Ambe liep door, vlugger nu. In een bocht van het pad zag hij tusschen de boomen een licht in de verte. Daar was Serafja. Vijf jaar had ze op hem gewacht. Nu had ze hem geroepen. Ambe had haar verwijt gevreesd, hoewel hij wist dat zij hem zou ontvangen alsof hij 's morgens voor de jacht vertrokken was.
Wat had zijn weggaan hem geleerd? Misschien dit: dat het een waan is de dood te ontvluchten. Hij dacht aan de vrouwen en de wijn, die hem eenzamer maakten, en aan het kantoor van notaris Jutland waar hij bevroor in plicht en regelmaat. Hij schaamde zich tegenover zichzelf, omdat hij bij al zijn wagen alleen verloren had. En hij schaamde zich ook tegenover de liefde waarmede de bergnacht hem ontving, want in alles was Serafja.
Toen hij het hek van de tuin opende, piepte het hem een schor welkom toe. Het grint knerste tevreden onder zijn voeten. In het donker herkende hij de groote heesters die hij daar zelf had gezet. Hij zag hoe de deur van het huis werd geopend en een breede streep licht over het tuinpad viel. Een schaduw kwam dichterbij. Serafja liep op hem toe, dag Ambe, ze kuste hem op het voorhoofd. Daarmee waren ineens die vijf jaren uitgeveegd. Hij omhelsde haar, hij voelde tranen op haar wangen. Ze ging hem voor naar binnen.
In de kamer, waar het electrische licht aan was, brandden op de tafel drie lange kaarsen in een kandelaar. In een hoek suisde het theewater op het lichtje. Ze wees hem zwijgend een stoel en draaide het licht uit.
In het warme licht der kaarsen stond zij voor hem. Hij zag in haar oogen twee gouden sterren. Hij wilde wegkruipen van schaamte. Zij zweeg lang en zei: je zegt niets, waarom heb je me alleen gelaten? Hij stond op en wilde haar omhelzen, laat nu alles goed zijn, Serafja. Nee Ambe, je zult me alles zeggen. Zij was enkele stappen voor hem achteruit gegaan en weerde hem af met de armen vooruit. Ik zal het je zeggen, Serafja, ik hield niet meer van je, maar in de wereld.... Serafja.... luister nu....
Zij legde hem met een gebaar van haar handen het zwijgen op. Hij zag met verwondering dat zij ringen droeg aan haar vingers. Vele ringen, het licht schitterde er in. Ze wees naar de kaarsen waarop de vlammen stil stonden te branden, vind je het geen heerlijk zacht licht? Zij droeg aan haar arm een gouden armband waarvan de diamanten vonkten, ja, Serafja, heerlijk zacht. Had zij vroeger ooit sieraden gedragen? Hij trachtte het zich te herinneren, nee, Ambe die draag ik niet, ik ben tevreden zooals ik ben. Ze had het gezegd, hij wist het zeker. Waarom vanavond? Serafja, kom nu bij me, blijf daar niet zoo staan, waarom doe je zoo vreemd alsof ik.... alsof ik.... Dadelijk, Ambe, dadelijk kom ik bij je, dat beloof ik je, maar eerst.... Zij verdween door de deur die zij half open had gelaten. Ambe hoorde haar de trap op hollen. Serafja! riep hij, maar zij antwoordde niet. De boomen ritselden om het huis. Een der kaarsen sputterde in de stilte. Die kaarsen waren een altaar, met Serafja zou hij knielen straks en haar