Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden
(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij
[pagina 360]
| |
[pagina 361]
| |
I. Eigene zangwijze. Halleluja! lof zij den Heer!
Aanbidt den Vader, geeft Hem eer,
Den Schepper aller dingen!
Den roem van zijn barmhartigheid,
Zijn wijsheid, magt en majesteit
Moet al het schepsel zingen.
II. Wijze: Psalm 36.
III. Wijze: Psalm 89.
IV. Wijze: Mein herzens Jesu, meine lust. De Heer is God, en niemand meer;
Verheerlijkt Hem, gij vromen!
Wie is, als aller schepselen Heer,
Zoo heerlijk, zoo volkomen?
De Heer is groot, zijn naam is groot,
De luister zijner deugden groot,
Oneindig groot zijn wezen.
V. Wijze: Psalm 66.
VI. Wijze: Gezang 4.
| |
[pagina 362]
| |
VII. Eigene zangwijze. Op bergen en in dalen,
En overal is God!
Waar wij ook immer dwalen,
Of zitten, daar is God;
Waar mijn gedachten zweven,
Of stijgen, daar is God;
Omlaag en hoog verheven,
Ja, overal is God!
VIII. Wijze: Fransche Cantique 65. (met eene verzetting in den laatsten regel.) O God! eer 't aardrijk was gegrond,
Eer God, wat eenmaal niet bestond,
Uit niet riept in het wezen;
Eer d'aanvang was van plaats en tijd,
Waart G'alles wat Gij heden zijt,
Oneindig nooit volprezen.
| |
[pagina 363]
| |
IX. Wijze: О suszer stand, o selges leben Waar zijn de wijzen, die mij zeggen
Al 't geen de hooge Godheid kent?
Wat stervling weet mij uit te leggen,
Waar Gods verstand begint en endt?
Hem, in 't onnaakbaar licht gezeten,
Heeft nimmer menschenoog gezien,
Hoe is zijn naam? zoudt gij hem weten?
Wat eindig schepsel noemt mij dien?
X. Wijze: Preisz, Lob, Ehr, Ruhm Danck &c. Oneindig God! het nietig stof
Poogt tot uw' zetel doortedringen,
Om staamlend uwe grootheid lof,
Uw almagt glorie toetezingen.
Och! dat ons hart opregt uw eer bedoel',
Zijn niet beseff', zijn onmagt diep gevoel'!
XI. Wijze: Psalm 42.
XII. Wijze: Psalm 64.
| |
[pagina 364]
| |
XIII. Eigene zangwijze. God sprak (men stell' op berg en rots
Zijn woord in eeuwig schrift;
En ieder, die dat schrift aanschouwt,
Die leze, wat Hij sprak.)
XIV. en XV. Wijze: Psalm 36.
XVI. Wijze: Gott ist mein Lied. God is mijn lied,
Hij is de God der krachten;
Heer is zijn naam, groot zijn zijn werken t'achten,
Het gansch heelal is zijn gebied.
XVII. Wijze: War nur den lieben Gott läszt walten. Wie maar den goeden God laat zorgen,
En op Hem hoopt in 't bangst gevaar,
Is bij Hem veilig en geborgen,
Dien redt Hij godlijk, wonderbaar:
Wie op den hoogen God vertrouwt
Heeft zeker op geen zand gebouwd.
| |
[pagina 365]
| |
XVIII. Wijze: Fr. Cant. 86. (met verandering van den derden regel.) Wil, groote God! in onze lofgezangen
Den diepen dank van nietig stof ontvangen,
't Welk Gij, zoo hoog, zoo groot in majesteit,
Bekroont met heil en goedertierenheid.
XIX. Wijze: Auf dich, mein Vater, will ich trauen. (met eenige verandering.) O God! gelijk Gij ons het leven
Ten regten tijdstip hebt gegeven
Met wijsheid, magt en menschenmin;
Zoo telt gij ook naauwkeurig d'uren,
Hoe lang ons aanzijn hier zal duren,
Met wijsheid, magt en menschenmin.
XX. Wijze: Psalm 134.
| |
[pagina 366]
| |
XXI. Wijze: O gesegneres regieren. Heilig, heerlijk Opperwezen!
Die het groot heelal gebiedt,
Alles moog verdonkring vreezen,
Maar dat vreest uw luister niet:
Zitten wij in treurig duister,
Nog behoudt dat eeuwig licht
Al zijn' glans en al zijn' luister,
Waardig aller lof en dicht.
