Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1
(2008)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||||
erfgoedpraktijkgemeenschap | Marc Jacobs
| |||||||||||||||
ErfgoedgemeenschapIn de kaderconventie van Faro (2005) is het begrip erfgoedgemeenschap eerder weinig ontwikkeld. In de memorie van toelichting wordt het als volgt omschreven, met een mooi ‘culturele dynamiek’-accent: ‘The concept of heritage community is treated as self-defining: by valuing and wishing to pass on specific aspects of the cultural heritage, in interaction with others, an individual becomes part of a community. A heritage community is thus defined as a variable geometry without reference to ethnicity or other rigid communities. Such a community may have a geographical foundation linked to a language or religion, or indeed shared humanist values or past historical links. But equally, it may arise out of a common interest of another type. An interest in, for example, archaeology, can create an “archaeological community” whose members are linked only by the cultural heritage which forms the focus of their activities.’Ga naar eind4 Het vervolg is eveneens veelzeggend: ‘The definition does not require action. One can be a member of a heritage community simply by valuing a cultural heritage or wishing to pass it on. Individual incapacity may prevent action or even physical contact with the cultural heritage in question without invalidating an individual's right to identify with that community.’ Het grote verschil met het Cultureel-erfgoeddecreet van 2008 is dat de definitie van erfgoedgemeenschap daarin aangevuld is met het begrip ‘organisaties’, en dat er toch ook actie en activiteit verwacht worden (participate, partnerschap, pogingen om belangstellenden te bereiken,...). Zo wordt een interessante combinatie gemaakt met een klassieke betekenis van het woord erfgoedgemeenschap, namelijk die van erfgoedwerkers of -professionals. Het is die tweeledige interpretatie, een gemeenschap van individuen (en organisaties) die zich identificeren met een bepaald soort cultureel erfgoed, enerzijds, | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
Communities of practice in beeld. Bron: http://confluence.rave.ac.uk/confluence/dashboard.action
| |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
en een praktijk- of kennisgemeenschap van actoren in een (op landelijk niveau geactiveerd of gestimuleerd) erfgoedwerkersnetwerk anderzijds, die de kracht uitmaakt van de Vlaamse variant.
Bij het operationeel maken van het Cultureel-erfgoeddecreet van 2008 kan dat woord op verschillende manieren gebruikt worden en dat is een sterke troefkaart. De ‘tijd’ of de machtsverhoudingen zullen ons leren hoe het ingekleurd wordt in omgevingsanalyses, haalbaarheidsstudies, beleidsplannen, beheersovereenkomsten en andere resultaten van onderhandeling en collectieve constructie. Het valt af te wachten welke centrale (bij)sturing er zal zijn. Het woord erfgoedgemeenschap kan zo worden ingezet om per domein te clusteren, netwerken te vormen of structuren te reorganiseren. Dit kan zelfs als het ware tastbaar en contractueel worden vastgelegd, zeker bij de afstemming ten aanzien van de landelijk erkende erfgoedorganisaties, bij het steunpunt en de administratie. Het begrip zal dus zeker functioneren als object én als instrument van onderhandeling over de reikwijdte van het domein of over de praktijk.
