Ik geloof dat ik maar mezelf zal blijven. Ik houd van literatuur - hier zou ik mijn zin willen afbreken. Maar ik bedoelde: ik houd van literatuur die aesthetisch goed is - die een boeiend gegeven behandelt (maar gegevens kunnen boeiend zijn op honderden wijzen, en ook schijnbare nietigheden kunnen het zijn) - en waarin de schrijver onopzettelijk, onwillekeurig, slechts door zijn gemoed gedreven, maar niettemin duidelijk, een strekking heeft gelegd, een strekking van hetzij psychologischen, hetzij moreelen of, indien het woord niet te groot is, philosophischen aard. Kortom, ik droom van volkomen kunst, die gelijkelijk en harmonisch voldoet aan elk der drie essentieele eischen welke overal en in alle tijden van bloei aan kunst zijn gesteld.
Niet iedere strekking is mij evenveel waard. Bij gelijke aesthetische en inhoudswaarde, zijn van alle literaire werken diegene mij het dierbaarst, aan welke een vrijheidlievende strekking inhaerent is. Men zou dit begrip ‘vrijheidlievend’ misschien omschreven willen zien? Het zij mij veroorloofd, te verzekeren dat ik het niet dan na rijp beraad heb gekozen en het in en door de praktijk hoop toe te lichten. Op het oogenblik volsta ik ter verklaring van het woord er het liefst mee, te betuigen dat ik Duhamel, die zelf zoekt, verkies boven Claudel, die een bestaande ‘waarheid’ vertolkt, dat ik den jongen Frederik van Eeden hooger schat dan den ouden, bekeerden; dat ‘Vrije Gemeenten’ mij nooit vrij genoeg zijn, en dat volgens mij niet de literatuur beoordeeld mag worden uit naam van eenig politiek-oeconomisch stelsel, maar ieder zoodanig stelsel op zijn tijd aan de jurisdictie van de literatuur kan worden onderworpen.
De literatuur vrijmachtig beoordeelaarster van het leven: ziedaar mijn beginsel. Het leven kan immers met haar oordeel doen wat het wil? Wenscht het zich voorloopig naar de inzichten en gevoelens van groote schrijvers niet geheel te voegen, niemand die het ertoe kan dwingen: vrijheid blijft ook dan onvermijdelijk de leuze! Maar tevens behoude van haar kant de literatuur te allen tijde en in vollen omvang de vrijheid om haar woord te spreken. Voor haar is het een onvervreemdbaar recht, voor de samenleving een essentieel belang. Wàt deze laatste er zelf ook van moge denken....
Binnen de grenzen der literatuur zij het recht op oordeelen van bekwame critici niet minder volmondig erkend. Mits de critiek op kennis, op inzicht, op zuiver gevoel gebaseerd is, mits zij duidelijk inlicht over het onderwerp der besproken werken, duidelijk aangeeft welke verdiensten de vorm heeft, en ten aanzien van de strekking duidelijk en met opgaaf of tenminste met aanduiding van redenen kleur bekent, komt het mij voor dat critiek in ieder geval den lezers, en wellicht in sommige gevallen ook den schrijvers, diensten kan bewijzen. Daarbij valt wel te bedenken, dat afbrekende critiek maar zelden noodig zal