| |
| |
| |
De monumentale bronnen in Zwitserland
door Otto van Tussenbroek
‘Es ist als käm aus deinem Mund
Das Lied, das dort die Quelle singt,
Es ist, als tät der Brunnen kund
Was tief in deiner Seele klingt...’
ZWITSERLAND is overrijk aan monumentale bronnen en in vele steden (vooral in Basel, Bern, Freiburg, Luzern, Solothurn, Zug en Zürich) kan men deze in menig stadsdeel bewonderen. Zij vormen veelal een zeer décoratief moment in het stadsbeeld en schenken daaraan ongetwijfeld een zekere levendigheid van lijn en kleur.
Aanvankelijk was een bron (zooals men dat nog vaak in de dorpen en vooral in het bergland ziet) niets anders dan een uitgeholde, houten paal, waardoor het water geleid werd dat door een buis aan een der zijden in een vergaarbak vloeide. Deze bak werd eertijds van hout (vaak een uitgeholden boomstam) vervaardigd, later kwam daarvoor de duurzamer steenen verzamelbak in de plaats. De kop van de paal bood gereede aanleiding tot versiering. Naast snijwerk kon een vaan van ijzer, een kogel of krans het geheel bekronen en weer later kwam men er toe op de zgn. bron-paal menschelijke gestalten te zetten terwijl ook de buis-monding aanleiding werd tot verfraaiïng van het geheel.
Toen het hout meer en meer plaats ging maken voor het steenmateriaal werd daaruit ook de paal zelf gehouwen en bij voorkeur getooid met blad- en bloem-motieven, later ook met maskers en figurale voorstellingen en weer later kwamen allerlei wapendieren en banierdragers en allegorisch-mythische gestalten aan de orde. Steeds rijker van aankleeding werden langzamerhand de bronnen der verschillende steden waar men het drink- en waschwater kwam halen voor dagelijksch gebruik.
Sedert den aanvang der 16e eeuw werden ten gerieve der stadsbevolking, welke gestadig aangroeide, meer en meer bronnen opgebouwd. Een kunstzinnige periode brak aan en deze vond mede uiting in de zinrijke versiering der openbare bronnen. Hadden zich de gereformeerde bouwheeren, gildenbestuurderen en broederschappen aanvankelijk bezig gehouden met de verzorging en verfraaiïng der kerkgebouwen, thans strekten zij hunne bemoeiïngen uit tot het stadsbeeld en werden de bronnen tot voorwerp hunner liefderijke aandacht. Zij schenen er een bijzonder genoegen in te vinden daaraan een bijzondere beteekenis te hechten en het nageslacht kan hun daarvoor stellig zeer dankbaar zijn!
Bekende beeldhouwers en schilders verkregen opdracht de nieuwe bronnen
| |
| |
zoo fraai mogelijk te doen zijn. Zij slaagden erin een groot aantal rijk geornamenteerde en gefigureerde monumentale bronnen te scheppen, opgetrokken van steen en ijzer (ook wel brons). Het steenmateriaal kwam hoofdzakelijk uit de Jura, uit Solothurn en Neuenburg. Men bezigde bij voorkeur een gemakkelijk te bewerken zandsteensoort welke diende te zijn, zooals een oud, vergeeld handschrift luidt: ‘Subere Stein dz man daryn Bilder hauen könnt.’
Het vervoer van het benoodigde steenmateriaal geschiedde hoofdzakelijk op schepen en vervolgens met paard en wagen.
Reeds in het begin der 15e eeuw ving men aan den steen te beschilderen met olieverf, een werkwijze welke uit de Renaissance stamde en ook later ging men daarmede voort. Deze beschildering had tevens ten doel den steen te dichten en te beschermen, de porieën werden aldus gesloten door een beschermende verflaag tegen de inwerking van weer en wind.
Naast deze practische overwegingen golden ook andere wenschen: het stadsbeeld een kleurige noot te verschaffen terwijl de plaatsing der bronnen als monumentaal accent steeds zeer gunstig gekozen blijkt.
Wat de beschildering betreft, deze beperkte zich tijdens de Renaissance in hoofdzaak tot rood en blauw; bruin en groen met zilver of goud verlucht. Tijdens de Barok en de Rococo drong het bladgoud andere kleuren terug.
Krijgersgestalten werden voorzien van vergulde helmen en zwaarden, terwijl de heiligenfiguren (vooral de Madonna) met gouden kronen en stralenkransen getooid waren en gekleed gingen in met goud-omzoomde en geornamenteerde gewaden. Ook velerlei onderdeelen van het bijwerk zooals de zuil-kapiteelen, cannelure's, rosetten en krullen werden met bladgoud bedekt. Slechts zelden werd echter de polychromeering en het vergulden voortgezet in de vergaarbak of trog. Het is merkwaardig hoe ook hier het beginsel: dat wat door het dienend karakter beheerscht wordt, onversierd te laten, gehandhaafd werd!