En dan? Hoe zal het in de praktijk werken? Als we vooruit kijken en in plaats van op gebiedsafbakening, affiliaties en aanspraken focussen op cultureel-erfgoedpraktijk, dan kan een andere betekenis geactiveerd worden. Zo krijgt het woord cultureel-erfgoedgemeenschap, gekoppeld aan een landelijke of erkende cultureel-erfgoedorganisatie, een speciale, operationele betekenis. In deze bijdrage pleit ik ervoor die overwegingen te maken en te experimenteren met de notie communities of practice bij de implementatie van het Cultureel-erfgoeddecreet in de erfgoedwereld in Vlaanderen. | |||||||||||||||
CoP: Community of PracticeDe internationale promotor van het CoP-concept is Etienne Wenger. Het fenomeen praktijkgemeenschap bestaat of functioneert in groepen sinds mensenheugenis. Op het einde van de 20e en in het begin van de 21e eeuw wordt het bewust gevat en gekanaliseerd. Etienne Wenger gaf diverse definities ervan. De volgende lijkt me heel aantrekkelijk: ‘Communities of practice are groups of people who share a concern, a set of problems, or a passion about a topic, and who deepen their knowledge and expertise in this area by interacting on an ongoing basis.’Ga naar eind5 Dit procédé is inderdaad zo oud als de straat. Nieuw is dat vandaag steeds meer organisaties en sectoren de behoefte hebben om het proces te identificeren, te managen of te stimuleren. Het gaat dan doorgaans om zogenaamde ‘lerende organisaties’, waarbij in de praktijk werkende mensen met elkaar in verbinding treden om problemen op te lossen, ideeën te delen, standaarden in te voeren, geschikte instrumenten te maken en relaties tussen ‘Fuzzy boundaries between the informal exchange among peers and the targetfocused and planned cooperation of a heterogeneous team express a strong two-fold structural struggle which is characteristic of many museums today, a struggle that is encouraged by both academia and society's shifting disciplinary/professional lines of occupation/tasks, and the restless need to stay relevant and not to slow down on the work of (lifelong) learning.’Ga naar eind6 ‘peers’ en ‘stakeholders’ aan te knopen. Praktijkgemeenschappen kunnen allerlei vormen aannemen, soms kortstondig, soms langdurig. Er kunnen zowel praktijkgemeenschappen op één plaats of binnen één instelling ontstaan, als op verschillende plaatsen (‘distributed CoP’), eventueel zelfs in verschillende werelddelen. Alles draait hierbij om het samen construeren en beheren van kennis, om het managen van expertise.Ga naar eind7 De effectiviteit van een (cultureel-erfgoed)praktijkgemeenschap hangt volgens Wenger af van de sterkte van de drie basisdimensies van zo een erfgoedpraktijkgemeenschap: domein, gemeenschap en praktijk. Het ‘domein’ verwijst naar de belangrijkste kwesties (‘focal issues’) en naar het zich identificeren van de leden met het thema of de benadering in kwestie. Het gaat om een kennis- of expertisedomein, dat ook instaat voor een specifieke identiteit. Daarbij is ook de kennis van de omvang en van de staat van het domein belangrijk. De ‘gemeenschap’ omvat de relaties van de leden en de aard van hun interacties. Dit verwijst naar bepaalde niveaus van vertrouwen (‘trust’), van erbij horen (‘belonging’) en van wederkerigheid (‘reciprocity’). Ten slotte is er de notie van de gedeelde ‘praktijk’: een repertoire van instrumenten, methodes, en vaardigheden - net als de activiteiten van leden rond leren en innovatie. CoP is niet hetzelfde als een projectteam, een team dat een samenhangende set van taken uitvoert om een vooraf gedefinieerd gedeeld doel te bereiken. Het ‘domein’ is niet hetzelfde als een taak, maar eerder een interessegebied. Leden van een praktijkgemeenschap zijn verbonden door interdependente kennis, eerder dan door interdependente taken. De gemeenschapscoördinator is niet zozeer een leider, als wel een facilitator en een samenbrenger. | |||||||||||||||
Het multinationale bedrijfsleven, het onderwijs en amerikaanse overheidsdiensten omarmen het begripHet bedrijfsleven was er snel bij om het CoP-model toe te passen in management, in het bijzonder binnen kennismanagement. Zo wordt het model volop gebruikt door multinationals als Proctor & Gamble, Colgate-Palmolive, Shell Oil, McKinsey & Company, de Wereldbank, Daimler-Chrysler en wenskaartjesgigant Hallmark. Het gaat niet toevallig om organisaties die uiterst gevoelig zijn voor (mondiale) ontwikkelingen: ‘globalisering’. | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
