeken in den verbeelden inhoud. De vorm doet in dit opzicht niet ter zake. Iedereen weet, dat het uitdrukkingsmiddel ‘film’ internationaal is; dit is één van die kleine waarheden waarmee men zoo gemakkelijk kan venten. Iedereen weet, dat nu al meer dan een kwart eeuw gansche scharen zich vrijend, rookend en pruimend in donkere ruimten met een min of meer verlicht doek hebben opgehouden; ook dat is geen nieuws en men begint het langzamerhand minder als de zonde der oppervlakkigheid en meer als de instinctieve hang naar de gebieden der verbeelding te beschouwen. Soit; laten wij dan spreken van de film als het gemakkelijkst verteerbare en goedkoopste volksvoedsel, als de gemeenschagss pijze bij uitnemendheid. Maar wat heeft dit uitstaande met een gemeenschapskunst? De film is internationaal: beeldende kunst, muziek, dans, architectuur, zijn het ook. De film wordt door het groote publiek gewaardeerd: een eigenschap, die hij met Olympische Spelen in Plan-Zuid gemeen heeft. De film raakt, als visueel symbool, op de meest directe wijze de psyche der massa: ik hoor juist mijn buurman huilend genereeren, terwijl mijn overbuurman op de korte golf werkt. De film is als dynamische vorm, de gevoeligste plaat van den voorbijrazenden modernen tijd: alsof de beweging van ‘Het Lachende Krekeltje’ razender was dan de ‘stilstand’ van Vincent van Gogh...
Wie de film als gemeenschapskunst wil proclameeren op grond van zijn vormsymbolen, geraakt onvermijdelijk in het moeras. Wij hebben echter talrijke gemeenschappelijkheden op het witte doek gezien, die met kunst niets uitstaande hebben; cabarets, weensche luitenants en de klapzoen tot slot van de laatste akte. Onze gemeenschap voelt ze als de symbolen harer gemeenschap par excellence....tenzij zij een hoeratje kan aanheffen, wanneer in ‘Potemkin’ de officieren overboord gaan, en met dit (bescheiden) hoeratje meent de russische gemeenschapskunst demonstratief te hebben aangevoeld.
Gemeenschapskunst naar den vorm is, krachtens de definitie, kunst, die door elk willekeurig exemplaar van de bezielde massa zou kunnen worden voortgebracht en door elk willekeurig exemplaar van die massa zou kunnen worden verstaan. Gemeenschapskunst naar den vorm is dus óf een illusie, òf onzin van demagogen, òf een welluidend woord voor algemeen dilettantisme. Gemeenschapskunst naar den inhoud is, krachtens de definitie, kunst, die zich van een algemeen beleden sentiment of gedachte bedient. Zij kan dus dáár opkomen, waar zulk een algemeen beleden symbool bestaat. De russische film is er, om te bewijzen, dat de kunstenaar eener gemeenschap als vormgever zich niettemin tot de allerindividueelste middelen wendt, om zijn doel te bereiken. Als vormgever, afgezien van den verbeelden inhoud, is ook de russische filmkunstenaar slechts de (volmaakte) epigoon van wat het individualistisch Europa bereikte...
Laten wij dus nog liever de volkeren met zedepreeken vermanen de bioscoop te vermijden, dan hun wijsmaken, dat zij tusschen half acht en half tien de gemeenschapskunst dienen. Laten zij liever naar ‘Potasch en Perlemoer’ gaan met de eerlijke overtuiging: ‘wij zijn een avondje uit’, dan dat zij met pijnlijke gezichten hun ‘Norico’ laten schieten, omdat zij in de kunsttempel zitten. Laten zij liever om Chaplin lachen,