Zochten de stads-regeerders de knapste talenten aan voor het benoodigde beeldhouwwerk, ook voor de beschildering richtten zij zich gewoonlijk tot kunstenaars van naam. Het heet dat vooral de stad Solothurn uitblonk wat de bronnen-beschildering betrof. Daar woonde en werkte een schilder Franz Knopf die in het jaar 1574 de opdracht verkreeg een drietal bronnen ‘in Öll zu trencken u zu besserer Dauer mit Ölfarbe an zu Stricken damit das Regenwetter den selben Sandstein nit genzlichen abregne’. Het waren de Ursus-, Sint George- en Simsonbron, dateerend van 1543, 1547 en 1548. Hieruit blijkt duidelijk dat reeds snel verwering van den zandsteen plaats had. In een der stedelijke registers van Luzern, gedateerd 1519, leest men dat op 21 Mei van dat jaar aan den schilder Hans Holbein een pond en een schilling is uitbetaald als loon voor het kleuren van een bron op de Barfüszerplatz, naar wiens ontwerp ook het beroemde relief aan de Pfeifferbrunnen te Basel is vervaardigd: een schaar mannen en vrouwen welke dan- | |
| |
send een kring om het rijk versierde voetstuk vormen in zeer realistische opvatting, waarbij ook de duidelijke wedergave der détails opmerkelijk is.
De meeste bronnen stonden onder bewaking van een opzichter en zijn helpers, zoodanig dat elke bron haar eigen ‘voogd’ had, den man die zorgen moest dat het water niet verontreinigd werd; men mocht de vergaarbak zonder zijn uitdrukkelijke toestemming niet laten leegloopen. De gebruikers van de bron waren gewoon hem jaarlijks een vrijwillige bijdrage als belooning te schenken evenals aan zijn knechts als aansporing het water zuiver te houden en ook de bron als zoodanig op de juiste wijze te onderhouden.
Veel was den ‘Gnädigen Herren’ van het stadsbestuur aan de verzorging gelegen. Het bronnenwezen was overal strikt georganiseerd en elke stad had haar eigen verordeningen. Een der voorschriften luidt o.a. dat de voogd of ‘Brunnenmeister’ er aan gehouden was ‘die zu der Stadt gemeinen Brunnen guot flyszig uffzufächen und acht zu haben das dero kein zu keiner Zyt Wasser gebrache’ en verder dat.... ‘die Brunnstúben Suber und beschlossen blybend, fürnemlich an den offenen Straszen und Gassen, damit kein Wust und unsuberkeit darin komme’.
Het was ook in vele gevallen verboden in de vergaarbakken visch levend te houden of te wasschen. ‘Weder Frauen, Töchter noch Dienstmagd sollen bey noch um die Stadtbrunnen fegen, waschen, noch etwas in den Brunnen stoszen, was es immer seye, bei Straff des Trüllhäusleins, bis sie 4 Pfund bezahlt haben’.... Zoo luidt een verordening van het jaar 1587.
Ook ten einde de bronnen voor bevriezen te vrijwaren gedurende de wintermaanden werden de noodige voorzorgsmaatregelen getroffen omdat het water bij brand nuttige diensten bewees.
Wat overigens vele bronnen zoo belangrijk maakt uit kunsthistorisch en folkloristisch oogmerk is hare getrouwheid wat de uitbeelding en kleederdracht alsmede de attributen der verschillende figuren betreft. Elke bron heeft daarenboven haar eigen geschiedenis en beteekenis en vormt een stuk levend verleden in het stadsbeeld, waarbij telkens weer de juist gekozen plaatsing opmerkelijk is: vaak op het middenpunt van een of ander plein waarop verschillende straten en stegen uitkomen, waardoor het geheel van alle kanten goed te zien is en niet alleen gemakkelijk bereikbaar is doch tevens in het stadsbeeld een welkome onderbreking of bepaling vormt. Het is alsof naast de voor de hand liggende practische eischen van het bereikbaar zijn van vele kanten vooral aandacht werd geschonken aan de décoratieve waarde van het monumentale geheel.
Van hoeveel beteekenis overigens de opstelling wel was en welk gewicht men aan de juiste plaatsing hechtte blijkt duidelijk uit het feit dat de plek, waar een nieuwe bron zou worden gebouwd, eerst na herhaalde en langdurige besprekingen en onderhandelingen tusschen magistraten, bouwmeesters en gildebestuurderen kon worden vastgesteld. Ook heeft men wel houten mo-
| |
| |
afb. 1. basel, vischmarktbron
afb. 2. luzern, fritschi-bron
afb. 3. schaffhausen, tell-bron
afb. 4. zug, peter kolin-bron
| |
| |
afb. 5. bern, bären-bron
afb. 6. bern, justitia-bron
afb. 7. bern, anna seiler- of barmhartigheidsbron
afb. 8. bern, kindlifresser-bron
| |
| |
dellen op ware grootte opgesteld, ten einde, ter plaatse waar de bron zou verrijzen het effect in het stadsbeeld naar behooren te kunnen toetsen!