XXII. Wijze: Gluck zu erenz von ganzem herzen. Rust, mijn ziel! uw God is Koning,
Heel de wereld zijn gebied;
Alles wisselt op zijn wenken,
Maar Hij zelf verandert niet.
| |
[pagina 367]
| |
XXIII. Wijze: Wenn mein stundlein verhanden ist. Wat zwoegt een handvol stofs, tot mensch
Bezield voor oogenblikken,
Om hier de toekomst naar zijn' wensch
En klein ontwerp te schikken!
Daar wijsheid, die geen' eindpaal heeft,
En tijd en eeuwigheid doorzweeft.
't Heelal bestuurt en regelt.
XXIV. Eigene zangwijze. Als de nacht van bange zorgen
't Uitzigt uwer hoop bedekt,
Als de lichtstraal van den morgen
Ons, uit dezen nacht van zorgen,
Slechts tot nieuwe zorgen wekt:
Ach! wie geeft dan nog voor menschen
Troost in zulk een bitter lot?
Ja, aan d'eindpaal uwer wenschen,
Christen! staat er hulp voor menschen,
Staat uw Vader en uw God.
| |
[pagina 368]
| |
XXV. Wijze: Gezang 4.
XXVI. Wijze: Psalm 130.
XXVII. Wijze: Psalm 77.
XXVIII. Eigene zangwijze. Moet gij steeds met onspoed strijden,
Christen! treur niet om uw lot,
Hulp ontbreekt u nooit in 't lijden:
Moet gij steeds met onspoed strijden,
Wees tevreden met uw lot,
O, uw Redder is uw God!
XXIX. Wijze: Jesu, meines lebens leben. Vloei nu, laat u niet bedwingen,
Stille traan! voor God geschreid,
Vloei nu, vloei nu onder 't zingen
Van het lied der dankbaarheid:
Tot een eeuwig zalig leven
Is mijn aanzijn mij gegeven;
'k Voel verrukt reeds hier beneên,
Wat ik word' voor eeuwigheên.
| |
[pagina 369]
| |
XXX. Wijze: Psalm 35.
XXXI. Wijze: Psalm 63.
XXXII. Wijze: Wachet auf, rust ons die stimme. Heer! uw schepping, aard en hemel,
Was nu volbragt, en aard en hemel,
En alles, wat Gij schiept, was goed;
Ook de mensch, uw beeld op aarde,
Bestemd tot heil van hooger waarde,
Was, Heer! U waardig, regt en goed,
Voorzien van kracht en licht
Tot elken reinen pligt,
U ter eere:
Uw Adam was,
Uw Eva was
In alle neiging onbevlekt.
XXXIII. Wijze: Gezang 4.
| |
[pagina 370]
| |
XXXIV. Wijze: Ich ruf zu dir, Herr Jesu Christ! Wij werpen ons voor U ter neêr,
Door schuldbesef verslagen:
Ontferm U, och! ontferm U, Heer!
Och hoor, verhoor ons klagen!
Wij zijn 't niet waardig, neen, o neen!
Dat Gij ons voor uw oogen
Zoudt gedoogen,
Doch waar, o God! dan heen?
Waarheen met zoo veel zonden?
XXXV. Eigene zangwijze. Almagtig' God! door waar berouw bewogen
Belijden wij voor uwe heilig' oogen,
Dat w' onrein stof, rampzaalge zondaars zijn,
In schuld en smet' ontvangen en geboren,
Geneigd tot kwaad, en die de kracht verloren
Tot alle goed, dat meerder is, dan schijn.
| |
[pagina 371]
| |
XXXVI. Wijze: Jesu, meine freude. Heugelijke tijding,
Bron van hartverblijding,
Evangeliewoord,
Woord van God gegeven,
Woord van eeuwig leven!
Zalig, die u hoort;
Zalig, hij, wiens harte gij,
Met een onverwrikt vertrouwen,
Leert op God te bouwen!
XXXVII. Eigene zangwijze. O zonde! bron van al d'ellende,
Die 't vlugtig menschdom, sints 't u kende,
Verzinken doet in leed,
'k Heb duizendmaal u afgezworen;
Wat kon m' op nieuw in u bekoren,
Dat ik voor u mijn' God vergeet?
| |
[pagina 372]
| |
XXXVIII.Wijze: Sollt ich meinem Gott nicht singen. Alle roem is uitgesloten!
