| |
| |
| |
Tilly
door H.C. Fellinga.
(Slot). XIX.
EENS, toen het tegen den ochtend liep, droomde Tilly, dat de deur zachtjes openging, en dat Teddy de kamer binnenkwam. Hij boog zich over haar heen, en kuste haar. Er was iets bijzonder natuurlijks in dezen droom geweest, 't was haar alsof ze de werkelijke aanraking van Teddy's lippen gevoeld had, en ze was er zoozeer door ontroerd geweest, dat ze de herinnering er aan den heelen dag in haar ziel meedroeg.
De gedachte, dat Teddy zoo dicht bij haar was geweest deed haar weldadig streelend aan, en zij verlangde naar het oogenblik, dat zij weer zou gaan slapen, om zich nog eens te kunnen voorstellen, hoe 't zou zijn, als Teddy haar naderde, en haar troostend naar zich toe trok.
In den laatsten tijd zag ze Teddy dikwijls, 't leek wel of ze hem altijd tegen moest komen, waar ze ook liep, maar steeds had ze zich schuw teruggetrokken, bang dat hij haar zou aanspreken.
Maar nu vandaag na haar droom, die voor haar geen gewone droom was, maar eerder een visioen, had ze zooveel en zoo intensief aan Teddy gedacht op zoo'n eigenaardige verlangende manier, dat het haar niet vreemd voorkwam, hem te ontmoeten, toen ze 's middags uit haar kantoor kwam. Glimlachend, onbeschroomd keken haar oogen in de zijne, en het scheen haar heel natuurlijk, dat hij haar aansprak, en dat zij samen opliepen. Als in een droom ging ze met hem mee, en toen ze weldra, in plaats van den weg te vervolgen die haar naar huis leidde, zich in een rustig gedeelte van Zorgvliet bevond, waar zij vroeger veel met hem kwam, bevreemdde dit haar in het minst niet. Alles, wat er gebeurde, scheen aan te sluiten met haar droom. Ze waren weer samen, en 't was alsof niets hen ooit gescheiden had. Alsof hun liefde nog was als vroeger. Alsof de wreede jaren van misverstand niet bestonden....
Totdat ze opeens terugkeerde tot de werkelijkheid. Hoe kwam 't, dat ze hier zoo liep, met Teddy? Tevens werd ze zich pijnlijk bewust van haar ouden, verschoten mantel, haar verregenden hoed. Ze kreeg tranen in de oogen, en ze beefde zoo sterk, dat ze nauwelijks op haar beenen kon staan. Maar Teddy ondersteunde haar en voerde haar mee. Tilly voelde haar wil verslappen, ze wist wel, dat 't niet verstandig was zich weer door Teddy in beslag te laten nemen, dat het tot niets kon leiden, dat het haar alleen verdriet en onrust kon brengen, maar ze liet zich gaan. Er was
| |
| |
zooveel geweest, dat ze Teddy bitter in haar hart had verweten, nu meer dan zes jaar geleden, zijn schijnbare koele onverschilligheid; haar dringende, smeekende brieven, die onbeantwoord waren gebleven, maar nu was dat alles vergeten. Ze had geen zweem van verwijt meer in haar ziel, ze verlangde niet eens meer een opheldering, en toen Teddy haar vertelde, dat, hoewel hij haar herhaaldelijk geschreven had, hij nooit eenig antwoord van haar kreeg, totdat hij ten slotte wel had moeten gelooven, dat het nutteloos was haar nog langer lastig te vallen, was het Tilly, alsof ze 't eigenlijk altijd wel had geweten, dat Teddy geen schuld had. Dat zij beiden het slachtoffer waren geworden van het wreede, onoordeelkundige ingrijpen van anderen in hun leven. Teddy's brieven, die haar niet bereikten, omdat ze onderschept werden door haar vader; haar brieven, die Teddy niet bereikten, omdat haar vader er voor zorgde, dat ze niet gepost werden. Maar de brieven dan, die ze zelf gepost had, toen ze in Amsterdam logeerde? Ook deze had Teddy nooit ontvangen, maar zeker, zeker zou er ook hiervoor wel een verklaring te vinden zijn, Teddy's moeder immers was altijd tegen hun engagement geweest.... En, o, ze kon nu niet meer aan Teddy twijfelen....
En nu vertelde Teddy haar van zijn tegenwoordige leven.
Dora, Dora. De mooie, goedgekleede Dora. Zij was goed, Dora. Vroolijk, beminnelijk. Er viel niets op Dora te zeggen. ‘Ze is eigenlijk veel te goed voor mij!’
De kinderen. O, over de kinderen raakte je nooit uitgepraat. Kinderen om trotsch op te zijn. Vooral de oudste.
Nee, nee, hij kon niet zeggen, Teddy, dat zijn huwelijk niet gelukkig was, maar toen hij Tilly weer zag, was 't hem, alsof...., hij wist 't zelf niet.... Tilly's oogen.... Een herinnering aan vroeger. Een verlangen.
Er kwam iemand naast hen op de bank, waarop ze waren gaan zitten, er waren veel voorbijgangers, er speelden kinderen om hen heen, 't was nu volstrekt niet rustig meer, waar ze zaten. En de zon was achter de wolken weggekropen .... Tilly huiverde even.
- 'k Moet naar huis, 't is al laat. Moeder zal niet weten waar 'k blijf....
Teddy had zijn Dora, die eigenlijk te goed voor hem was. Hij had zijn twee kinderen, waar hij zoo innig veel van hield.
- O, waarom, waarom, heeft hij me niet met rust gelaten, dacht Tilly.
- Dat is ook een latertje, mopperde Toos, toen Tilly thuis kwam, 'k heb weer een middachie gehad met je moeder! God, wat was ze weer an der end! Tilly, je moet 't me niet kwalijk nemen, maar 'k geloof toch niet, dat 't op den duur zoo gaat. Dokter zegt ook, dat zulke patiënten eigenlijk in een inrichting hooren. Voor een gewoon mensch is 't geen doen der de heele dag mee op te trekken. Je zou zelf ook zenuwziek worden ....
| |
| |
'k Wil je nou niet zoo ineens laten zitten, maar denk er nou toch eens over! Of spreek er eens over met dokter!
Tilly knikte berustend.
- Malle meid toch, die Tilly, dacht Toos, je wist eigenlijk nooit wat je aan haar had, je kon merken aan haar oogen, dat ze geschrokken was, toen ze der ineens zoo de dienst had opgezegd, en aan der bleeke gezicht - hemel, wat was die Tilly wit geworden - maar ze zei niets, boe noch ba! Nou, ze moest 't per slot zelf weten!
| |
XX.
