Enchuyser liedt-boecksken
(1668)–Anoniem Enchuyser Liedt-boecksken– AuteursrechtvrijStemme: Courante Commune.G’lijck als door de baren
Een Schip komt gevaren
Uyt d’onbetemde Zee,
Tot aen een goede Ree.
Sijn blijdtschap laet blijcken,
Sijn Zeylen laet strijcken,
Sijn Wimpels rollen uyt,
En met een trots geluyt
Doet dond’ren,dav’ren,klat’ren, na den eys,
Sijn stucken grof, Den Heer tot lof,
Voor sijn behouden reys.
2 Soo laet ons oock singen,
En kluchten voortbringen
Mits door de woelery,
Van ’t ongerust gevry,
| |
[pagina 72]
| |
De Bruygom met lusten
In d’haven der rusten,
Sijn Scheepjen dese nacht
Geluckigh heeft gebraght,
Daer hy verwellekomt wordt van de Bruydt:
Die van sijn jeught De grootste vreugt
In haer gesicht besluyt.
3 Dies is hy met reden
Oock vol vrolijckheden,
En heeft de gantsche vloot
Sijns kennis t’saem genoodt,
Om lustigh te blasen
Uyt roemers en glasen,
Om met een soet gelagh
Te brengen voor den dagh
De meeste vreught die immer is gesien,
En dat moet gaen, Dus vangt het aen,
Wat wacht ghy jonge lien?
4 Elck moet hem hier setten
Om stijf te trompetten
Op een geladen Fluyt,
Vol goede Rijnsche buyt.
En dan weer aenvangen,
De soetste gesangen,
Die oyt van Geesten zijn
| |
[pagina 73]
| |
Gesongen by de Wijn.
Nu Maeghden seght waerom begint gy niet?
Elck voor sijn deel, Reyt nu sijn keel,
En singh een vroolijck liedt.
5 Nu nobele baesjes,
Waer blijven de glaesjes?
Drinckt op de Bruydegom,
En Bruydts gesondtheydt om.
Gaet wenscht haer daer mede
Geluk en vrede In haren Echten-staet,
Met een verheught gelaet,
En kust malkander daer op rondtom dries.
Elck maeck sich ree,
Dat ’s een, dat ’s twee,
Dat ’s drie, dat ’s op sen Fries.
|
|