Onverdiende zaligheên
Heb ik van mijn' God genoten,
'k Roem in vrije gunst alleen;
Ja, eer ik nog was geboren,
Eer Gods hand, die alles schiep,
Iets uit niet tot aanzijn riep,
Heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
XXXIX. Wijze: Jesus meine zuversicht. Jezus neemt de zondaars aan!
Roept dit troostwoord toe aan allen,
Die van 's levens regte baan
Op den dwaalweg zijn vervallen:
't Regte pad leert Hij hen gaan,
Jezus neemt de zondaars aan!
| |
[pagina 373]
| |
XL. Wijze: Ach Gott und Herr! Zoo slaat G'uw oog,
Nog van omhoog,
O God! op zondaars neder!
Het schuldig kind
Van Adam vindt
In U een' vader weder!
XLI. Wijze: Mir nach, spricht Christus, (met verandering in de tweeden regel.) Juicht heemlen op een' hoogen toon,
Om 't heil, waartoe wij zijn verheven!
De Regter zelf gaf ons zijn' Zoon
Tot onzen troost in dood en leven;
Opdat Hij voor de zonden stierf,
En 't leven door zijn' dood verwierf.
XLII. Wijze: Ich dank dir schon &c. (met eene kleine verandering in den tweeden regel.) O denkbeeld, dat ons leven geeft!
Wat stervling waant u door te denken,
Dat God zoo lief de wereld heeft,
Om ons zijn' Zoon te schenken?
| |
[pagina 374]
| |
XLIII. Wijze: Psalm 40.
XLIV. Wijze: Die wonderschaft in dieser zeit. Wij knielen voor uw' zetel neêr,
Wij Heer! en al uw leden,
En eeren U als onzen Heer,
Met liedren en gebeden.
Dat alle magt, hoe hoog, hoe groot,
Voor U, o Gods getuige,
O eerstgeboren' uit de dood!
Zich diep eerbiedig buige.
XLV. Wijze: Gezang 19.
XLVI. Wijze: Ick dank dir schon, durch deinen Sohn. Kom, Christenschaar! kom, knielen wij
Voor Jezus, onzen Koning!
't Heelal erkent zijn heerschappij,
Al is een stal zijn wooning.
XLVII. Wijze: Psalm 36.
XLVIII. Wijze: Psalm 81.
| |
[pagina 375]
| |
XLIX. Eigene zangwijze. Verlosser, Vriend! o hoop, o lust
Van die U kennen, neem het lied,
Dat U in 't stof een stervling biedt,
Een zondaar, die uw voeten kust:
Een zondaar, een verlost', o Heer!
En nu geen zondaar meer.
O! neem het aan,
Gij laat geen' bidder staan,
Gij hoort in Hemellingen
Verloste zondaars zingen;
O! neem het aan.
L. Wijze: Gezang 38.
LI. Wijze: Psalm 38.
LII. Wijze: Gezang 21.
LIII. Wijze: Psalm 36.
| |
[pagina 376]
| |
LIV. Eigene zangwijze. Waar toe toch al dat angstig schroomen?
Komt twijfelzucht ons ooit te sta'?
Wie moet niet als een zondaar komen,
Niet enkel leven door gena'?
O zalig hij, die, uit zijn nooden
Tot Jezus en zijn heil gevloden,
Daar dankbre liefdetranen schreit!
Op 't woord des Vaders te vertrouwen,
En door 't geloof den Zoon t' aanschouwen
Is hier de weg tot heiligheid.
LV. Wijze: Psalm 42.
LVI. Eigene zangwijze. Geen dwaze vrees beklemm' uw harte;
Of wanhoopt ooit een kind?
Gevoelt het niet in al zijn smarte,
Dat hem zijn vader mint?
Geen dwaze vrees beklemm' uw harte,
Uw Vader kent zijn kind.
| |
[pagina 377]
| |
LVII. Wijze: Gezang 36.
LVIII. Wijze: Gezang 19.
LIX. Wijze: Mir nach, spricht Christus, unser Held. Al wie Gods woord niet houdt, en zegt,
'Ik kenne God', spreekt logen;
't Geloof is in hem niet opregt,
Hij heeft zich zelv' bedrogen:
Maar wie dat woord getrouw bewaart,
Die is uit God, en niet van d'aard.
