Het Evangelische visnet, bevattende sommige veranderde liedjes uit het zelve, andere uit de Evangelische triumph-wagen, Zingende zwaan, en anderen
(1794)–Anoniem Evangelische visnet, : bevattende sommige veranderde liedjes uit het zelve, andere uit de Evangelische Triumph-wagen, Zingende zwaan, en anderen, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
Stem: ô Kersnagt.O Paasnagt, verdwijt na ons wenschen,
U dageraat verheugt ons menschen,
En ligt, neemz' ons veel droefheid af,
Drie vrouwen met veel druk beladen,
Zeer vroeg voor Zon, met ijver traden,
Om God te zalven in het graf.
Voor Zon zyn zij aan 't graf gekomen,
Maar hebben haast met druk vernomen,
Een steen zeer zwaar gedekt op 't graf,
Zy spraken, begosten te zeggen,
Wie zal ons dezen steen afleggen,
Maar omziende was die daar af.
In 't wit den Engel Gods zij vonden,
Sprak, vreest niet ik zal u verkonden,
Gy zoekt Iesus van Nazareen,
Hy is hier niet, hij is verrezen,
Verandert in een heerlijk wezen,
Gaat hy u voor in Galileen.
Nu gaat, en boodschap zyn beminde,
Dat zy aldaar hem zullen vinde,
Gelijk hij haar ook heeft gezeid;
Zo haast zy deze last ontfingen,
Zij t'zaam met groote blijdschap gingen,
En hebben deze maar verbreid.
Zeer ras Peterus en Iohannes lopen,
Voor het graf, zij vanden open,
Met doeken gints en daar beleid;
Als zy niet anders daar en vonden,
Keerden droevig tot dier stonden,
| |
[pagina 160]
| |
Want hadden nog geen regt bescheid.
Ons Heer in hovenieren kleeren,
Ging hem tot Magdalena keeren;
Sprak wat weent gy bedroefde vrouw,
Zy sprak, mijn Heer is weggenomen,
Ik weet niet hoe by hem te komen,
Daarom leef ik in grooten rouw
Maria, sprak den Heer, zij siende
Hem, en voort zy haar na hem wende,
Sprak Gabbanie met vreugde groot;
Den Heer sprak, wild mij niet genaken,
Nog veel min aan mijn Lighaam raken,
Ik ben verrezen van de dood.
Maar gaat en wild het voort vertellen,
Aan myn Discip'len en gezellen,
Dat ik opwaarts nu wederom,
Zal gaan na myn Vader verheven,
En eeuwiglyk met hem zal leven,
Tot dat ik eens ten oordeel kom
Ach God! laat ons met u verryzen,
Op dat wy eeuwiglyk u prijzen,
Voor al u ongemeten goed,
Dat gy ons doet tot allen tyden,
En ons gedaan hebt door u tijden,
Nu ook door u verrijzen doet.
|
|