Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 50
(1940)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Overeenkomsten in de beeldende kunst
| |
[pagina 48]
| |
zoeken, ze duiken plotseling voor ons op, in de herinnering of bij het aanschouwen. Te bewijzen zijn ze, voorzoover ze geen slaafsche navolgingen zijn, nooit volkomen. Men heeft er oog voor, of men heeft het niet. Ik weet, dat ik niet iedereen overtuigen zal van de overeenkomsten tusschen de volgende paren van reproducties. Maar sommigen zullen erdoor gefrappeerd worden en die mogen met mij een oogenblik nadenken over de kwesties, die ze oproepen.
Claus Sluter, Pleurant - Museum Cluny
Auguste Rodin, Balzac
Daar zijn allereerst de David van Michel Angelo en de Apollo van Belvédère. Ik heb ze geen van beide in het oorspronkelijke gezien, ken ze slechts van reproducties. Dat de jonge Michel Angelo, toen hij zijn David maakte, op het Grieksche beeld geïnspireerd was, wist ik plotseling op een oogenblik toen ik aan beeldende kunst, althans bewust, niet dacht. De foto's, die ik daarna opzocht, bevestigden dit vele malen. Vooral de gelijkenis tusschen de koppen is op de twee profielbeelden treffend. Maar ook de lichamen hebben veel overeenkomstigs. Bovendien rusten beiden eigenlijk alleen op het rechterbeen. Wel | |
[pagina 49]
| |
werd de linkervoet van David op den grond gezet, maar hij rust daar niet overtuigend; wij begrijpen heel dat wonderlijke linkerbeen pas, als wij zien, dat het bij Apollo oorspronkelijk zweefde. Ook de gesloten rechterhand van David behoort niet bij den van 't lichaam afstaanden arm, die om de geopende hand van Apollo vraagt.
Rodin, De burgers van Calais
In alle kunstgeschiedenissen kunnen we lezen, dat Michel Angelo zelf de verzameling antieke beelden in den Florentijnschen tuin der Medici zijn eenige leerschool noemde. Hier zien wij nu, wat niet te verwonderen valt, hoe hij in zijn jeugd te direct onder den invloed heeft gestaan van een beeld uit die school!
Claus Sluter, De Mozesput met de profeten Jesaja en Daniel
Met Rodin en Claus Sluter verging 't me anders. Ik heb den Balzac van Rodin nooit voluit kunnen bewonderen. Het beeld leek me altijd te groot voor wat het heeft te zeggen. Plotseling, in 't museum Cluny, voor een kleinen marmeren pleurant van Claus Sluter, | |
[pagina 50]
| |
zag ik: dit is de kern, de geconcentreerde vorm van Rodin's Balzac. Het is de geslotenheid van de beide beelden, het ontbreken van een overgang tusschen de schouders en de op gelijke wijze naar achteren hellenden kop, die het eerst treft. Maar wat zien we nu bij nadere vergelijking? Dat dit gebrek van overgang bij Sluter's pleurant gemotiveerd is door den capuchon, die gelijkelijk hoofd en hals omsluit; bij Rodin's Balzac door een wanstaltige krophals. Bij den pleurant moet 't hoofd iets achterover hellen, omdat de rechterarm 't grijpt; de Balzac heeft beide armen onder den wijden mantel verborgen, wat aan de gestalte iets mismaakts geeft. De linkerarm is onder den mantel ongemotiveerd gebogen. Bij Claus Sluter heeft die gebogen arm zin, daar de uit de plooien te voorschijn komende hand een muts vasthoudt. Is het te gewaagd te concludeeren, dat Rodin, bij de schepping van zijn Balzac, zij het misschien onbewust, beïnvloed is door het werk van onzen landgenoot, dat hij in Cluny stellig meermalen heeft gezien?
Jan Steen, Emmaüsganger. Rijksmuseum
Maar nog een andere parallel tusschen Rodin en Sluter zou zich voor mij opdoen. Het was in Dijon, bij de z.g. Mozesput, dat het beeld van Jesaja mij met onafwijsbare zekerheid aan de burgers van Calais deed denken. De greep van Jesaja's hand op 't uitgerolde stuk perkament is dezelfde als die van den meest rechtschen burger op den steutel der stad; Jesaja, in tegenstelling tot de andere figuren langs de put, die stilstaan, loopt, denzelfden zwaren, gebogen loop als de oude en de jonge burger naast den sleutelhouder. Dit komt vooral uit, als men hem van achteren ziet, | |
[pagina 51]
| |
zooals op de tweede foto. Van navolging is hier nauwelijks sprake; maar wel blijkt ook hieruit dat de groote 19de-eeuwsche Fransche beeldhouwer den 15de-eeuwschen Hollander goed gekend en bewonderd moet hebben.Ga naar eindnoot1
Juan de Cordua, De Emmaüsgangers, Rijksmuseum, Amsterdam
Mijn laatste en misschien voor velen meest overtuigende voorbeeld van overeenkomst, betreft twee schilderijen uit 't Rijks-Museum in Amsterdam. Ze stellen beiden de Emmausgangers voor. 't Eene heette lang van een onbekenden Spaanschen meester, maar is den laatsten tijd toegeschreven aan Juan de Cordua (1640-1702); 't andere is van Jan Steen. Ze geven beiden, anders dan Rembrandt en Vermeer, den Christus slechts vaag weer, blijkbaar op het moment, dat Hij, zooals het evangelie van Lucas zegt, ‘weg kwam uit hun gezicht’. Op het Spaansche schilderij zien wij Zijn omnevelde gestalte nog achter de tafel, bij Jan Steen is Hij reeds buiten de deur. Maar bij beiden zitten Kleopas en zijn vriend verslagen terneder. En wie kan nu ontkennen, dat de meest rechtsche figuur op beide schilderijen dezelfde is? Het coloriet is anders, de Spaansche schilder heeft zijn werk geheel in bruinen en grijzen gehouden, Jan Steen gebruikt sprekender kleuren. Ook geeft hij er een dienstmeisje bij. Maar 't jongentje, dat met zijn rug naar ons toe staat te schenken, is op beide schilderijen weer hetzelfde. Jan Steen heeft den tweeden Emmausganger als 't ware een slag omgedraaid. Hij zit niet meer op zij, maar achter de tafel; doch zijn houding, het hoofd gesteund op de rechterhand, is volkomen dezelfde als op het doek van den Spanjaard. Ik kan deze overeenkomst niet verklaren. Het Spaansche schilderij lijkt mij oorspronkelijker toe, het palet meer dan dat van Jan Steen in overeenstemming met de duidelijke verslagenheid, waarin de verschijning van den opgestanen Heer de twee vrienden heeft gebracht. Hoe het echter mogelijk is, dat Jan Steen dit schilderij heeft gekend, weet ik niet. Het is door het museum eerst na 1900 aangekocht. Waar is het vandaan gekomen? Het lijkt mij een aantrekkelijke | |
[pagina 52]
| |
taak voor kunsthistorici dit te onderzoeken. De mogelijkheid moet natuurlijk ook niet worden buitengesloten, dat beide schilderijen teruggaan op een derde. Maar op welke dan? Niet het minst om de hoop, dat deze vragen nog eens zullen worden beantwoord, heb ik dit artikel gepubliceerd. |
|