Truus, die altijd zoo goed ingelicht was, had het Tilly allang verteld: er bestonden plannen, dat de zaak van Molenaar en Kok naar Amsterdam overgeplaatst zou worden. Zoo ongeveer het heele personeel zou meegaan, en de salarissen zouden verhoogd worden, omdat het leven in Amsterdam duurder was dan in Den Haag. Truus was ingenomen met de plannen; ze sprak den heelen dag over niets anders. Amsterdam was zoo'n leuke stad; ze zou bij haar tante in huis komen; ze hield wel eens van een veranderingetje; haar tante was zoo'n gezellig mensch; je kon toch niet altijd bij je moeder thuis blijven; enz. enz.
Ook Tilly was vervuld van het plan, ze hoopte vurig, dat Truus zich niet vergiste, want voor haar had dit gaan naar Amsterdam een heel andere beteekenis, het zou voor haar in zekeren zin een oplossing van haar moeilijkheden meebrengen.
Het wonen in een andere stad zou haar er voor vrijwaren Teddy telkens te ontmoeten, en telkens weer die emotie te ondergaan, die haar alle gemoedsrust benam. 't Zou haar ook wel verdriet kosten hem niet meer te zien, maar toch het was beter voor hen beiden.
Het hoogere salaris, dat ze in Amsterdam zou krijgen, zou het misschien doenlijk voor haar maken betere hulp bij moeder te nemen, Toos wou toch niet blijven, en alles wel beschouwd zag ze in, dat ze beter af zou zijn met een juffrouw, die ze een hooger loon betaalde, maar die wat minder pretenties had.
Ze bewoonde nu op het oogenblik een benedenhuis, dat het eigendom was van haar broer; een van de manieren, waarop Jan zijn moeder hielp, was haar vrij woning te geven, en ze had Greta dikwijls hooren zeggen, dat het eigenlijk zonde was, dat moeder en zij dat mooie benedenhuis bewoonden met haar tweeën, en dat Jan veel beter zou doen het te verhuren, daar het zeker wel acht honderd gulden per jaar zou opbrengen. Als Jan moeder dat bedrag eens zou willen geven, dan zouden ze zeker in Amsterdam wel een étage kunnen vinden, die goedkooper was, en zoo doende wat meer geld overhouden voor hun andere levensbehoeften. In
| |
| |
ieder geval, Tilly meende, dat ze beter af zou zijn in Amsterdam dan in Den Haag. Als Truus zich nu maar niet vergist had! Volgens Truus zou de verandering begin September plaats hebben, en binnen enkele dagen zou alles definitief beslist worden.
Den eersten Juni hoorde Tilly, dat zij niet tot de gelukkigen behoorde, die mee naar Amsterdam zouden gaan, maar dat ze tegen September naar een andere betrekking zou moeten uitzien.
- Kom, Tilly, wat kan 't je schelen, je krijgt wel een ander baantje, troostte Truus haar, je hebt nog drie maanden om op je gemak rond te zien, en zoo schitterend waren je vooruitzichten hier toch ook niet! Maar Tilly was bitter teleurgesteld, nu eerst besefte ze hoeveel ze zich had voorgesteld van haar gaan naar Amsterdam. Ook wist ze heel goed, dat het lang niet gemakkelijk zou zijn een andere betrekking te vinden, en zij zag op tegen het solliciteeren en alles wat daaraan verbonden was, als tegen een taak, die haar krachten verre te boven ging.
Omstreeks dien tijd waarschuwde dr. Wouters haar, dat het noodig was, dat ze andere maatregelen nam met het oog op haar moeder.
- Die juffrouw Klaassen is een goed mensch, en 'k twijfel er niet aan, of ze is goed voor je moeder, maar of zij de persoon nu wel is om een dergelijke patiënt te verplegen .... Nee, Tilly, geloof mij, 't zou veel beter zijn, als je je moeder ergens anders onder dak bracht. Of, als je daar te veel tegen opziet, neem dan een flinke pleegzuster, maar wacht er niet te lang mee. Je moet nu eens met je broer overleggen, wat er gedaan moet worden.
Tilly luisterde stil toe, er was een starre uitdrukking in haar gezicht gekomen, ze kon geen woorden vinden. Dr. Wouters' vriendelijke stem ging maar steeds voort met te betoogen, dat 't werkelijk noodig was, dat er verandering kwam in den toestand.
- Een pleegzuster, een goeie pleegzuster, dat is wat je moeder noodig heeft, maar natuurlijk, dat is vrij kostbaar, daarom zou 'k zeggen, dat je ook wel werk zou kunnen maken van een inrichting. Heusch, Tilly, je stelt je dat verkeerd voor, eigenlijk zou een inrichting nog 't beste zijn. Als je wilt, kan 'k wel eens voor je informeeren....
Tilly schrok op. Nee, nee, zei ze met heesche stem, moeder moet een verpleegster hebben. Ik zal er met Jan over spreken. Hij moet mij helpen!
- Ja, dat spreekt van zelf, en 'k geloof niet, dat 't voor Jan zoo'n bezwaar zal zijn. Ik heb gehoord, dat z'n zaken uitstekend gaan, niet, dat 't mij aangaat, maar .... Nu, Tilly, houd maar goede moed, en zorg, dat je wat meer kleur in je wangen krijgt!
- Tilly, Tilly, wat heb je lang met de dokter zitten praten! Wat is er toch, klonk moeders beverige, angstige stem.
| |
| |
- Dat zal 'k u allemaal eens vertellen, moeder, en 'k denk, dat u 't wel geschikt zult vinden, zei Tilly opgewekt. Dr. Wouters zegt, dat u wat betere verpleging noodig hebt. Hij is niet zoo erg ingenomen met Toos, maar ze is ook niet bijzonder handig, vindt u wel?
- Handig, Tilly, dat schepsel! 't Verbaast me af en toe, dat er nog een stuk heel blijft in huis! 't Lijkt soms, of ze 't expres doet! En 'k kan je niet zeggen, hoe ze me verveelt met der eeuwige gebrei! En 'k weet niet, of je 't wel eens opgemerkt hebt, maar ze stookt dr. Wouters tegen me op. In de laatste tijd is 't aldoor: 't Is onmogelijk met mevrouw om te gaan, zulke patiënten hooren in een gesticht!
- Zei ze dat werkelijk, moeder?
