| |
| |
| |
Gedichten
door Anthonie Donker
Het duinpad
Achter onherstelbre puinhoopen
van een dichtgestort bestaan
moet een weg naar het duin nog open
liggen niet ver hiervandaan.
Maar alzijds met getrokken wapen
staan mij vijanden in den weg.
Laat mij gaan, ik weet heg noch steg,
in het duinzand wil ik gaan slapen.
Ik zoek met mijn vage lantaren
het duinpad, laat mij met vrêe,
een stil pad waar het hart kan bedaren,
en de ruimte, de verte, de zee. -
| |
| |
| |
Het laatste recept van den dokter
Hier schrijf ik het neer:
Laat gaan, laat geschieden!
| |
| |
| |
De eenige
Allen ontvallen ons. Alles ontneemt
het leven. 't Liefste, onvoorzien, vervreemdt.
En niets dat stand houdt op den langen duur.
Eén trouwelooze slechts wacht trouw zijn uur,
Hij die onzichtbaar maar aanhoudend ons
Op grooten, allengs kleiner afstand volgt.
| |
Een vlam
Iederen dag wordt de wereld kleiner,
kleiner het eiland waar wij ons bevinden,
kleiner het aantal van de beminden,
Dieper wordt iederen dag de klove,
dieper de afkeer, de trieste gedachte
hoe weinig van menschen valt te verwachten.
De een na den ander vermindert, wordt dof.
Ik denk aan mijzelf, ik wil weten of
het verval mij al iets van de kracht ontnam
waarmee ik mij voornam dat ik een vlam
zou blijven, iederen dag.
| |
| |
| |
Verblijfpas
Gaandeweg wordt het mij duidlijk
dat ik een vreemdeling ben
in Jeruzalem, in Amsterdam,
uit een andere wereld gedrost,
nergens geheel op mijn plaats
en ik ben maar door blijven loopen
in den doffen slaapzwaren nacht
door de leege wakende straten
of ik iets in die desolate
woestijn nog te zoeken had.
Doch omdat ik geen adem kan scheppen
buiten dat waar ik op wacht,
alleen door het zinneloos hopen
dat ik plotseling vleugels zal reppen,
dwaal ik onophoudelijk om,
en mijn holle voetstap weerkaatst
maar mijn stem, mijn stem blijft stom.
O wereld niet te verduren,
toch kan ik hier niet vandaan
- die losprijs heb ik bedongen
en ik vraag het nu voor het laatst -
| |
| |
Daar liggen de glimmende pleinen,
de zwarte beslagen stoepen.
Ik voel de straatsteenen deinen,
maar ik loop tot het uur zal slaan
van het onweerstaanbare woord
in het stadsgezicht openslaat.
Met de stem uit dat andere oord
zal ik roepen zoo doordringend,
zingen zoo handenwringend,
zoo de gansche stad omringend
tot het ieders rust verstoort.
|
|