Enchuyser liedt-boecksken
(1668)–Anoniem Enchuyser Liedt-boecksken– AuteursrechtvrijStemme: Was Bommelalire, &c.IS Bommelalire soo groote geneught,
Dat het beyd’ Ouden en Jongen verheught,
Soo laet ons eens quelen, en lieffelick spelen
Van Bommelalire bom, bom, Bommelalire bom ti bom, bom ti bom, Bommelalire bom.
2 Geen Koningh soo grootsch in Hoflijcke weeld,
Soo prachtigh, soo machtigh, soo rijck, of hy speelt
Wel dickwils uyt minne, met sijn Koninginne
Van Bommelalire bom, Ec.
3 Geen Juffrouw soo edel, soo prachtigh van staet,
Hoe tenger sy schijnt, en hoe deftigh sy gaet,
Of sy sou alle dagen, het spul wel verdragen
Van Bommelalire bom, Ec.
4 Geen Meyd in de keucken, hoe drock sy ’t oock heeft,
| |
[pagina 145]
| |
Al koocktse, al smoocktse, die niet een reys weest,
Al sietse wat smeerig, noch is se begeerig
Na Bommelalire bom, Ec.
5 Daer ’s niet een Capteyn, noch niet een Soldaet,
Hoe vreeslick hy siet, en hoe dapper hy gaet,
Of hy loopt wel in ’t Bosjen, en speelt met sijn Trosjen
Van Bommelalire bom, Ec.
6 Daer ’s niet een Professer, noch niet een Student,
Hoe vast hy de Boecken in ’t hooft heeft geprent,
Die niet een reys geeren in ’t Boeck sou studeeren
Van Bommelalire bom, Ec.
7 Ick wed men gheen Advocaet vinden sol,
Al had hy ’t schoon drocker als drock met sijn rol,
Of hy sou vaeck vaceren, en gaen procederen
Van Bommelalire bom, Ec.
8 In ’t Landt en is noch Rechter Schout,
| |
[pagina 146]
| |
Al is hy in ’t vanghen wat wreedt en wat stout,
Of hy sal sijn voeten wel laten versoeten
Met Bommelalire bom, Ec.
9 Daer ’s niet een Doctoor, noch niet een Barbier,
Of hy sal wel eens seggen tot een mooy Dier
Moer wilt u niet schamen, kom laet ons te samen
Van Bommelalire bom, Ec.
10 Geen Quacksalver klapt soo dapper van schat,
Van kruyden, van salven, van dit en van dat,
Of hy houdt vehementen, veel van de unguenten
Van Bommelalire bom, Ec.
11 Daer ’s niet een Speelman, hoe schoon hy oock queelt,
Hoe wel hy op Velen en Cyters al speelt,
Die niet een reys garen, mee speelt op de snaren
Van Bommelalire bom, Ec.
12 Geen Drucker noch Setter, hoe nauwje hem oock wacht,
| |
[pagina 147]
| |
Of hy neemt ‘er sijn tijdt toe by daegh of by nacht,
Om Letters te setten, en Vormtjes te netten
Van Bommelalire bom, Ec.
13 Geen Schoen-maker is oo smeerig gebeckt,
Of als hy een Vrijster de schoenen aentreckt,
Hy denckt mooye Meysje, mocht ick jou een reysje
Van Bommelalire bom, Ec.
14 Daer ’s niet een Snyer die ’t laken afknipt,
Die niet een reys mee op de ketel en stipt,
Ja die sijn partje niet speelt met sijn hartje
Van Bommelalire bom, Ec.
15 In ’t kort: daer en is niemandt soo oudt of soo kranck,
’t Zy doof, het zy blindt, ’t zy kreupel, ’t zy manck,
Al souwen te hippelen, soo willense stippelen
Op Bommelalire bom, Ec.
|
|