heel de uiterlijke Naakt-figuur; van de oogen-kern uit, spreidt zich deze verbeelding over heel het lichaam. De Schilder vergeet het tijdelijk object bij deze idealiseering en vangt de bezielde expressie van de oogen nog juist in de sluitlijn van dijen en buik. Nu is het niet meer te stuiten in hem; hij is bezeten van dit beeld.
In de volgende oogenblikken heeft het Naakt haar goeden stand in zich ervaren; het staat nu stil, los en ongedwongen; heel het gelaat overglansd van de behagelijke zekerheid, dat zij zich thans op haar best toont aan de toeziende mannen-oogen. Zij kan niet weten dat de Schilder niets meer van haar verschijning opmerkt, dan haar oogen. Daarin ziet en gevoelt hij elke reactie in haar houding, elke reactie van haar zenuwen wordt nauwkeurig opgenomen door de zijne, hij is er als door begoocheld. Haar lichaam wordt nu getransponeerd tot kleur en licht, blank staat het op zijn netvlies, met slechts een flauwe doorteekening der détails. Haar jonge, volwassen figuur, iets te mager bij de schouderbladen, voller bij de borsten, lost zich op in zijn zinnen; zijn verbeelding schenkt haar nieuwe vormen, een stralender, verhevener gedaante.
Deze innerlijke voorstelling wordt nu vleesch van zijn vleesch; het beeld gaat over in zijn zenuwen, in de zenuwen van zijn armen en vingers, de zenuwprikkels op zijn spieren deelen het mede aan zijn lichaam. Het Naakt wordt nu door zijn handen op zijn penseelen overgedragen en zijn netvlies keurt op het palet de lichtbreking van de kleuren voor het nieuwe beeld. Terwijl het Naakt daar staat, daar stil staat te denken aan haar wezenlijke uitdrukking, grijpen zijn vingers deze wezenlijkheid aan tot in haar teederste manifestatie en brengen haar over op het doek, dat haar spiegel wordt. Het is in een wilden, daverenden werk-roes, dat de Schilder deze verheerlijking van de materie volvoert, dat zijn hand medium van zijn diepste ontroering wordt, dat hij een vrouw schept uit het niets van een voor hem staand Naakt.
Dan, plotseling, zinkt de aandacht van het Naakt weg, de vermoeienis van een uur in pose staan wordt haar te sterk. De Schilder voelt hoe zij hem ontglipt en redt de situatie nog met een snel: nu zullen we eerst maar eens pauzeeren, we hebben wel een kopje koffie verdiend.
Zij, het Naakt, heeft even een vagen wrevel te overwinnen; zij voelt hoe haar Schilder haar een uur lang vergat, Maar de snelle hoffelijkheid waarmee hij haar de versleten kimono aanreikt, verrast haar en stelt haar tevreden; zij kan nu bovendien rusten, zij kan even vergeten wat haar wezenlijkheid is, of moet zijn, of worden zal. Het is haar momenteel om het even.
Haar eerste greep is naar haar kam en poederdoos, in weinige seconden is in haar handspiegeltje het beeld herschapen, van wat zij bij uitstek de diepste uitdrukking van haar wezenlijkheid acht.
De Schilder kijkt daar nauwelijks naar om; in zijn oogen schittert nog de triomfante vervoering om den inzet zijner hoogste krachten in dit groote