LX. Wijze: Wenn zur vollführung deiner pfligt. Zoo gij, in ijver tot uw' pligt,
Niet door Gods liefde zijt ontsteken,
Zoo roem niet, dat g' iets goeds verrigt,
De ware deugd blijft u ontbreken;
Zoo wellust, vleeschlijk overleg,
Of hoogmoed u ten goede raden,
Al doet gij ook de beste daden,
Bij God hebt g' uw belooning weg.
| |
[pagina 378]
| |
LXI. Wijze: Gezang 54.
LXII. Wijze: Gezang 32.
LXIII. Wijze: Gezang 32.
LXIV. Wijze: Psalm 77.
LXV. Wijze: Psalm 116.
LXVI. Wijze: Die Seele Christi heil'ge mich/ O God! die eindloos goed en groot,
Voor ons uw' Zoon gaaft in den dood,
Gij eischt, dat deugd en heiligheid
Ons hier ten hemel voorbereid'.
LXVII. Wijze: Gezang 29.
LXVIII. Wijze: Liebe, die du mich zum bilde. Zalig! zalig, niets te wezen,
In ons eigen oog, voor God,
Eigen' zin en lust te vreezen,
Steeds te rusten in ons lot.
Needrig, kinderlijk en stil,
Ons te voegen naar zijn' wil.
| |
[pagina 379]
| |
LXIX. Wijze: Psalm 21.
LXX. Wijze: Abglanz aller Majestät. God! oneindig in gena',
Eindloos groot in 't schuldvergeven,
Slaat Gij ons, uw haatren, ga',
Schenkt G' afvalligen het leven;
Hoe betaamt het ons, dat wij
Ook vergevend zijn, als Gij.
LXXI. Wijze: Psalm 65.
LXXII. Wijze: Gezang 4.
LXXIII. Wijze: Gezang 17.
LXXIV. en LXXV. Wijze: Gebed des Heeren.
LXXVI. Wijze: Psalm 51.
LXXVII. Wijze: Psalm 84.
LXXVIII. Wijze: Psalm 100.
| |
[pagina 380]
| |
LXXIX. Wijze: O Ewigkeit! du freudenwort! O Heer! hoe heuglijk is het lot,
Hoe zoet, hoe zalig is 't genot,
Dat hier het hart mag smaken,
Als 't U in Christus Vader noemt,
Bij 't bitterst leed in U nog roemt,
Die 't alles wel zult maken,
U zelfs zijn minste nooden klaagt,
En uit elk onheil redding vraagt.
LXXX. Eigene zangwijze. Een ander zij vervuld met schrik,
Wanneer hij God hoort noemen;
Ik mag m' in Hem beroemen,
Ik vrees voor Hem geen' oogenblik:
En waarom zou ik vreezen?
Hij wil mijn Vader wezen:
LXXXI. Wijze: Gezang 23.
| |
[pagina 381]
| |
LXXXII. Wijze: Herr Jesu Christ, dich zu uns wand. O groote God, die t'aller tijd
In Christus onze Vader zijt!
Wij storten onzer aller nood
Ootmoedig in uw' Vaderschoot.
LXXXIII. Wijze: Fransche Cant. 104. God, enkel licht,
Voor wiens gezigt
Niets zuiver wordt bevonden,
Ziet ons bevlekt,
Met schuld bedekt,
Misvormd door duizend zonden.
LXXXIV. Wijze: Gezang 28.
LXXXV. Wijze: Psalm 38.
| |
[pagina 382]
| |
LXXXVI. Eigene zangwijze. Helaas! dat zerven der gedachten!
Hoe leidt ons 't ijdel zingenot
Steeds af van 't heil, dat wij verwachten,
Van 't geen Gij wilt dat wij betrachten,
Van uw gemeenschap zelfs, o God!
LXXXVII. Wijze: Simeons Lofzang.
LXXXVIII. Wijze: Psalm 113.
LXXXIX. Wijze: Psalm 84.
XC. Wijze: Psalm 66.
XCI. Wijze: Psalm 84.
XCII. Wijze: Psalm 24.
XCIII. Liebster Jesu! wit sind hier. Lieve Jezus! zie ons zaam
Hier op uw bevel vergaderd,
Waar ons hart in uwen naam
Dankbaar tot den Vader nadert;
Och! wees zelf nu in ons midden,
Bij ons danken, bij ons bidden.
| |
[pagina 383]
| |
XCIV. Wijze: Psalm 38. XCV. Wijze: Psalm 138.
XCVI. Wijze: Herr und Aeltster deiner Cranz-Gemeine. Halleluja! eeuwig dank en eere,
Lof, aanbidding, wijsheid, kracht,
Word', op aard en in den hemel, Heere!