- Nu ja, hoe ze 't precies zei, komt er niet op aan, maar 't kwam er toch op neer. Zie je, nu ze toch weggaat, kan 't haar niets meer schelen. Eerst deed ze wel haar best, hoewel 'k haar altijd een onbeschaafd, vervelend mensch heb gevonden, die nare luilak, die jou maar laat sjouwen. 'k Zal blij zijn, als ze weg is. En dan moeten we een aardig jong pleegzusje nemen, Tilly. 't Is zoo prettig zoo'n vroolijk jong ding om je heen te hebben. Die hebben zooveel toewijding. En natuurlijk moeten we ook een dagmeisje er bij hebben. Weet je nog wel, Tilly, dat we vroeger zoo'n aardig kind gehad hebben? Met zoo'n frisch lief gezichtje, en zoo'n mooie lange vlecht. Ze was niet ouder dan veertien jaar, en ze verdiende maar een paar gulden in de week, maar wat had 'k een wil van haar! Zouden we zoo iets nu ook niet kunnen krijgen? Mij dunkt, als we eens adverteeren....
Nu begon moeder zich te verdiepen in het verleden, alle dienstmeisjes, die ze sinds haar trouwen had gehad kregen een beurt. Eentonig klonk haar stem. Tilly luisterde niet meer. Wat zou ze beginnen, als Jan haar niet zou willen helpen? Als Greta 't niet goed zou vinden? Als Greta haar wil nu eens zou doorzetten, en als ze moeder tòch in een gesticht zouden willen doen! En zij, zijzelf was machteloos. O, waarom had ze juist nu haar betrekking moeten verliezen!
Toen Tilly dien avond naar haar broer wilde gaan om de zaak met hem te bespreken merkte ze, dat ze niet kon. Ze was werkelijk lichamelijk niet in staat te gaan. Zoo was het dus, als ‘je beenen je hun dienst weigerden.’ Ze voelde zich zoo misselijk en zwak, dat ze moest gaan zitten. In diepe verslagenheid zat ze stil voor zich uit te staren. Haar mantel, haar verschoten, licht blauwen mantel had ze op haar schoot. Hemel, hoe armoedig was die mantel geworden! Ze had er het vorige jaar een paar kunstbloemen op genaaid, maar die hadden ook alle frischheid verloren. Als in gedachten begon ze ze er af te tornen, maar nu werd het nog erger, want de plek, waar de bloemen hadden gezeten was helder blauw gebleven, en stak opvallend af. Moedeloos liet ze den mantel van
| |
| |
haar schoot glijden. Maar wat kon 't haar eigenlijk ook schelen! Ze zou Jan schrijven. Ja, dat was 't beste maar, ze zou schrijven.
't Was alleen wat moeilijk om te beginnen, maar toen ze eenmaal aan den gang was, ging het beter. Hoe veel gemakkelijker viel 't haar te schrijven dan te spreken! Ze herinnerde zich hoe 't de vorige maal gegaan was, toen ze moeders zaak had moeten bepleiten, en hoe Greta's vijandige houding haar had belemmerd. Nu was 't haar, alsof ze met Jan alleen was, en dat ze haar hart onverhinderd kon uitstorten. Hoe langer ze schreef, hoe zekerder ze werd van haar zaak. Ze voelde, dat haar woorden indruk moesten maken op Jan. Jan hield immers zooveel van moeder, hun lief, trouw moedertje! Hoe goed en onzelfzuchtig was ze niet altijd geweest! Moesten zij nu niet alles doen om haar laatste levensjaren zoo aangenaam mogelijk te maken! En ook beschreef ze den angst, dien moeder had, dat ze weer in een inrichting zou worden opgesloten, en ze vertelde uitvoerig van moeders vorige ervaringen.
Toen Tilly haar brief af had, voelde ze zich heerlijk kalm. Ze twijfelde nu volstrekt niet meer aan Jan. Ze was wel dwaas geweest bang te zijn, dat hij niet zou willen meewerken. Greta zou natuurlijk wel haar best doen Jan te influenceeren, maar ten slotte, als 't noodig was, kon Jan toch ook toonen, dat hij een wil had!
Het was inmiddels laat geworden, maar ze wilde niet naar bed gaan, voor ze haar brief gepost had.
Morgen zou Jan de brief ontvangen, en alles zou in orde komen.
Moeder sliep al, toen ze op de kamer kwam. Geruischloos kleedde ze zich uit, en legde zich op de divan neer. Nu moest ze niet meer tobben, maar haar best doen te slapen. Jan zou geen weerstand kunnen bieden aan haar smeekbeden, en had dr. Wouters niet gezegd, dat 't hem zoo goed ging in zijn zaken? Die goeie dr. Wouters, die altijd alles wist!
Even glimlachte ze, toen ze er aan dacht, dat Greta hem eens een ‘oud wijf, dat zich altijd met ieders zaken bemoeit’ had genoemd. Ze was zoo moe nu, dat ze wel gauw zou inslapen. Maar opeens was het haar, alsof een stem diep in haar ziel tot haar zei: ‘Jan zal je niet helpen. Hij zal niets voor moeder doen. Hij zal doen, wat Greta zegt. Hij zal misschien even ontroerd zijn, als hij je brief leest, maar als Greta er zich tegen verzet, zal hij geen vinger uitsteken om moeder te helpen.’
‘Maar zal hij dan geen medelijden met moeder hebben? Het is toch zijn moeder!’ bracht Tilly hier wanhopig tegen in.
‘O, ja, hij zal medelijden met haar hebben,’ antwoordde de meedoogenlooze stem, ‘maar toch zal hij alleen doen, wat Greta wil, en Greta heeft andere plannen voor moeder.’
Eerst toen het morgenlicht kwam viel Tilly, uitgeput van haar zorgen en verdriet in slaap.
| |
| |
Ze zaten aan het ontbijt, toen Jan Tilly's brief kreeg. Greta was druk bezig met de kinderen, maar ondertusschen had ze geen oog van Jan af. - Wat een lange brief! dacht ze. Wat zou Tilly nou alweer hebben?
- Wel? vroeg ze ongeduldig. Wat schrijft Tilly? Zeker weer wat met moeder!
Jan las door, en mompelde wat.
- Nu, dat noem 'k nog es een brief! Je laat je thee koud worden. 't Is zeker heel gewichtig. Wat zit je toch te kijken als een uil in doodsnood! Geef liever eens antwoord!
Jan stond op. - Daar dan! riep hij. Hij wierp Greta den brief toe; de blaadjes fladderden op den grond.
