| |
LXXXIV. Zucht om meerdere heiliging.
Vader, vol van mededoogen!
Zie op mijn ellende neêr,
Wend tot mij erbarmend' oogen;
Vader, vol van mededoogen!
Zie op mijn ellende neêr,
Vorm mij, vorm mij tot uw eer.
O! Gij ziet het, wat ik lijde
Bij 't bederf, dat in mij woont,
Hoe ik worstle, hoe ik strijde;
O! Gij ziet het, wat ik lijde
Bij 't bederf, dat in mij woont,
En zich telkens nieuw vertoont.
Duizend bittre hartetranen,
| |
| |
Doen de vreugd mijns levens tanen;
Duizend bittre hartetranen,
Knagen rustloos aan mijn hart.
Moest mijn eigen deugd mij schoren,
't Regt hier gelden, geen gena',
Ach! ik waar gewis verloren,
Moest mijn eigen deugd mij schoren,
't Regt hier gelden, geen gena',
Als ik voor uw vierschaar sta.
Zelfs mijn tranen en gebeden
Keeren schuldig tot mij weêr,
Als ik tot uw' troon mag treden;
Zelfs mijn tranen en gebeden
Keeren schuldig tot mij weêr,
Smeeken om vergeving, Heer!
Hoe ik dieper poog te delven,
Hoe ik meer bederf ontmoet;
Ach! ik wanhoop aan mij zelven:
Hoe ik dieper poog te delven,
Hoe ik meer bederf ontmoet,
Daar mijn kracht voor zwichten moet.
Heiland, eindloos van ontfermen!
Die geen' zondaar ooit versmaadt;
Heiland, eindloos van ontfermen!
'k Werp mij raadloos in uw armen:
Nu mij alles hier verlaat,
Daar, en daar alleen is raad.
| |
| |
Ja, in U is redding, leven,
Schuldvergeving, kracht tot deugd,
Van uw' Vader mij gegeven;
Ja, bij U is redding, leven,
Schuldvergeving, kracht tot deugd,
Ware zielrust, reine vreugd.
O! dat kinderlijk vertrouwen,
Dat, bij al 't gevoel van schuld,
Op Gods Vadertrouw blijft bouwen;
O! dat kinderlijk vertrouwen,
Dat, bij al 't gevoel van schuld,
In 't gemoed geen twijfling duldt!
Dit geloof geeft moed en krachten,
Staaft, dat God waarachtig is:
O! hoe blijft mijn harte smachten,
Hoe naar dat geloove trachten,
Dat, bij voorspoed en gemis,
Leeft op Gods getuigenis!
Dierbre Heiland! hoor mijn smeeken,
Wek in mij dien kinderzin;
Dan moog alles mij ontbreken:
Dierbre Heiland! hoor mijn smeeken.
Stort mijn hart dien kinderzin
Voor uw liefd' en bijstand in!
Blijf, in leven en in sterven,
't Eenigst rustpunt van mijn hart!
| |
| |
Wat, wat kan mijn ziel niet derven,
Blijft G' in leven en in sterven,
Onder voorspoed, onder smart,
't Eenigst rustpunt van mijn hart!
|
|