Voor uw liefd', U toegebragt!
Vader! sla ons steeds in liefde gade;
Zoon des Vaders! schenk ons uw genade;
Uw gemeenschap, Geest van God!
Amen! zij ons eeuwig lot.
XCVII. Wijze: Gezang 40.
XCVIII. Wijze: Psalm 103.
XCIX. Wijze: Psalm 66.
| |
[pagina 384]
| |
C. Wijze: Mein harzens Jesu, meine lust (met verhaling der drie laatste regels.) Het heuglijk tijdstip nadert weêr,
Dat w' in uw bitter lijden,
Met diepen ootmoed, ons, o Heer!
Aan 't Avondmaal verblijden;
Wil ons, bij 't nadren van dit feest,
Den invloed van uw' goeden Geest
Ter voorbereiding schenken,
Opdat w' aan uw' verzoeningsdood,
Die zoo veel heils voor ons ontsloot,
Naar waarde mogen denken.
CI. Wijze: Gezang 39.
CII. Wijze: Psalm 51.
CIII. Wijze: Psalm 138.
CIV. Wijze: Gezang 28.
| |
[pagina 385]
| |
CV. Wijze: Was Gott thut, das ist wohl gethan. Hier ben ik, om aan uwe smart,
Uw' bittren dood te denken,
En voel, van dezen disch, mijn hart
Tot U naar boven wenken:
Mijn Middelaar!
De schat is daar
Van allen, die U vreezen;
Daar wil mijn hart ook wezen.
CVI. Wijze: Schmücke dich, o liebe seele! (Naar het Berlijnsch Choraalboek) Treed nu toe, verloste ziele!
Zit hier aan, verloste ziele!
Jezus zelf wil u vergasten;
't Staat u vrij hier toetetasten,
Ook voor u heeft Hij zijn leven
Willig in den dood gegeven:
Kom u hier, met al zijn vrinden,
Weêr op nieuw aan Hem verbinden.
| |
[pagina 386]
| |
CVII. Eigene zangwijze. 'k Heb aan 's Heilands disch gezeten,
'k Heb gegeten
Van het brood, dat zielen voedt;
Daar, daar werd mij wijn geschonken,
Die, gedronken,
Zielverkwikking smaken doet:
Jezus zelf had door zijn boden
Mij doen nooden,
Ik verscheen op hoog ontbod,
En was welkom; dank zij God!
CVIII. Wijze: Psalm 103.
CIX. Wijze: Sieh, hier bin ich, Ehren-König. Jezus! die voor doemelingen,
Door uw' kruisdood hebt geboet,
Zou ik niet uw liefde zingen,
Daar Gij mijn bezwaard gemoed
Zoo weldadig, zoo genadig,
Aan uw' feestdisch hebt gevoed?
| |
[pagina 387]
| |
CX. Wijze: Psalm 24.
CXI. Wijze: Psalm 103.
CXII. Wijze: Vom himmel hoch. Dit is de dag, dien God ons schenkt,
Waaraan thans ieder Christen denkt,
Hem viere wat in 't groot heelal
Door Jezus is en wezen zal.
CXIII. Wijze: Psalm 36.
CXIV. Wijze: Psalm 134.
CXV. Wijze: O Jesu Christ! dein kripplein ist. Vier, blij van geest,
Vier 's Heilands feest,
Zing, Christen! Hem ter eer op schoone wijzen;
De liefde zij
De melodij,
Waarop wij Hem, den God der liefde, prijzen!
CXVI. en CXVII. Wijze: Psalm 150.
| |
[pagina 388]
| |
CXVIII. Wijze: Herzliebster Jesu, was hast du verbrechen. Leer mij, o Heer! uw lijden regt betrachten
In deze zee verzinken mijn gedachten,
O Liefde! die, om zondaars te bevrijden,
Zoo zwaar woudt lijden.
CXIX. Wijze: O Jesu, Quel der gütigkeit. Ontsluit, o Heer! ontvlam ons hart,
En wil ons kracht verleenen!
