Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden
(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
U, die in ons al 't goede werkt,
Bewaart, vermeerdert en versterkt.
2.
Toen Jezus alles hier op aard
Volbragt had, voer Hij hemelwaart,
En schonk U, om zijn Kerk te planten:
Bij sterken wind, die 't huis doordrong,
Zag elk verbaasd een vuurge tong
Op 't hoofd van uwe heilgezanten;
Straks waren zij met kracht omgord,
En hun uw gaven ingestort.
3.
Straks leerdet Gij door hunnen mond,
Dat elk verstomd, verbijsterd stond,
In velerhande vreemde talen;
Straks wrocht Gij wondren door hun hand,
Genezing, overal door 't land,
Van ongeneeselijke kwalen:
Dus bleek, wat grootheid Hij bezat,
Die U en hen gezonden had.
4.
Nu zegepraalde Jezus leer,
De Jood aanbad Hem als zijn' Heer,
Vervuld met schuldbesef en boete;
De Heidenen bij schaar op schaar,
Vergruisden afgod en altaar,
En vielen smeekend Hem te voete:
Zoo werd zijn rijk in korten tijd
Verbreid, gevestigd, wijd en zijd.
5.
Wij zelv', wier vaderen voorheen
Hier knielden voor een houtof steen,
| |
[pagina 277]
| |
Wij zelv', zijn sprekende bewijzen,
Ook hier hebt Gij uw rijk gesticht,
Ook ons bestraalt uw godlijk licht:
Wat tong kan U naar waarde prijzen?
Niet ons, o Heer! niet ons, o Heer!
Uw naam alleen hebb' eeuwig d' een.
6.
Och! brak die dag ook spoedig aan,
Dat Kaffer, Moor en Indiaan
De knie voor U, o Jezus! bogen:
O Geest! o Geest! breek door, breek door!
Dat alle volk zijn heilleer hoor';
Zoo blijkt uw godlijk alvermogen,
Zoo wordt zijn godsdienst één alom,
En heel deez' aard zijn heiligdom.
|
|