Het Evangelische visnet, bevattende sommige veranderde liedjes uit het zelve, andere uit de Evangelische triumph-wagen, Zingende zwaan, en anderen
(1794)–Anoniem Evangelische visnet, : bevattende sommige veranderde liedjes uit het zelve, andere uit de Evangelische Triumph-wagen, Zingende zwaan, en anderen, Het– AuteursrechtvrijStem: Wanneer de Zon zyn Paarden ment Of: Alkmaar een schoon Lantsdouw verm.Dewijl de Mensch alleen niet leeft
Van brood; maar van Gods Woord
Zo is 't noodig, dat men zig begeeft
Daar men dat dikwils hoort,
Om ons ziel te spyzen,
Hier in dit Aardsche dal.
Doch zeer is te mispryzen,
Het geen 'k hier zeggen zal:
2. Zo wij, om dat 't Gods Kerk gebied,
De Misse maar woonen bij,
En ondertusschen peyzen met,
Wat of dit Offer zy
Schoon men daar zig laat vinde,
Maar met zo klein aandagt:
Gods Kerk Gebod beminde,
Word dus niet wel volbragt;
3. Maar denken dat hier word vernieuwt,
Offerhande aan 't Kruis,
Gewillige verstrootheit schuwt,
En peijst 'k ben in Gods huis,
Van Godes Zoone goedig,
Schied d'onbloedig' opdragt,
| |
[pagina 27]
| |
Die voor ons zond' is bloedig
Op Golgotha geslagt.
4. De dienst, doch onvolmaakt te zaam
Gehoord; maar met oogmerk,
Om t'eeren Gods Heiligen naam,
Ons profyt en Gods Kerk,
Zo off'ren w' ons Gebeden,
Schoon flaauw en niet als 't hoord,
Hier na wij dan toe treeden,
Om t' hooren Godes woord.
5. Dat uwe Godsdienst reed'lyk zy,
Dit aan ons Paulus zegt:
Daarom hebben van nooden wy
Dat men ons onderregt
Die slegts naar huis toe keeren,
Zig van Gods woord berooft,
Hoe kan zo een Mensch leeren,
Wat dat 'er dient gelooft,
6. Al die uit God den Heere zyt,
Die hoord ook graag zyn Woord.
Hoe zullen ontgaan dit verwyt:
Al die 't Woord niet aanhoort,
Die is ook niet uit Gode,
Die dit aanhooren niet,
Gods woord is ons van noode,
Zo de Schriftuur bedied.
7. Dat uw' Woord Heer, 't zoet voorwerp zy,
Daag'lijk van myn gepeis.
En geeft aldus te leeven vereis
| |
[pagina 28]
| |
Want al die zegt Heere, Heere,
En zal niet binnen gaan,
Maar die (zo is uw' Leere)
's Vaders wil heeft gedaan.
8. ô Heer uw' Woord door my gehoord
Tot in myn hert behoud,
Geeft dat het daar zijn vrugt brengt voort,
Sestig honderd fout.
Geeft dat het niet en roove,
De Duyvel die om gaat;
ô Grootste God van daden,
Bewaar in my uw' zond.
Niet ledig. |
|