Wij denken aan uw lijdenssmart,
Aan uwe liefd' en weenen;
Wat wondren van barmhartigheid
Hebt Gij voor ons ten toon gespreid,
En aan het kruis bewezen!
Uw liefd' en trouw, die 't al volbragt,
Hier nooit genoeg door ons herdacht,
Zij eeuwiglijk geprezen!
| |
[pagina 389]
| |
CXX. Wijze: Gezang 21.
CXXI. Wijze: Psalm 24.
CXXII. Wijze: Mein herzens Jesu, meine lust, (met weglating der herhaling.) 't Heelal getuig' van Jezus lof!
Laat ons zijn onschuld zingen;
Al klinken onze toonen dof,
Zij geeft aan d'aard de schoonste stof,
Z'is 't lied der Hemellingen.
CXXIII. Wijze: O Haupt, voll blut und wonden. Is dat, is dat mijn Koning!
Dat aller vaadren wensch!
Is dat, is dat zijn krooning?
Zie, zie, aanschouw den mensch!
Moet Hij dat spotkleed dragen,
Dat riet, die doornenkroon?
Lijdt Hij dien smaad, die slagen?
Hij, God! uw eigen Zoon!
| |
[pagina 390]
| |
CXXIV. Eigene zangwijze. Mijn Verlosser hangt aan 't kruis,
Hangt ten spot van snoode smaders;
Zoon des Vaders!
Waar is toch uw almagt thans,
Waar uw goddelijke glans?
CXXV. Wijze: Psalm 17.
CXXVI. Wijze: Psalm 138.
CXXVII. Wijze: Gezang 9.
CXXVIII. Wijze: Psalm 66.
CXXIX. Wijze: Psalm 65.
CXXX. Wijze: Psalm 42.
CXXXI. Wijze: Maria's Lofzang.
CXXXII. Wijze: Psalm 73.
| |
[pagina 391]
| |
CXXXIII. Wijze: Psalm 38.
CXXXIV. Eigene zangwijze. Uw Heiland wordt in 't graf geborgen,
Deez' aard ontvangt Hem in haar' schoot;
En, Christen! zoudt gij dan nog zorgen,
Nog angstig zijn voor graf en dood?
CXXXV. Wijze: Gezang 112.
CXXXVI. Eigene zangwijze. Ja, Amen! Jezus is in 't leven!
Zijn' grooten naam all' eer te geven
Moet u nu ernst, o Christen! zijn.
Mijn Heiland, aan het kruis gestorven,
Heeft leven uit den dood verworven:
God en een eeuwigheid is mijn.
CXXXVII. Wijze: Gezang 39.
CXXXVIII. Wijze: Psalm 47.
CXXXIX. Wijze: Psalm 24.
| |
[pagina 392]
| |
CXL. Wijze: Solt ich meinem Gott nicht singen, (met weglating van de herhaling.) Looft Gods Zoon, den doodvertreder!
Hij, die stierf op Golgotha,
Geeft zich zelv' het leven weder:
Looft zijn' naam, Halléluja!
Ziet, Hij stierf op Golgotha!
Looft, aanbidt en dankt Hem teder!
Uit den grafzuil keert Hij weêr;
Aard' en hemel geeft Hem eer!
CXLI. Wijze: Psalm 36.
CXLII. Eigene zangwijze. Zoo brak 't gewenschte tijdstip aan,
Waarop ons 's heilrijkst licht mogt dagen;
De Heer is uit het graf gegaan,
't Geschonden Godsregt is voldaan,
Wat zou nog ons geluk vertragen?
| |
[pagina 393]
| |
CXLIII. Wijze: Psalm 81.
CXLIV. Wijze: Psalm 32.
CXLV. Wijze: Gezang 8.
CXLVI. en CXLVII. Wijze: Psalm 36.
CXLVIII. Wijze: Psalm 105.
CXLIX. Wijze: Gezang 8.
CL. Wijze: Psalm 22.
CLI. Wijze: Psalm 84.
CLII. Wijze: Psalm 19.
CLIII. Wijze: Psalm 66.
CLIV. en CLV. Wijze: Gezang 68.
| |
[pagina 394]
| |
CLVI. Wijze: Ein veste burg ist unser Gott, (met verandering in den 1 en 3 regel.) Houdt Christus zijne Kerk in stand,
Zoo mag de hel vrij woeden;
Gezeten aan Gods regterhand,
Kan Hij haar wel behoeden;
Hij is in alle leed
Tot hare hulp gereed,
Hij staaft zijn' roem alom,
En waakt voor 't Christendom:
Dies mag de hel vrij woeden.
