Enchuyser liedt-boecksken
(1668)–Anoniem Enchuyser Liedt-boecksken– AuteursrechtvrijStemme: In mijnen grooten, &c.MElancolien swaer,
Drijven mijne sinnen stijf,
In dit bestryen gaer
Ick in ’t bad der minnen drijf,
Als wint, ik swindt,
U soete brandt, o Diamant,
Sonder bestandt, geheel ontmant,
En werpt my in het zant.
2 Hoe is verdraeyt het radt,
Dat my eertijdts hief seer hoogh,
En slaet my neder plat,
Soo dat mijn gebeente droogh
| |
[pagina 23]
| |
Vergaet, ghy slaet
Dit geensins acht, ick blijf versmacht,
Want ick verwacht, o liefd’ onsacht,
Geen troost noch dagh noch nacht.
3 Ben ick soo leelijck dan
Dat ghy van my vliet met pracht?
Ende geheelijck van
My vliet en pruylt ongeacht,
Ick loop, ick hoop,
’t Is te vergeef, waer door ik sneef,
En stadigh sweef, half doodt ick leef,
Puttende door een zeef.
4 Mijn hert een Schip in Zee,
Swierdt en valt seer hoogh en laegh,
Aen liefdes klip aen twee
Stoot, dies ick mijn leven waegh,
Ick schrey, een key,
Blijft ghy versteent, ach troost verleent,
En met my weent, of ghy niet meent,
Dat ick dus ben verkleent.
5 Princes mijn ancker zijt,
Of mijn mast ick kerven moet,
My van dees kancker vrijdt,
Die my dickmael sterven doet,
Ick sal, toch al,
| |
[pagina 24]
| |
In ’t wesen siet, genesen niet,
Oft ghy troost biedt, mijn pijn verdriet,
Anders begeer ick niet.
Min klacht, min salf. |
|