Men wenschte zekerheid te hebben dat ‘der Prunnen an diesen Ordt am Siglichsten und wol steen werde!’.... en men ging inderdaad niet over één nacht ijs!
Toch is het wel voorgekomen dat men, ondanks alle beraadslagingen en voorzorgen, bij nadere beschouwing de plek niet gelukkig gekozen achtte. Geen nood: men brak alles weer af en trok het geheel elders op want de schoonheid der stad was iets waar een elk warm voor gevoelde, iets dat allen heilig was.
* * *
Tot de oudste bronnen in Zwitserland behooren ongetwijfeld die welke op de Vischmarkt te Bazel staat, dateerend uit 1467, ontworpen door den kunstenaar Jakob Sarbach (geb. 1420 gest. 1494) waarbij hij een typeerend Gothische vormcompositie schiep, sterk aan kerkelijke architectuur herinnerend, beheerscht door het verlangen voor drie, van een afgebroken oudere bron afkomstige heiligenfiguren, een goede en tegen het hemelwater beschermde afdekking te verkrijgen: Maria met het Kind Jezus; Petrus met den sleutel en Johannes met boek en kelk in de hand op consoles staande onder sierlijk geornamenteerde baldakijnen, welke door met engelenfiguren bekroonde zuilen gestut worden. Het geheel, dat uit een veelhoekig bekken oprijst, wordt beëindigd in een driezijdig fiaal met kruisbloem aan den top waarop een engel met vaan. Het draagt in zijn scherp gesneden vormen en feestelijke kleur een opmerkelijk edel karakter, typeerend door de uit Gothiek stammende toren-achtige oplossingen (zie afb 1).
In nog sterkere mate, meer gebondenheid vertoonend en in zekeren zin een klaar inzicht gevend ten opzichte van de gothische vorm-opvattingen, geldt de Fritschi-bron op de wijnmarkt te Luzern als een der fraaiste oude voorbeelden van bronnen-architectuur. Dit werkstuk, waarvan de maker onbekend bleef, dateert uit 1494 (zie afb. 2).
Later heeft zich een vorm ontwikkeld welke gebaseerd werd op zoodanige oplossing dat op een vrij lage, dikke zuil, een figuur werd geplaatst. In sommige gevallen is het voetstuk van ouder datum als het beeld zooals bij de befaamde Wilhelm Tell-bron te Schaffhausen het geval is (afb. 3). Terwijl de bron zelf en de zuil met bijwerk uit 1522 stamt, is de Tell-gestalte met golvenden baard, in zelfbewuste, trotsche houding in de rechterhand den spanboog torsend terwijl de linkerhand het stadswapenschild (waarop een ram is afgebeeld) omvat, van het jaar 1682. Vermoedelijk is de oorspronkelijke figuur onherstelbaar beschadigd geweest waardoor men genoodzaakt was tot hernieuwing van het werkstuk. Ook in enkele andere Zwitsersche steden is als volksheld de Tell-figuur het welkom siermotief gebleken.
| |
| |
Aan deze bron verwant is die te Zug met Peter Kolin als bekronende gestalte op de Hauptplatz. In den slag bij Arbedo in 1422 heeft deze dappere, met zijn wonden spottend, naar het heet, de stadsbanier verdedigd ten koste van eigen leven. De Kolin-bron is in 1541 opgericht. Aan den sokkel, boven een tienhoekig waterbekken, zijn drie siermaskers gebeeldhouwd, welke bronzen pijpen in den mond houden. Op de zuil is een geïtalianiseerd relief te zien terwijl op een soort Korinthisch kapiteel met maskers en voluten de hoofdfiguur is opgesteld, geharnast, met dolk en zwaard bewapend terwijl de linkerhand op het stadswapen rust en in de rechterhand de banier wordt geheven. Het jaartal op de vergaarbak is van later tijd (1747) toen de bron en het beeld gerestaureerd werden (Afb. 4).
Eenzelfde type krijgsfiguur treft men zeer veelvuldig aan, overal, waar dergelijke bronnen te vinden zijn. Een der bekendste is de Venner-Brüggler-bron te Bern op het Raadhuisplein welke een jaar later werd opgetrokken, in 1542. Ook hier (volgens de toen ter tijde geldende traditioneele oplossing) staat op een zuil, welke opmerkelijk eenvoudig van karakter is gehouden, een stoere vaandrager, breed op de beenen geplant, door een leeuw begeleid als symbool van kracht.