- Ik ga, zei hij kort.
- Jan, je eitje! riep Greta hem nog na, maar hij scheen haar niet te hooren, en sloeg de deur achter zich dicht.
Zoo prikkelbaar als Jan soms kon zijn!
Toen Jan dien middag om zes uur thuis kwam, begroette Greta hem met een meewarig gezicht.
- Ik ben zelf maar eens poolshoogte gaan nemen, maar Jan 't was treurig, werkelijk treurig met moeder. Die dokter van der kan nog al eens overdrijven, maar ditmaal toch niet, hoor! 't Was veel erger, dan 'k had kunnen denken. Och, och, wat een toestand! Ik belde aan, en werd eerst niet opengedaan. Nu, ik belde nog maar eens, en toen kwam dat manke schepsel, dat Tilly tot ‘gezelschapsdame’ heeft aangesteld, langzaam naar voren. Ze is, tusschen twee haakjes, niet erg goed bij der hoofd.
- Mevrouw kan geen bezoek hebben, zei ze heel onbeleefd. Natuurlijk stoorde 'k me daar niet aan, en liep door naar moeders slaapkamer. Verbeeld je, 't was elf uur, maar er was nog niets aan die kamer gedaan. Er stond een afgehaald bed, en de gordijnen waren nog neer, en woeien zoo echt ongezellig heen en weer.
- Bah, zei ik, is me dat een boel hier! M'n eerste werk was de gordijnen op te trekken, want 't was zoo donker, dat 'k moeder bijna niet kon zien .... Jan, 'k schrok van moeder! Ze lag toch zoo raar wild te kijken, en bang dat ze voor me was! Je kan 't je gewoon niet voorstellen zoo iets, ze trok de dekens over haar hoofd! 't Was afschuwelijk! Tilly noemt dat zenuwziek, nu ik zeg, dat ze gewoon stapel is!
- Dus dan vind je ook, dat 't noodig is, dat we voor een flinke verpleegster zorgen?
- Een verpleegster! Och, wat! Dat zegt Tilly; dat zegt die dokter niet! Nee, Jan, we hebben nu lang genoeg gesukkeld met moeder. We moeten nu eens maatregelen gaan nemen. Morgen ga 'k zelf naar dr. Wouters, en dan zal 'k alles met hem bespreken. En nu moet je ook eens
| |
| |
verstandig zijn, en me niet altijd tegenwerken. Ja, 't klinkt wel hard, maar gekken laat je nu eenmaal niet rondloopen. En dan is er nog iets, heb je wel eens aan Tilly gedacht? Ik houd m'n hart soms vast voor Tilly, Als we niet oppassen, gaat Tilly dezelfde kant uit van moeder. Och, 'k had toch eigenlijk zoo te doen met Tilly! Dat jonge schepsel, en altijd met zoo'n patiënt als moeder! Nee, Jan, 't is onze plicht om Tilly een handje te helpen. Ze is tegen zichzelf in, dat arme kind!
- Maar ze zal 't zoo vreeselijk vinden, als moeder ergens in een inrichting is!
- O, gekheid! Ze zal daar gauw genoeg aan gewend zijn! Die gestichten van tegenwoordig zijn allemaal zoo schitterend modern ingericht, en bovendien, denk je, dat een mensch als moeder er nog weet van heeft, waar ze is? En Tilly zal der rust niet kennen, als moeder eenmaal veilig is opgeborgen. Ze zal heelemaal opfleuren.
Jan zuchtte even. Ja, Greta had wel gelijk, als Tilly 't nu ook maar wou inzien!
En nu werd Greta heel actief, want er moest veel gedaan worden, en ze wist heel goed, dat er niets zou gebeuren, als zij 't zelf niet deed. In de eerste plaats moest ze naar dr. Wouters gaan. Nu, dat zou niet zoo moeilijk zijn. Natuurlijk zou die wel begrijpen, dat dat dwaze plan van een pleegzuster te nemen voor moeder, dat Tilly waarschijnlijk zelf had verzonnen, niet door kon gaan.
- Ze is nog zoo bitter jong, dokter, zei Greta, en ze lijdt zoo onder deze onnatuurlijke toestand. Ze wil zoo graag haar moeder bij zich houden, maar als haar krachten nu ook eens te kort gaan schieten? Mijn man en ik zouden zoo graag zien, dat Tilly nog eens wat genoot van haar mooie jeugd. Dat ze nog eens echt onbezorgd jong kon zijn. Ze kan er soms zoo afgetobd uitzien, dat arme kind! Ja, dokter, 'k zeg ‘kind’, want voor ons is Tilly nog zoo echt een kind. U moest eens zien, hoe vroolijk ze kan omspringen met mijn kleuters. Een kind met de kinderen. En dan ineens is 't: ‘'k Moet naar huis, moeder heeft me noodig!’ Dan is 't alsof er een wolk over haar gezichtje trekt....
't Was heelemaal niet zoo moeilijk dr. Wouters er van te overtuigen, dat het wel geschikt zou zijn, mevrouw Branders in een inrichting te doen opnemen. Hij gaf Greta zelfs eenige adressen op, en schreef er de tarieven bij.
- Zes-en-twintig-honderd gulden, las Greta, en borg het stukje papier zorgvuldig in haar tasch zonder iets te zeggen.
- Hij denkt zeker, dat wij millionnairs zijn, dacht zij, en besloot zelf maar eens goed overal te informeeren. Gelukkig, dat er zoo'n haast niet gemaakt hoefde te worden!
| |
| |
| |
XXI.
Solliciteeren. Brieven schrijven. Bezoeken afleggen. Teleurstelling op teleurstelling. Tilly begon aan zichzelf te twijfelen. Zou ze wel ooit een betrekking krijgen? En iedereen had nog wel gezegd, dat het haar niet moeilijk zou vallen iets goeds te krijgen. Ze begon er moedeloos onder te worden. 't Was of niets haar meer kon gelukken. Een meisje, dat vol zelfvertrouwen en moed het leven doorgaat, zal eerder slagen dan een meisje, dat door zorgen en verdriet gekweld, geen uitkomst meer ziet.
't Was na Greta's bezoek, nu ongeveer een week geleden, dat Tilly den moed was gaan opgeven.
‘Jan en ik zijn besloten moeder in een inrichting te laten opnemen.’
Greta was - vreemd voor haar - zenuwachtig geweest, had Tilly haast niet aan durven kijken. Ze had tranen verwacht, protesten.
Maar Tilly had het vrij kalm opgenomen.