CLVII. Wijze: Gebed des Heeren.
CLVIII. Wijze: Psalm 84.
| |
[pagina 395]
| |
CLIX. Wijze: Es ist das heil uns kommen her. 't Is God, die 't licht heeft voortgebragt,
De zon en maan doet rijzen,
Om ons 't verloop van dag en nacht,
En maand en jaar te wijzen:
Laat ons, voor 't afgeloopen jaar,
Met dank den Opperzegenaar,
Den God der eeuwen prijzen!
CLX. Wijze: Gezang 21.
CLXI. Wijze: Gezang 17.
CLXII. Wijze: Psalm 113.
CLXIII. Wijze: Allein Gott in der höh sey ehr. Looft God! laat ons, zijn' naam ter eer,
Een' blijden lofzang zingen;
Looft God! daar is de lente weêr
Met al haar zegeningen;
Looft God! die, wat Hij schiep, bewaart,
En alles zegent naar zijn' aard;
Looft, looft Hem al zijn werken!
| |
[pagina 396]
| |
CLXIV. Wijze: Gezang 17.
CLXV. Wijze: Gezang 119.
CLXVI. Wijze: Gezang 54.
CLXVII. Wijze: Gezang 135.
CLXVIII. Wijze: Gezang 8.
CLXIX. Wijze: Psalm 58.
CLXX. Wijze: Psalm 51.
CLXXI. Wijze: Gezang 17.
CLXXII. Wijze: Psalm 51/
CLXXIII. Wijze: Wo Gott der Herr nicht bey uns hält. O God! bewaar het veldgewas,
Dat d'akkers ons voorspelden;
Het ligt als in een waterplas
Op onze drassche velden.
O Gij! die onzen kommer ziet,
Gebied de wolken, dat zij niet
Des landmans hoop verwoesten.
| |
[pagina 397]
| |
CLXXIV. Wijze: Psalm 31.
CLXXV. Wijze: Psalm 38.
CLXXVI. Wijze: Singen wir aus herzen grund. Zie erbarmend op ons neêr!
Om erbarming, God en Heer!
Om erbarming smeeken wij.
Heer! wie is een God als Gij,
Wie een God, zoo goed, zoo groot?
Hoor ons, red ons uit den nood!
Overal dreigt zwaard en dood.
CLXXVII. Wijze: Psalm 150.
| |
[pagina 398]
| |
CLXXVIII. Wijze: Wie schön leuchtet der Morgenstern. De Heer is God, de Heer is God!
De God des vredes, onze God!
Juich' elk van blijder harte.
Roemt, volken! d'Oppermajesteit;
Zijn almagt sprak, en vrolijkheid
Vervangt de bangste smarte:
Geeft eer Dien Heer!
Halleluja! Halleluja!
Dat uw klanken
Hem, den God der vredes, danken!
CLXXIX. Wijze: Was mein Gott will das g'scheh allzeit. Mijn eerst gevoel zij dankbaarheid,
Waar 'k meê tot God genake,
Daar 't morgenlicht zijn stralen spreidt,
En ik verkwikt ontwake.
Tot Hem verheft zich hart en stem,
Voor zijne gunstbewijzen;
Ik leef, beweeg m' en ben in Hem,
Zou ik mijn' God niet prijzen?
| |
[pagina 399]
| |
CLXXX. Wijze: Gezang 9.
CLXXXI. Wijze: Gezang 178.
CLXXXII. Wijze: Gezang 21.
CLXXXIII. Wijze: Psalm 119.
CLXXXIV. en CLXXXV. Wijze: Gezang 23.
CLXXXVI. Wijze: Gezang 68.
CLXXXVII. Wijze: Nun ruhen alle wälder. Hoe zacht zien wij de vromen
Den dood hier zonder schroomen
Blijmoedig tegengaan!
Waar al de vreugd van 't leven
Den zondaar moet begeven,
Daar vangt de vreugd des Christens aan.
| |
[pagina 400]
| |
CLXXXVIII. Wijze: Gezang 109.
CLXXXIX. Wijze: Psalm 66.
CXC. Wijze: Psalm 79.
CXCI. Wijze: Gezang 29.
CXCII. Wijze: Gezang 57. |
|