Uit hetzelfde jaar is de Bärenbrunnen in dezelfde stad en deze kan stellig als een der merkwaardigste en opvallendste monumenten gelden. Op een rijk met cannelures versierde kolom, van onder met acanthus-bladeren gebeeldhouwd, rust een fantastisch kapiteel met vier karyatiden en daartusschen zijn vier schilden gevat met spreuken betreffende de stichting der stad, luidende:
Berchtoldus Dux Zeringen Bernam
Liberam Condidit Anno M.C.LXXXXI
Berchtold Herzog von Zeringen Hat Die
Statt Bern Gestift Im Jahr 1191
Op de zuil staat een beer in harnas met open helm-vizier. Rood, zwart en goud zijn overheerschend. Aan de voeten der gewapende en geharnaste gestalte zit een kleine beer-figuur terwijl in de roode banier een gouden leeuw prijkt. Een zeldzaam rijk en trotsch geheel (afb. 5).
Ook vrouwefiguren komen voor, doch dan steeds in allegorischen zin zooals op de fraaie Justitiabron (afb. 6), toegeschreven aan den befaamden kunstenaar Niklaus Manuel, en de Anna Seilerbron (afb. 7), van een onbekende, respectievelijk dateerende uit 1543 en 1549, beide te Bern. Vooral eerstgenoemde bron is een juweel op het bijzonder gebied dezer kunst, gevoelig van lijn en volkomen harmonisch van houding, terwijl ook het bijwerk (zooals de vier koppen aan den voet van een Keizer, Paus, Sultan en Schout) volkomen tot in alle détails is beheerscht.
De kleuren zijn cobaltblauw met goud; de onderste figuratie is rood en
| |
| |
groen geschilderd, de zuil ultramarijn-blauw met roode en gouden banden en krullen terwijl paard en weegschaal verguld zijn.
Is deze bron misschien wel de schoonste in haar soort van heel Zwitserland, het vermakelijkst is ongetwijfeld de wijd en zijd bekende ‘Kindlifresser Brunnen’, eveneens te Bern, dateerend uit het midden der 16e eeuw, vermoedelijk van de hand van Hans Geijler uit Freiburg die meer bronnen voor de stad en elders heeft verzorgd. Daar zijn werk in dit geval alleen met een tweetal initialen is onderteekend en in de stadsrekeningen en andere boeken veelvuldig van een ‘Meyster Hans, dem bildhouwer’ sprake is, wordt ook wel gemeend dat met de letters H.G. wellicht Hans Gieng bedoeld is. Hoe het ook zij, zij waren elkanders evenknie: zij oefenden beide in dezelfde stad hun beroep uit, waren leden van hetzelfde St. Lucas-gilde en zij hebben elkander ongetwijfeld sterk beïnvloed. Beide zijn van oorsprong Duitschers en vestigden zich in de Saanestad waar zij het burgerrecht verkregen. Geyler's naam komt van 1513 tot 1534, Gieng's naam van 1525 tot 1565 in de archieven voor.
Is men er dus niet zeker van wie de maker is, het werkstuk is er in alle geval niet minder om zooals de kindervreter, terecht door de kleine deugnieten gevreesd, daar als een soort boeman is uitgebeeld, staande op een zuil welke aan den voet omringd is door een schaar kinderen, aangevoerd door een trommelslager en fluitspeler, terwijl hij op den rug een zak draagt welke vol is van kleinen welke zich angstig trachten te bevrijden! Hij is doende een kind op te eten en het hoofd en bovenlijf van zijn slachtoffer zijn reeds in zijn grooten en gragen mond verdwenen....
De kleuren zijn van een zeer fijn gamma gekozen: diep wijnrood en olijfgroen met grijs en zwart en hier en daar een tikje goud (afb. 8).
* * *
Zoo heeft men dus te doen met zeer verschillende uitingen, geënt op denzelfden stam, waarin beurtelings het iconografische, allegorische, mythologische, bijbelsche of anecdotische element zijn rechten opeischt.
Een aandachtige bezichtiging en bestudeering der talrijke monumentale bronnen in Zwitserland is uitermate leerzaam en rijk aan kunstgenot. Dat men daarginds (in de eerste plaats voor zichzelf en in de tweede plaats vanwege het drukke vreemdelingenverkeer) met zooveel liefde, zorg en toewijding de bronnen onderhoudt en zoo noodig met smaak en inzicht restaureert kan een elk hartgrondig verheugen die een open oog heeft voor de schoonheid dezer dingen. Te velen gaan er al te vlug en zonder voldoende aandacht voor de bijzondere beteekenis langs heen.... Mogen deze regelen ertoe bijdragen dat, zoo men wederom het aloude Helvetia bezoekt en bereist, voor de uitzonderlijke kunst der stadsbronnen de belangstelling levend blijke welke zij in alle opzichten ruimschoots verdient en waard is!
|
|