Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 43
(1933)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
‘The sixties’
| |
[pagina 310]
| |
die alle de onderteekening dragen van een betrekkelijk klein aantal houtgraveurs. Het zijn de namen Dalziel en Swain, die wij het meest aantreffen en verder W.J. Linton, W. Thomas, W. Barker en J. Cooper. Die lieden moeten dus wel vele medewerkers gehad hebben, die onder hun naam arbeidden, wilden zij aan de behoeften der tijdschriften kunnen voldoen. Daarbij hebben de Dalziel's, twee gebroeders die tezamen een atelier exploiteerden, ook de uitgave van kostbare plaatwerken ondernomen, zooals ‘Dalziel's illustrated Arabian Nights’, ‘Dalziel's illustrated Goldsmith’, ‘Dalziel's Bible gallery’ e.a. met honderden prenten, waarvoor zij opdrachten gaven aan bekende kunstenaars. Het was dus een omvangrijk, kunstzinnig bedrijf, dat deze ondernemende lieden uitoefenden, waarbij zij zich wel van de medewerking van uitstekende werklieden moesten verzekeren. Toch waren het niet de houtgraveurs die deze illustratieperiode in Engeland zoo belangrijk maakten, hun werk was slechts, de teekening zoo precies mogelijk in het houtblok te snijden en van een persoonlijk karakter mocht daarbij geen sprake zijn; het waren de teekenaars, meestal jonge, aankomende kunstenaars, die hun stempel drukten op deze kunstuiting. Later dan in Frankrijk kwam in Engeland reactie op het maniërisme, dat in het begin der 19e eeuw overal in kunst heerschte, maar toen eenmaal ruimer inzicht ontstond, waren er talentvolle jongeren, waarvan direct groote invloed uitging. Het waren John Everett Millais, Dante Gabriel Rossetti en Holman Hunt, wier werken van ernstige, studieuze overgave aan de natuur getuigden, die in 1848 de pre-rafaëlite Brotherhood stichtten. Van deze drie was Millais als illustrateur het meest begaafd; reeds bij het begin van zijn loopbaan verschenen vele teekeningen van hem in bovengenoemde tijdschriften. Met groot gemak schijnen zijn vlotte teekeningen als neergeschreven; van een beminnelijken eenvoud, is hij nooit theatraal of oppervlakkig en steeds uiterst beschaafd. Voor de eenvoudigste verhalen maakte hij mooie prentjes, zoo goed als voor den bijbel en voor gedichten van Tennyson. Aan de houtgravure-techniek stoort hij zich niet, hij teekent zooals het hem uit de pen vloeit. Nog minder doet dit Whistler bij de weinige illustraties die hij maakte. De prentjes die naar hem gesneden zijn, zien er uit als luchtige, zwierige lijnetsen en het lijkt een raadsel, hoe de graveurs dit karakter in hun reproducties wisten te bewaren. Een teekenaar van buitengewone vastheid en kracht was Frederick Sandys. Voor zijn werk behoeft de houtsnijtechniek geen geweld aangedaan te worden, integendeel, eenige van zijn prenten zien er uit alsof zij geheel in dit reproductiemateriaal gedacht zijn en door hemzelf zijn uitgevoerd. Soms doet hij aan Dürer denken, waar hij een voorgrond met een strak gestyleerden plantengroei siert, met zorg zijn figuren drapeert, of een fijn landschapje | |
[pagina 311]
| |
in mooie omtrekken in den achtergrond aanduidt. Een van zijn fraaiste prentjes is het hierbij gereproduceerde ‘Until his death’, uit ‘Good Words’. Van de pre-rafaëlieten hebben, behalve Millais, ook Dante Gabriël Rossetti, Ford Maddox Brown, Holman Hunt en de jongere Burne Jones geïllustreerd, doch geen van hen had daarvoor de uitgesproken gave zooals Millais. Maddox Brown vatte zijn taak wel bizonder ernstig op. Gleeson WhiteGa naar voetnoot1) vertelt van hem, dat hij drie dagen in een snijkamer doorbracht om de verandering van een lijk te bestudeeren, wat hij noodig oordeelde om een klein, in het verkort gezien figuurtje te teekenen voor een illustratie bij ‘The prisoner of Chillon’. Het is de vraag of het resultaat hier zooveel moeite wettigt. De mooie gedegen eigenschappen, die de schilderijen van Maddox Brown kenmerken, blijken voor zijn illustraties te zwaar. Dante Gabriël Rossetti daarentegen maakte een paar zeer fraaie prentjes, maar toch had ook hij niet het begrip om zijn teekeningen voor reproductie in houtgravure geschikt te maken. De bekwame houtgraveurs konden wel veel, maar niet alles weergeven in deze, van huis uit, stroeve techniek. Geen wonder dat Rossetti meestal hevig teleurgesteld was, als hij zag wat deze lieden van zijn werk gemaakt hadden. Gleeson White haalt aan, hetgeen William Michaël Rossetti, Gabriël's broer, hierover geschreven heeft: - He probably exasperated Dalziel, and Dalziel certainly exasperated him. - Het lijkt ook onmogelijk om de uitvoerige teekeningen, die Rossetti op het witgetinte houtblokje met pen, potlood, rood krijt, maakte, in zuiver zwart en wit over te brengen en er alle kleine détails en toonverhoudingen in te bewaren. Tot de schilders, die het langst de traditie