Grote resultaten worden samen geboekt. Beelden van aartshertog Frans Ferdinand (1883-1914) en Indische helpers op tijgerjacht in 1893. © Österreichische Nationalbibliothek, Bildarchiv Kor 18E
Het optimaliseren van kennisstructuren is voor hen vitaal om te overleven en om continuïteit te verzekeren in een zeer competitieve omgeving. Praktijkontwikkeling en -ondersteuning zijn voor dergelijke reuzenbedrijven cruciaal, net als snelle aanpassing. Als de NASA het CoP-model als sleutel neemt voor haar 21e-eeuwse managementbeleid, loont het dan niet de moeite om de mogelijke bruikbaarheid ervan in de cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen te overwegen?Ga naar eind8 De Amerikaanse overheid probeert de CoP-aanpak te implementeren in haar diensten die op ‘kennis’ drijven of erdoor worden aangestuurd. Zo functioneert er een Federal Knowledge Management Working Group (KMWG) die probeert de programma's in en rond de federale overheid van de Verenigde Staten te coördineren.Ga naar eind9 Interessant is dat ook de Wereldbank deze methodologie omarmt voor haar intern informatiemanagement.Ga naar eind10 Op de websites van dergelijke reuzenorganisaties worden veel methodologische kennis en referenties genereus gedeeld.Ga naar eind11 Het zal niemand verwonderen dat in België, voor campagnes rond de innovatie-impulsen en ‘corporate governance’-modellen, bijvoorbeeld de Koning Boudewijnstichting op die begrippen inzet. De KBS heeft zich voorlopig teruggetrokken als aanjager van het erfgoeddebat in Vlaanderen, maar heeft zich intussen onder meer geprofileerd in het onderwijslandschap. | |||||||||||||||
Hoe cultiveer je praktijkgemeenschappen?Een van de belangrijke resultaten van de ervaringen van de Amerikaanse overheidsdiensten en het bedrijfsleven is dat er methodes werden ontwikkeld om praktijkgemeenschappen binnen en tussen organisaties te organiseren, te benutten of te optimaliseren. ‘Cultiveren’ is niet alleen één van mijn favoriete woorden, dat is het ook voor Etienne Wenger.Ga naar eind12 Wenger en co identificeerden zeven belangrijke principes - adviezen of recepten eigenlijk - bij het beheren van praktijkgemeenschappen:
Het CoP Development Model voorziet zeven stadia: ‘(1) conceiving and catalyzing, (2) connecting people, (3) sharing know-how, (4) building trust, (5) collaborating, (6) creating knowledge, and (7) continuation-renewal.’ Deze stadia kunnen, maar hoeven elkaar niet op te volgen.Ga naar eind13 In de beschikbare literatuur en op websites beschrijven allerlei scenario's hoe conflicten kunnen worden opgelost, hoe de noties domein, gemeenschap en praktijken telkens anders zijn en evolueren. Zo blijkt in de meer gevorderde fases van de levenscyclus van een praktijkgemeenschap dat het bijhouden van een geschiedenis of van documentatie belangrijk is. In hun handleiding geven Wenger, McDermott en Snyder ook tips en methodes voor het cultiveren van verspreide gemeenschappen, waar regelmatige face-to-face-interacties niet centraal staan en waar moet worden omgegaan met factoren zoals afstand tussen deelnemers, omvang van de netwerken, eventuele andere institutionele affiliates (over bedrijfsgrenzen heen, soms netwerken tussen technici van concurrerende firma's of instellingen,...) en culturele verschillen. Het proberen te definiëren van het domein en het verzoenen van meervoudige agenda's, het cultiveren van vertrouwen en persoonlijke relaties, de keuze van de juiste, meest ‘hongerige’ anker-eenheden in praktijkgemeenschappen: uitdagingen zijn er bij de vleet. Het hanteren van ICT en andere communicatie-instrumenten blijkt daarbij erg belangrijk te zijn. Het gaat zelfs zover dat velen de aanwezigheid van een ICT-platform cruciaal achten. Maar dat zou een spijtige reductie zijn. Het is belangrijk steeds voor ogen te houden dat aan de basis een visie of theorie over leren ligt. Het is een poging om niet automatisch mee te gaan in de benadering als zou leren een individueel proces zijn, met een begin en een einde, dat best totaal los staat van de rest van de activiteiten en het resultaat is van onderwijs.Ga naar eind14 Het kan anders. Leren werkt in de praktijk ook vaak anders. Met de grote nood aan vaardigheden en bruikbare kennis voor ogen - die zich vertaalt in een roep om betere opleidingen - moet het bredere plaatje toch eens vanuit die inzichten worden bekeken. In elk geval is er een enorme gereedschapskist beschikbaar, klaar om gebruikt te worden.Ga naar eind15 | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