‘Natuurlijk’, had Greta gezegd, ‘er is geen haast bij, 'k moet eerst nog eens goed informeeren, maar die manke juffrouw kan zeker nog wel wat op moeder passen’.
‘Ja’, had Tilly geantwoord, ‘dat denk 'k wel’.
Nog nooit had Greta Tilly zoo gedwee gezien. ‘Ze wordt nu toch wat verstandiger’, dacht ze.
't Was na dit bezoek van Greta, dat Tilly den moed ging verliezen.
O, natuurlijk, ze zou wel een betrekking krijgen. Iedereen kreeg wel een betrekking ten slotte. Ze zou heusch niet van den honger omkomen. Ze had trouwens allang een baantje hebben kunnen krijgen, als ze zich tevreden had willen stellen met een klein salaris, maar dat was 't juist; ze had zooveel willen verdienen, dat ze genoeg zou hebben om moeder bij zich te houden. Dan zou zij tegen Greta kunnen zeggen: ‘Ik ben besloten moeder thuis te houden!’ Maar nu ze zag, dat ze moeder toch niet kon redden, kwam er een soort van wanhoop over haar, Ze leefde in een voortdurende nachtmerrie van angst en onrust, ze was zoo moe en neerslachtig, dat het haar soms nauwelijks de moeite waard toescheen nog langer te strijden.
- 'k Heb je schoonzuster bij me gehad’, zei dr. Wouters tegen Tilly, toen hij zijn patiënt nog eens kwam opzoeken. Natuurlijk begreep hij wel, dat Tilly 't al wist, het was alleen bij wijze van inleiding, dat hij zoo begon.
Tilly keek hem aan. Haar lippen beefden, ze scheen te worstelen met haar aandoening, en plotseling barstte ze in tranen uit. Ze had zich zoo graag goed willen houden, ze had een grief tegen dr. Wouters omdat hij haar afgevallen was, en ze had zich voorgenomen hem eens te zeggen, wat ze van hem dacht. Maar nu, zwakke, machtelooze tranen!
| |
| |
Dr. Wouters, wat verlegen, - zijn geweten was niet heelemaal gerust, - en hij gevoelde zich nooit op zijn gemak met een huilende vrouw, trachtte haar te troosten. Hij klopte haar op den schouder, en deed alsof hij zich volstrekt niet kon begrijpen, wat er aan scheelde.
- Maar Tilly, wat is dat nu! 'k Dacht nogal dat je blij zou zijn, dat er nu zoo goed voor je moeder gezorgd zal worden! Of is er soms wat anders? Kom, je maakt je heelemaal van streek!
Met inspanning van al haar krachten wist Tilly zich te beheerschen. Ze droogde haar tranen, maar spreken kon ze nog niet. Stil staarde ze voor zich uit, haar bleeke gezicht was star van verdriet.
- Je bent overspannen, kind. Slaap je wel goed?
Tilly schudde haar hoofd.
- Dat dacht 'k wel. Nu, 'k zal een poeiertje voor je opschrijven, dat neem je 's avonds dan maar in voor je naar bed gaat, en je zal eens zien, hoe heerlijk je daarop slaapt!
Tilly glimlachte even heel flauwtjes. 't Was toch wel gemakkelijk, als je dokter was! Je kon iemand een groot verdriet aandoen, en alles wat je te doen stond om 't weer goed te maken, was hem een kalmeerend middeltje voor te schrijven! Maar dan moest hij moeder eens iets voorschrijven, want háár had hij een veel grooter onrecht aangedaan!
- Wilt u moeder ook een slaapmiddeltje geven, dokter? vroeg zij.
Dr. Wouters, die haar gedachtengang niet had gevolgd, zei eenigszins verbaasd: - Maar je moeder neemt toch al iets in om te slapen?
- O, ja, dat is waar ook! 'k Kan anders niet zeggen, dat 't haar erg veel helpt. Ze slaapt bijzonder slecht in de laatste tijd, en ik zou haast zeggen, dat de beste manier om mij een goede nachtrust te geven, zou zijn, moeder slaappoeiers te geven, waar ze wat aan heeft, want als moeder niet kan slapen, komt er voor mij ook niet veel van in.
- Zie je nu wel, dat 't zoo op den duur niet gaat, zuchtte dr. Wouters, en schreef gedwee een tweede recept. Alsjeblieft, Tilly, en houd je nu maar flink, dan komt alles wel in orde!
Och, dr. Wouters was toch nog zoo kwaad niet. Hij was wel niet opgewassen tegen Greta, maar hij meende 't goed.
| |
XXII.
't Wilde eerst maar niet vlotten om een geschikte inrichting voor moeder te vinden, niet omdat er niet genoeg krankzinnigengestichten zijn, - integendeel er zijn er zooveel, dat de keuze niet gemakkelijk is, - maar omdat de meeste dergelijke inrichtingen in klassen zijn ingedeeld, en hoewel het heel eenvoudig zou zijn, de goedkoopste klasse uit te kiezen, mits de inrichting, met het oog op je kennissen, niet àl te dicht bij Den Haag
| |
| |
was, stuitte Greta altijd op verzet van Jan. Want Jan was in dat opzicht zoo eigenaardig, die kwam aan met: ‘Maar we hoeven toch niet de allerlaagste klasse te nemen!’ En gewoonlijk was de klasse, die dan volgde, veel duurder, en bovendien kwamen er meer extra's bij.
't Gevolg hiervan was, dat Greta 't nog maar niet met zichzelf eens kon worden, ze wou eerst nog eens verder zien. En juist toen ze bijna besloten had de zaak in orde te maken, om van 't gezanik af te zijn, hoorde ze van een kennis van haar, mevrouw Pauwels, dat deze een tante had, die al jaren lang verpleegd werd in een soort van gesticht ergens in de buurt van Breda. Ze had 't er heel goed, en de prijs was werkelijk matig, zoo ongeveer zeven honderd gulden per jaar.
- Dat zou geknipt zijn voor mijn schoonmoeder, riep Greta, als we dàt maar eerder geweten hadden!
- Maar mijn tante is heelemaal niet krankzinnig, bracht mevrouw Pauwels hier tegen in.
- Nu ja, mijn schoonmoeder is dat ook niet bepaald, alleen een beetje, hoe zal 'k 't zeggen, maar er komen veel kuren bij. 't Is er ons alleen maar om te doen haar veilig onder dak te hebben, vooral met het oog op mijn schoonzusje, die nog zoo bitter jong en onervaren is, en er heelemaal bij ten onder gaat.