van de pre-rafaëlieten getrouw gebleven zijn, behoort E. Burne Jones. Zijn teekeningen hebben niet het spontane, vlotte van die van Millais, noch de fijne intimiteit van Holman Hunt of Rossetti, doch zijn immer van wel overwogen compositie, wat Burne Jones later bizonder geschikt deed zijn om met William Morris samen te werken, toen meer gebonden boekversiering vereischt werd. Een van de vruchtbaarste illustratoren van deze periode is A. Boyd Houghton geweest. Met groote degelijkheid en kennis van détails heeft hij voor vele tijdschriften gewerkt, voor Dalziel's bijbel maakte hij twee prenten en verder illustreerde hij ‘Arabian Nights’, de gedichten van Longfellow, enz. De teekeningen van Boyd Houghton hebben met al hun knapheid iets droogs, zij doen denken aan de werken van Alma Tadema en vervelen spoedig, evenals de illustraties van de in Engeland zoo beroemden Lord Leighton. Diens bijbel-prenten zijn soms niet zonder grootheid, de | |
[pagina 312]
| |
prent, waarop Caïn in schaamte langs de rotsen voortsluipt, heeft zelfs iets dramatisch; de knapheid in deze teekeningen is echter te academisch. Punch, waarschijnlijk het meest vermaarde Engelsche weekblad, dat nog steeds voortleeft op zijn schoone traditie, dankt zijn roem voornamelijk aan de vele uitstekende illustrateurs die in Engeland leefden, toen het in ± 1860 werd opgericht. De meest bekende Punch-teekenaars zijn: Du Maurier, Linley Sambourne, Sir J. Tenniel en Charles Keene, maar ook J.E. Millais heeft voor het blad gewerkt en van de overigen, die in deze periode bijdragen leverden, moeten E.W. Lawless, Frederick Walker en G.J. Pinwell genoemd worden. Deze drie laatsten hebben wel geen grooten stijl in hun teekeningen, doch hun werk is altijd zuiver en van voorname Engelsche degelijkheid. De beweging der pre-rafaëlieten, die zoo schoon was begonnen, is op haar beurt ook in maniërisme verloopen, Du Maurier heeft daarmee in een serie Punch prenten den draak gestoken; hij teekende voor vijf Maart nummers in 1866 illustraties bij ‘A legend of Camelot’ en persifleert daarop de vrouwentypen van Rossetti en Burne Jones, terwijl hij met ingewikkelde composities hun wat sentimenteele mystiek belachelijk maakt. Ook als teekenaar van de wekelijksche politieke hoofdprent van Punch, de ‘cartoon’ heeft Du Maurier verdienstelijke dingen gemaakt, doch hiervoor was Tenniel toch van grooter allure. Het is intusschen opvallend, dat de latere illustrateurs meer naar de eischen van de houtgravure hun teekeningen gingen maken en meer met de kracht van hun lijn, dan met tusschentinten en halftonen zich uitdrukten, wat aan de reproductie ten goede kwam. Tot het kundigste, wat op technisch gebied door houtgraveurs werd bereikt, moeten de reproducties van Birket Foster's teekeningen gerekend worden. De, naar uiterlijk suikerzoete, boekjes met gedichten van veelgelezen Engelsche poëten, waarin zij verschenen, zouden nu zeker niet in den smaak vallen, maar het valt niet te ontkennen, dat van de fijne, romantische stemming van Foster's landschappen een buitengewone bekoring uitgaat en, al kan dit niet als een deugd worden aangerekend, is het toch begrijpelijk, dat de kunsthandelaars letterlijk vochten om Foster's teekeningen te bemachtigen. Terwijl in Engeland in de jaren tusschen 1850 en 1870 de houtgravure bloeide, bereikte in Frankrijk de lithografie haar hoogtepunt als reproductie-techniek en, hoewel beide door de fotografie en de daarop berustende mechanische procédé's werden verdrongen, heeft de houtgravure, door haar nauwere verwantschap met de typografie, het 't langst uitgehouden. In 1884 verschenen in New York de prachtige illustraties van Gustave Doré bij ‘The Raven’ van E.A. Poe, welke prenten niet minder knap zijn gereproduceerd dan de teekeningen der sixties; nog op het eind der vorige | |
[pagina LXIX]
| |
dante gabriel rossetti
‘you should have wept her yesterday’ | |
[pagina LXX]
| |
lord leighton
romola
fred. sandys
until her death | |
[pagina LXXI]
| |
j.e. millais
mistress and maid
e. burne jones
king sigurd
a. boyd houghton
the black feet | |
[pagina LXXII]
| |
w. holman hunt
the lent jewels
fred. sandys
october
du maurier
a legend of camelot | |
[pagina 313]
| |
eeuw werden de portretten van bekende tijdgenooten, die Haverman voor het tijdschrift ‘Woord en Beeld’ teekende, zeer knap in hout gegraveerd bij de firma Enschedé te Haarlem, ook de eerste jaargangen van Elsevier's Maandschrift zijn met houtgravures geïllustreerd, en zelfs nu nog treft men sporadisch een in hout gegraveerd prentje aan. Bekwame houtgraveurs zullen dus hier of daar nog wel te vinden zijn. Wat echter de periode van ‘The sixties’ zoo belangrijk maakte, is het feit, dat een geheele reeks kunstenaars de origineelen leverde voor een reproductie techniek die hiermede haar hoogtepunt bereikte. |
|