Praktijkgemeenschappen voor erfgoedHet concept community of practice (en de bijbehorende instrumenten) is het voorbije decennium internationaal al effectief toegepast in de cultureel-erfgoedpraxis. Onder andere de museologie omarmde het begrip en de methodes. In het internationale vaktijdschrift Museum & Society werd het concept CoP in diverse bijdragen naar voor geschoven als een bruikbaar instrument om de museumpraktijk en de werking van dat veld te verbeteren. Zo wordt gewezen op de speciale uitdagingen die het steeds grotere belang van tijdelijke tentoonstellingen in musea vandaag de dag stelt. Via de notie van praktijkgemeenschappen wordt deze ontwikkeling meer hanteerbaar, leesbaar en stuurbaar gemaakt.Ga naar eind16 In discussies over e-erfgoed duikt het begrip praktijkgemeenschap regelmatig op; zie bijvoorbeeld de lopende discussies over ‘web 2.0’ of over ‘museum 3.0’-modellen.Ga naar eind17 Sommige landen zoals Canada zetten al jaren actief in op praktijkgemeenschappen binnen de erfgoedzorg. Hierbij moet heel in het bijzonder worden gewezen op de wereldwijde voortrekker op dit gebied: het Canadian Heritage Information Network (CHIN). Dit is een soort van steunpuntstructuur, omschreven als een ‘national centre of excellence that provides a visible face to Canada's heritage through the world of networked information’. Het is een structuur die oorspronkelijk was opgericht om een beter kennismanagement en een betere collectieontsluiting van de Canadese musea te verzekeren en om via een landelijke inventaris toegang te bieden tot inventarissen aan een geïnteresseerd publiek. Binnen een actief netwerk van meer dan 1.200 erfgoedinstellingen spelen ze de rol van erfgoed-interface binnen en buiten Canada. Om dat netwerk op een goede manier te cultiveren, werkt CHIN met modellen en technieken voor praktijkgemeenschappen. Dit wordt met ICT-technieken en webplatforms gefaciliteerd.Ga naar eind18 In een van de grote onderzoeksprojecten rond cultureel erfgoed in Vlaanderen van de voorbije jaren, het Project Bèta, schoof Dirk Kenis in 2002-2003 (!) het concept praktijkgemeenschap naar voor als een belangrijk instrument om vooruitgang te boeken in de (zich toen langzaam uitkristalliserende) cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen. De titel van zijn eindrapport (dat nog steeds lezenswaardig is en op de FARO-website wordt aangeboden) is op zich al veelzeggend: White paper. Theorie en praktijk van een kennisweb. Theoretische en praktische beschouwingen bij de implementatie van een praktijkgemeenschap. Discussiepaper.Ga naar eind19 Die aanbeveling werd ook herhaald in een volgend Delphi-onderzoek dat door Eric Corijn en Dirk Kenis werd begeleid, en daarna ook binnen het STRATMAN-onderzoek, dat in 2005 werd afgerond in het domein van e-erfgoed of digitaal erfgoed. Een van de conclusies van deze consultatie van het veld is dat niet (onmiddellijk) voor een groot kennis- of expertisecentrum gekozen wordt, maar voor een flexibele structuur die draait rond concepten zoals kennisnetwerken, praktijkgemeenschappen en ‘communities of interest’.Ga naar eind20In 2003 of in 2006 was het erfgoedveld en -beleid in Vlaanderen hier nog niet rijp voor. Zo werd afgezien van de implementatie van de voorstellen in de rapporten van Dirk Kenis. Vandaag kunnen ze, in de nieuwe FARO-context en binnen een heus Cultureel-erfgoeddecreet, van onder het stof gehaald en geactiveerd worden, en kan worden nagegaan of de tijd er nu wel rijp voor is. Het is in elk geval interessant dat Kenis in 2007 deze suggesties opnieuw formuleerde in een reflectie over het kenniscentrum van het MAS - hoewel ook daar de vonk nog niet helemaal leek over te slaan - al is dat misschien cruciaal voor de ontwikkeling van de notie erfgoedforum.Ga naar eind21 Krijgt de aanhouder gelijk? Dit gaat verder dan alleen de voor de hand liggende terreinen en frontzones van e-erfgoed en ICT, maar kan op diverse domeinen worden ingezet. Allerlei technieken die internationaal ontwikkeld en uitgetest worden, kunnen ook in Vlaanderen worden toegepast. Rond gestructureerde vormen van ‘storytelling’ voor kennisuitwisseling bijvoorbeeld zijn creatieve formules mogelijk, zo