Nu ging alles zoo vlot mogelijk. Greta schreef naar de inrichting, - wat had ze al niet een brieven geschreven in den laatsten tijd! - ‘'k Word een heele zakenvrouw!’ -, ze kreeg antwoord; er was plaats, ja, zeven honderd gulden per jaar; van alles zes stuks (of moeder dat hebben zou?); nu ja, gelukkig, er was nu voortgang in.
- 'k Ga er zelf eens heen om te kijken, zei ze tegen Jan.
- 't Is toch geen Roomsch gesticht?
- O, wel nee, hoe kom je er bij! Dan zou mevrouw Pauwels 't wel gezegd hebben.
- 't Komt me wat goedkoop voor, zou 't er werkelijk wel goed zijn?
- Daarom ga 'k juist eens kijken, maar 't is er natuurlijk uitstekend, mevrouw Pauwels der tante is er al jaren lang. Zie je, dat vind 'k juist zoo schitterend van dit gesticht, je hebt niet die ellendige indeeling in klassen. 't Is zoo afschuwelijk onbillijk, dat de eene ouwe dame een mooie kamer voor zich alleen krijgt, en misschien beter eten, alleen omdat ze toevallig een zoon heeft, die 't betalen kan, terwijl 't andere oudje zich behelpen moet.
En dus op een gloeiend heeten dag in Juli ging Greta naar Breda om alles af te spreken.
Ze kwam opgetogen terug. 't Was een schitterende inrichting, misschien niet zoo modern als die groote gestichten, maar 't was er zoo zonnig! Geen wonder, 't lag midden op de hei, en Greta had dien dag veel last
| |
| |
gehad van de warmte, maar 't was zonnig, dat was zeker. En de toon was er zoo prettig! Dat had je ook niet in die groote gestichten. Ze liet Jan verschillende foto's zien, die ze had meegebracht.
- ‘Aan den arbeid. Boonen plukken,’ las Jan. Maar dat is toch niets voor moeder!
- 'k Zou niet weten waarom niet! Maar in ieder geval zullen ze moeder geen werk laten doen, dat te zwaar is voor haar. En kijk deze foto nu eens: ‘Een gezellig koffiepraatje.’ Wat zitten die oudjes daar knus, hè! En deze: ‘Een kijkje in de linnenkamer.’ Nee, moeder mag blij zijn, dat ze 't zoo treft, 't is echt een bof.
En nu ging Greta af en toe 's avonds naar Tilly om alles met haar te regelen. Daar had je moeders ondergoed, bij voorbeeld, Tilly had dat den laatsten tijd wel heel erg verwaarloosd. Wel, de ziel had bijna geen goed stuk over. En dat Tilly zulke lorren voor haar koopen kon! Zoo echt ondegelijk! Van alles zes stuks zou nog een heele uitgave zijn. ‘O, koop maar niets, laat moeder mijn uitzet maar nemen, 'k heb genoeg,’ had Tilly gezegd. Maar Tilly's uitzet, hoewel kostbaar en fijn genoeg, was totaal ongeschikt voor moeder. Dat Tilly zoo iets zelf niet begreep! En daar zij, Greta, de eenige persoon was, die gezond verstand had, en 't ook kon gebruiken, zou zij voor moeders uitzet zorgen. Natuurlijk lag 't meer op Tilly's weg, en ze vond dat Tilly in ieder geval de kosten moest dragen, maar ze zag tegen geen moeite op. Zij was blij, dat alles zoo voor den wind ging, hinderpalen schenen er niet meer te zijn, en ze had nog een plan, waar ze zeer mee ingenomen was. Als moeder weg was, zou ze Tilly bij zich in huis nemen. Ze wist een huurder voor het benedenhuis, dat kwam dus net goed, en bovendien, Tilly kon toch niet alleen in dat groote huis blijven!
Jan kwam natuurlijk met allerlei bezwaren aan.
- Dat zal Tilly niet willen, zei hij.
- O, ja, laat dat maar aan mij over! Ze heeft anders niet veel te willen; weet je wel, dat ze nog geen betrekking heeft? 'k Wou, dat je haar nu eens kon overhalen bij jullie op het kantoor te komen!
- Er is geen vacature.
- O, met een goeie wil is er altijd 'n vacature. Je moet niet denken, dat 'k geld aan Tilly wil verdienen, maar 't komt me toch voor, dat 't voor haar zelf veel prettiger zou zijn, als ze een behoorlijk kostgeld kon betalen.
- Maar waarom wil je Tilly toch met alle geweld in huis hebben, je kan niet met haar overweg, je hebt altijd wat op haar te zeggen, je houdt niet van haar!
- Ik houd wèl van Tilly! Heel veel zelfs. Maar 'k zie haar fouten, ik ben niet zoo verblind als jij. Tilly is een goed kind, maar ze is verwend, ze heeft leiding noodig. En de laatste tijd heb 'k met haar te doen. Ze
| |
| |
ziet er uit, alsof ze niet genoeg te eten krijgt. Ik zou 't heerlijk vinden haar eens wat te bemoederen. O, 't zou zoo goed voor Tilly zijn, als ze weer eens in een gewoon geregeld gezin was. Al dat jonge goed om haar heen zal Tilly heelemaal opvroolijken. 'k Wed, dat ze uit zichzelf zal vragen, of ze Frits weer met zijn huiswerk mag helpen. En heb je er wel eens aan gedacht, dat de meisjes met September ook allebei naar de H.B.S. gaan? Wat zou 't dan practisch zijn, als Tilly bij ons inwoonde, voor haar zelf ook veel prettiger....
Jan begreep, dat Greta 't wel weer winnen zou.
- Ja, alles goed en wel, maar 'k wil niet, dat je pressie op Tilly uitoefent, dat arme kind heeft al genoeg verdriet.
- O, 'k zal haar volkomen vrij laten, maar 'k mag er toch zeker wel eens met haar over spreken?
Jan zuchtte maar eens.
| |
XXIII.
De tijd van moeders vertrek naderde nu. 't Was Zaterdagmiddag, den volgenden Maandag zou moeder overgebracht worden.
Greta en Jan waren naar Tilly gegaan om haar nog voor 't laatst eenige instructies te geven. Met hun drieën zaten ze in de kleine huiskamer.
Tilly was bleek, en haar oogen waren rood, alsof ze lang en hevig gehuild had, maar ze was heel kalm nu.
