Ze wist van hun oud verlangen naar kindervoetjes en kinderstemmetjes.
Ze zei: ‘U gaf veel, en ik heb er van genoten.’
Toen ging zij heen. Ze had een valiesje in de hand, haar koffer had ze al verzonden.
Ze zagen haar door de straat gaan, tenger en klein in de wind, die haar mantel opblies.
Binnen op tafel lagen de vertalingen, nog niet geheel klaar. Ook stond er een bos narcissen, die Emmy voor 't koffiedrinken nog even had gekocht.
Het was of zij nooit een vreemde voor hen was geweest. Zij was niet beter dan vele anderen, zij wisten dat, en toch hadden ze zóó maar van haar gehouden, en ze waren diep verheugd geweest om dat jonge figuurtje in hun huis.
‘Ze komt stellig weer terug,’ zei de vrouw. ‘Geloof je ook niet, Henri?’ Hij knikte.
Toen nam hij de papieren die op de tafel lagen. Hij legde ze op zijn bureau.
Ook het reisplan lag daar, en hij zag het even door.
Toen hij opkeek stond zijn vrouw naast hem.
‘Ik wou, dat je nu toch eens die eeuwige rommel opruimde,’ zei ze. ‘Dat bureau ligt altijd vol, en niemand mag er aankomen, alleen Emmy.’
Even verwonderde hij zich. Toen wist hij, dat ook Emmy op tijd was weggegaan, omdat de menschelijke natuur niet te lang geluk kan dragen, zonder dat er lagere elementen gaan spreken.
Hij keek nog eens naar het gezicht van zijn vrouw. Ze had een kleur. De trek om haar mond was wat hard.
Ze begon te spreken over de reis. Ze nam het reisplan op, en samen zagen ze het nog eens door.
‘Later,’ zei ze, ‘kan Emmy hier nog vaak logeeren, niet waar?’
‘Als jij het wilt,’ zei hij, en zijn oogen keken recht in de hare.
Toen verdween de lijn om haar mond.
‘Ze mag hier komen wonen,’ zei ze, ‘ik houd van haar.’
Ze zwegen, en ze verwonderden zich in stilte dat ze zoo veel van elkaar afwisten, en ze herinnerden zich beiden hun mooie jonge tijd, die zonder de groote vervulling was gebleven.
Maar het was of bij het raam de figuur van Emmy stond, licht en jong, en ook vredig. Alsof ze bij hen hoorde, zoo was het deze maanden geweest.
‘We weten niet, wat het leven brengt, noch voor ons, noch voor haar,’ zei de man. ‘Maar dat het een mooie tijd is geweest, dat is zeker.’
Toen de trein hen eindelijk wegdroeg op hun reis, hadden ze beiden in hun gedachten het figuurtje van Emmy op het perron, zooals ze afscheid van hen had genomen.
Alleen had ze daar gestaan, zooals ze haar ook steeds alleen hadden