suggereerde ook Dirk Kenis in zijn rapporten enkele jaren geleden. Een heel flexibele inkleuring van het begrip ‘domein’ is nuttig, ook in het licht van de benadering vanuit culturele dynamiek. Wenger, McDermott en Snyder benadrukten immers terecht: ‘A domain is not a fixed set of problems. It evolves along with the world and the community’.Ga naar eind22 In elk geval biedt het ook mogelijkheden om de interessante hangende discussies rond cursussen en opleidingen, of over taakverdelingen tussen universiteiten, hogescholen en erfgoedinstellingen aan te zwengelen of uit te klaren. Het gaat om alternatieve vormen van kennismanagement en -uitwisseling. Het is een formule die op vrijwilligersnetwerken toegepast kan worden of bijvoorbeeld bij het op een 21e-eeuwse manier valoriseren van eruditie (de troefkaart van de heem- of volkskundige). Het zou misschien ook een lakmoesproef kunnen worden voor de flitsende nieuwe formule van de erfgoedfora, die in het Erfgoeddecreet ingeschreven werden en waarbij vier steden uitgenodigd worden om conceptueel in de spotlights te lopen. Het is in elk geval erg boeiend te zien hoe de modellen recent in Nederland werden ingezet. Daar werd verder gewerkt op enerzijds heel de stroming rond creatieve economie (Charles Landry, Richard Florida, en anderen) en anderzijds op communities of practice. In een in 2008 verschenen syntheseboek, Nieuwe ideeën voor oude gebouwen. Creatieve economie en stedelijke herontwikkeling, wordt een staalkaart gepresenteerd van wat het resultaat kan zijn als industrieel erfgoed, kunsten en durfondernemers elkaars ideeën en ambities bevruchten. Aan de hand van projecten in Hengelo, Rotterdam, Amersfoort, Amsterdam, Leiden en Arnhem wordt gedemonstreerd dat een begrip als erfgoedpraktijkgemeenschap effectief kan worden ingezet en ook tot nieuwe realisaties, kruisbestuiving en projecten kan leiden.Ga naar eind23 | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
Als je, bijvoorbeeld in het net vermelde boek, ziet wat enkele netwerken in Nederlandse steden rond oude industriële gebouwen hebben kunnen neerzetten en hoe dit theoretisch en methodologisch gevoed wordt, dan kun je dromen over hoe ook in Vlaanderen de onderdelen kunsten, erfgoed en sociaal cultureel werk - het herschikte beleidsdomein cultuur dus - in de loop van het volgende decennium een bijzondere rol kunnen spelen in de maatschappij. In Nederland kwamen, mede door de impulsen van Landry en Florida, de belangrijkste ingrediënten samen in en na 2003, bijvoorbeeld voor Cultuurpark Westergasfabriek: industrieel erfgoed, herontwikkeling en culturele invulling, creativiteit en nieuwe visies op de stad. Wat de Nederlandse collega's geprobeerd hebben is de hype om te vormen tot strategieën, proeftuinen en leertrajecten: ‘om de belofte van de creatieve economie te verzilveren, is behoefte aan effectieve strategieën die op de praktijk zijn gebaseerd en niet op wensdenken of copy-paste. In deze strategieën wordt de verbinding gelegd tussen de eigen aard van de creatieve economie, kansrijke milieus, stedelijke identiteit en coalitievoriming’.Ga naar eind24 Via de fomule van CoP slaagde men erin om enige ademruimte te creëren en uit te nodigen om niet direct of uitsluitend te onderhandelen en belangen te verdedigen, maar net om een forum te bieden om ervaringen uit te wisselen, kennis te genereren en te verbeteren. Er stond telkens wel veel op het spel en er was een directe verbinding met de ‘echte praktijk’ van de herontwikkeling. Er was daarnaast dus ook een echte onderhandelingstafel waar harde afspraken werden gemaakt. Er werd actief gewerkt aan en gezocht naar samenwerking en onderhandeling. Dat was één van de grote lessen uit de Nederlandse ervaring: dat goede manieren moesten worden gezocht (en gevonden) om tussen die twee vormen van interactie heen en weer te gaan, en toch te landen.
Het begrip erfgoedgemeenschap zal op korte termijn wellicht goede diensten bewijzen bij het herorganiseren en herpositioneren van hele zones in het erfgoedveld, naarmate het nieuwe Cultureel-erfgoeddecreet uitgevoerd wordt en er daarover onderhandeld en afgebakend wordt. Met deze bijdrage wou ik vooral uitnodigen om toch even door te denken en bijvoorbeeld via het mobiliseren van al de literatuur, kennis en vaardigheden van een begrip als communities of practice verder te kijken en die tweede piste te cultiveren. |
|