't Trof Jan, dat haar gezicht zoo'n kinderlijke, zachte uitdrukking had, en plotseling zag hij in haar het jonge zusje van vroeger. Zijn lieve, kleine zusje, dat hij placht te verwennen en te vertroetelen. Wat was ze bleek, die arme Tilly! En dat vreemde, treurige in haar oogen!
Jan wendde zich af. Hij kon Tilly's blik niet ontmoeten. Ze had zoo iets hulpeloos, zoo iets zwaks! Hij kon zich bijna niet goed houden.
- Nu, Tilly, dat is dan afgesproken, zei Greta. Maandagmiddag kom ik moeder halen met een pleegzuster. Mij dunkt, je moest vragen, of je een vrije middag krijgt, maar als 'k jou was, ging 'k maar niet mee naar het station, dat dient nergens toe. In ieder geval moet je mij de huissleutel maar geven, dat is makkelijk. En nu nog iets. Je moet moeder een beetje voorbereiden. Denkt ze nu nog altijd, dat je werk maakt van die pleegzuster?
Tilly knikte.
- Toch eigenlijk al te mal! Enfin, ze zal 't wel merken. Vandaag zou 'k nog maar niets zeggen. Maandagochtend is vroeg genoeg. Nu moet je natuurlijk niet zeggen, dat het een gesticht is, dat is zoo'n naar woord. Je kan bijvoorbeeld, zeggen, dat het een rusthuis is, of hoe ze dat noemen. En als moeder nu erg zenuwachtig is, dan kan je haar wat broomnatrium geven. Dat haal je gewoon bij de drogist, voor een dubbeltje,
| |
| |
bijvoorbeeld. Een theelepeltje op een glas water. Zelf zou je dat ook wel kunnen nemen. Of eigenlijk zou je moeder wel twee lepeltjes kunnen geven, maar zelf neem je er één.
- Ja, dat is een goed idee, zei Tilly.
- En als moeder dan weg is, kan je regelrecht naar ons toe komen.
- Tilly-lief, zei Jan nu, ik hoop, dat je heel gelukkig bij ons zult zijn. De kinderen verheugen er zich zoo op. Ze houden zoo veel van hun tantetje. Frits - dat weet je - die aanbidt je. En Lucy, dat kleine ding, als ze denkt, dat jij aanbelt, dan straalt haar gezichtje van blijdschap. En dan holt ze naar de deur als een klein hondje.
Maar de andere kinderen, en wij, in de eerste plaats, zijn ook zoo blij, dat je komt, Tilly.
Tilly's oogen werden vochtig. Ze wilde Jan bedanken voor zijn vriendelijke woorden, maar ze kon haar stem niet vinden.
Er viel een stilte.
- Nu, dan gaan we maar. Wij hebben alles nu goed afgesproken, hè, zei Greta om er een eind aan te maken.
- 'k Heb nu nog anderhalve dag, zei Tilly tegen zichzelf, toen ze weer alleen was, en opstond om haar kleine huishoudelijke plichten te vervullen. Er was toch nog altijd wat te doen.
Wat was 't vreemd stil in huis! Moeder sliep zeker. Tilly voelde zich opeens onuitsprekelijk eenzaam. Zoo eenzaam, zoo verlaten had ze zich nog nooit gevoeld.
Werktuigelijk ging ze voor het middagmaal zorgen. Waartoe diende dat alles? Waarom was het, dat je op gezette tijden altijd hetzelfde deed, dag in dag uit?
- Tilly, wat eten we vandaag? klonk moeders stem vanuit de slaapkamer. Vreemd, zooveel belangstelling moeder altijd had in zulke dingen.
Tilly haastte zich naar moeders kamer, en besprak het menu heel uitvoerig met haar. Moeder was tevreden.
- Ja, Tilly, jij weet 't wel! Jij laat me maar altijd heerlijk smullen! Niet, dat 'k eigenlijk zooveel om eten maal, 'k ben al tevreden met een klein beetje, maar 't moet een beetje lekker zijn. Je verwent me wat, kind! Hè, hè, wat heb 'k vanmiddag weer geslapen. Ik geloof, dat 'k tegenwoordig veel te veel slaap. 'k Word een echte slaapkop. Maar vanavond wil 'k toch wakker blijven. Dan moet jij me eens wat voorlezen. Dat vind 'k altijd zoo heerlijk. Ik luister zoo graag naar je stem.
- Zal 'k u gedichten voorlezen, moeder?
- Gedichten? Waarom gedichten? Nee, 'k kan niet zeggen, dat ik daar van houd. Ik geloof niet, dat 'k daar ooit van heb gehouden. Maar
| |
| |
als je me wat wilt voorlezen uit de Camera Obscura, dan zal 'k 't heel prettig vinden.
Toen het middagmaal was afgeloopen, en de vaten gewasschen waren, las Tilly moeder voor. Voorlezen is gemakkelijker dan praten, en moeder begon al gauw slaperig te worden, en wilde naar bed. Ook Tilly was vermoeid, en volgde moeder na korten tijd. Zooals ze verwacht had, sliep moeder al, toen ze op de kamer kwam.
Zondagochtend. De regen viel in stroomen.
- Alweer een regendag, zuchtte moeder, wat een zomer! Och, och, m'n arme rozen! Tilly, 'k kan niet de heele morgen in dat natte tuintje kijken, laten we liever vóór gaan zitten.
Maar toen ze in de voorkamer zaten, verveelde 't moeder al gauw op de glimmende natte paraplu's van de voorbijgangers te kijken, bovendien ze was er niet aan gewend in de voorkamer te zitten.
- O, wat een lange morgen, klaagde ze nu, we moesten maar weer naar de huiskamer gaan, Tilly, 'k houd 't hier niet uit. Ik ben ook zoo onrustig, dat komt van dat slechte slapen, je hebt me gisterenavond ook geen slaappoeier ingegeven! Was 'k maar wat langer op bed gebleven!
- Ik zal uw poeier vanavond niet vergeten, moeder, zei Tilly ernstig.
Om een uur of drie begon 't op te klaren, en weldra scheen de zon warm in 't tuintje.
- Kijk, nu wordt 't warempel nog mooi weer, zei moeder op verongelijkten toon.
Tilly gooide de tuindeuren open, en liep naar buiten. Het tuintje was wat verwaarloosd, het gras was te lang, en de rozen waren verregend. Maar op iedere bloem, op ieder blad, op ieder grassprietje flonkerden de regendruppels in de zon, en er hing een zoete geur van reseda, heliotroop, en rozen. 't Was Tilly, alsof het verwilderde tuintje een heel bijzondere schoonheid had gekregen, die ze nooit zoo had opgemerkt als juist vandaag. 't Woei, haar rok flapperde om haar heen, maar warm scheen de zon op haar hoofd, ze voelde de weldadige warmte doordringen op haar armen, door haar dunne mouwen heen.
