dochter op den heiligen Olympos. Als zij twintig jaren oud zijn, worden zij halverwege in een wolk samengebracht. Zij zullen paren. Afrodite's dochter zal in het woud haar tijd verbeiden en teruggaan naar den Olympos om te baren. Daarna zal zij het kind opvoeden in het labyrinth. In dit kind zullen de grootste vijandige machten zijn verzoend, de geest, de drift. Ik zal dan eindelijk zijn gerijpt tot mensch. Met het godenkind zal ik een geslacht verwekken dat zich weinig zal vermenigvuldigen en een wijde, vredige wereld bewonen zonder strijd, zonder steden, zonder bevolking. Ieder kan zich zijn zalige jachtvelden op aarde zoeken. Zij zullen gelukkiger zijn dan goden en dan menschen.’ Hij zweeg, bevend en uitgeput.
Pallas en Afrodite namen elk hun helft en gingen in het woud.
Toen kon Hera zich niet langer goedhouden. Zij weende vol wrok over den smaad, de eenige te zijn die verloor. Paris dacht haar te troosten.
‘Gij zijt de eenige die wint. Voor hen één nacht, voor u mijn leven.’
Maar Hera versmaadde dezen prijs, dit jonge leven en verkoos vol spijt den ouden almachtigen Zeus en werd de eerste der godinnen in macht, maar de laatste in vreugd.
Paris zuchtte even toen zij heenging en wachtte in het woud op de anderen. Afrodite kwam den volgenden nacht en gaf zich grootmoedig.
Pallas kwam drie nachten later, zij talmde, verweerde zich en ging lang voor het dagen heen.
En daarna weidde Paris weer zijn kudden over de nog dunbevolkte wereld, over de heiden die achter het woud liggen, waar hij de keuze had geveld en 't vonnis had voltrokken, door de bergen, langs den vloed, waar het nauwe dal een smal pad liet leiden, naar andere, diepere bosschen. Zijn honden waakten, terwijl zijn hoofd op een bemosten steen of een geduldig lam rustte.
Daar streek eens een zoele adem zijn haar, zijn oogleden; hij sloeg ze op, zag Afrodite grooter en goddelijker dan toen, maar even schoon.
‘Ik ben nu ook Godin op den Olymp. Ik heb gehoord wat je Hera aanbood en wat ze weigerde. Hoe kwam je erbij dat verwaande schepsel voor je gezellin te willen. Die geeft alleen om macht en rijkdom. Waarom mij niet?’
‘Ik wist dat ze weigeren zou. Dus kon ik haar gerust die kleine voldoening schenken. Maar ook u wilde ik niet. Moet ik u nog leeren wat de hoogste wellust is. Niet een vrouw te nemen die zich geeft, zooals gij u, aan Adonis en aan mij. Neen, het is een schoone vrouw te veroveren op haar geest. Hoe meer deze tegenstreeft, hoe grooter genot haar lichaam schenkt; het genot der schennis.
Daarom wil ik de vrouw even edel van geest als van lichaam. Bij Pallas is het eene, bij u het andere te machtig. Uw kinderen eerst kunnen dit wezen voortbrengen, daaraan zal ik de hoogste wellust beleven en sterven. En als onze nakomelingen niet gelukkig worden, dan is het ook zeker dat de aarde een plek in het heelal is waar het geluk niet bloeien kan.’