- O, Tilly, kom toch binnen, 't waait zoo! En doe die tuindeuren dicht!
De huiskamer leek kil en donker nu.
- Je gaat hoe langer hoe minder eten, Tilly, gisteren zat je ook al zoo te kieskauwen, en nu vandaag eet je, geloof ik, heelemaal niets. Kom, neem nu nog wat, al is 't alleen om mij gezelschap te houden.... er scheelt toch niets aan?
Maar Tilly kon niet eten, zelfs niet om moeder pleizier te doen, toch
| |
| |
verzekerde ze moeder op opgewekten toon, dat ze zich heel wel gevoelde, nee, haar scheelde niets.
De avonduren schenen eindeloos lang, moeder was moe, en viel soms bijna in slaap op haar stoel, maar ze wilde niet vroeger dan om tien uur uur naar bed gaan. - Anders slaap 'k 's nachts niet goed, zei ze.
Eindelijk sloeg de klok tien uur. Moeder stond op, en ging naar haar slaapkamer. Tilly hielp haar met het ontkleeden, en maakte alles gereed voor den nacht.
- Nu is de tijd gekomen, dacht ze met een plotselingen schrik, die haar hart deed bonzen.
Ze beefde zoo, dat ze nauwelijks kon loopen, maar haar wil was vast. Ze ging terug naar de huiskamer, en nam de twee doosjes met slaappoeders, ingepakt, zooals ze haar door den apotheker bezorgd waren, uit de kast. Ze ledigde het doosje, dat voor moeder bestemd was, op de tafel. - Zou 't genoeg zijn? weifelde ze. Of misschien te veel? Beter te veel dan te weinig! Vlug schudde ze de poeders in een glas, en vulde het met water. 't Was wel veel voor moeder om op te drinken, maar ze kon ze niet in minder water oplossen. Ze roerde den inhoud van 't glas krachtig, en zag 't witte poeder opdwarrelen en weer bezinken.
- Tilly, zal je m'n slaappoeier niet vergeten? klonk het uit moeders kamer.
Tilly nam haastig het glas op, roerde het nog eens goed door, en ging er mee naar haar moeder.
- Wat een glas vol! Waarom heb je er zoo'n hoop water bij gedaan? vroeg moeder.
- 't Is dat nieuwe slaapmiddel van dr. Wouters, legde Tilly uit, er moet zooveel water bij.
Moeder dronk het glas half leeg.
- Wat is dat afschuwelijk bitter! Dat zou 'k niet graag iedere avond innemen, hoor!
- Nee, moeder, dat hoeft ook niet, als u nu 't heele glas maar leegdrinkt!
Moeder nam aarzelend het glas weer in haar hand, hield 't even tegen het licht, en dronk.
- O, Tilly, 't wordt hoe langer hoe bitterder. Zoo'n nare drank heb 'k nog nooit gehad! Bah, 'k word er misselijk van.
- Moeder, moeder, 't is toch niet waar, riep Tilly ontsteld.
Ze beefde zoo, dat ze moest gaan zitten op den stoel, die bij moeders bed stond. Ze voelde haar heele lichaam klam worden.
- 't Gaat al weer over, stelde moeder haar gerust, en nam het stukje chocola, dat Tilly voor haar klaargelegd had.
- Wel te rusten, moederlief, zei Tilly, en boog zich over moeder heen.
| |
| |
Zij kuste haar niet, ze raakte alleen haar wang even liefkoozend aan met haar hand, en verliet het vertrek.
De huiskamer scheen plotseling een heel ander aanzien te hebben gekregen. Wat was 't stil! Spookachtig stil. Was alles klaar? Tilly schoof een paar stoelen op hun plaats, trok het kleedje over de theetafel recht. Nu was alles in orde, er was niets meer voor haar te doen. Ze had geen spijt van wat ze gedaan had, en nu van plan was te doen. Moeder was oud en zwak, en zij was jong en sterk. Maar spoedig zou er geen verschil tusschen hen zijn. Ze was moe, heel moe. 't Leek haar zoo aanlokkelijk nu, te slapen, lang te slapen, voor goed rust te hebben.
O, al die jaren van hopeloos verdriet! Maar wat hinderde 't nu? De strijd was nu gestreden; haar verdriet zou gauw vergeten zijn.
Ze zou geen brief achterlaten, alleen de beide leege poederdoosjes, dacht ze, terwijl ze de poeders uit het andere doosje oploste.
Ze was volkomen kalm nu, en dronk het glas leeg, zonder zich een oogenblik te bedenken. Ze verwonderde zich even over den vreemd zouten smaak, ze had iets bitters verwacht, maar gaf zich hier geen rekenschap van.
Ze wierp een laatsten blik op de huiskamer om te zien, of alles werkelijk netjes stond, en ging weer terug naar de slaapkamer. Moeder lag gerust te slapen.
- Gelukkig, glimlachte Tilly, en zonder zich te ontkleeden legde zij zich ter ruste op de divan.
Zoo zou zij stil in het donker wachten, totdat zìj ook insliep. Ze kon moeders ademhaling nu niet meer hooren. Zou ze al heengegaan zijn? Och, arme, lieve moeder, maar toch was het 't beste voor haar. Lieve moeder, vergeef 't mij!....
Ze kón de slaap zelf maar niet vinden, ze was ook zoo koud. 't Speet haar nu, dat ze zich niet wat toegedekt had, maar eigenlijk was ze te loom en slaperig om op te staan om een sjaal te halen.
De overgordijnen woeien heen en weer, Tilly voelde den wind over haar wangen strijken. En toen, voor ze 't zelf wist, viel ze in slaap.
Ze werd wakker, Tilly, doordat Greta haar heftig bij den arm schudde. Haar verschrikte, niet-begrijpende oogen staarden in Greta's boos gezicht.
- Ondankbaar, slecht schepsel, wat heb je met moeder gedaan? Hoe komt 't, dat 'k jou hier zoo vind te slapen?
Bij moeders bed stond dr. Wouters. Hij schudde mistroostig het hoofd. Toen keek hij Tilly ernstig en medelijdend aan.
- Arm kind, wat heb je gedaan? 'k Wist niet .... Zie je, Tilly, die poeders, die ik voorgeschreven had voor jou....
Met een snik verborg Tilly haar gezicht in het kussen.
|
|