op de een of andere wijze en toch het nam niet af, maar vermenigvuldigde zich. Nu kan ik al geen blad meer vallen zien, of mijn gedachten worden teruggebracht naar dat punt: dat leven slechts, zooals ik het gisteren nog las, uitstel van sterven is. Maar dàt is niet het erge, dat er geen leven is, maar dat er voor die duizenden, die niet buiten het leven kunnen, niet iets is, dat het leven vervangt, dat alle levenslust en levensvreugde zich altijd weer te pletter loopen moet, en geen weet wanneer: nu, morgen of over vijftig jaar, tegen dien blinden, zwarten muur van de dood. Wat zou dat voor ons, heb je gezegd; voor ons niets, maar voor die duizend anderen?.... Wij hebben onze Schuldigkeit gedaan, maar als je dat gevoel nu niet hebt?.... Als je altijd maar meer wilt van het leven, altijd naar wat nieuws verlangt, dat de groote vervulling brengen zal, waarnaar je van je jeugd af hebt uitgezien?.... Vergeef het me, Mary, dat ik hard en bitter ben, maar, God, dat is geen leven, dat niets dan sterven is! Ik herinner me nog hoe ik eens gestaan heb aan het doodsbed van een jongen van nauwelijks zeventien jaar. Hij stierf als een beest. Het was of hij de dood had willen wurgen. Maar hij kòn niet, hij moest in de knie. Zoo is hij gestorven. Waarom? Omdat zijn vader niet al te voorzichtig had geleefd. Wat doet het ertoe. Ik stond erbij. O ja, ik hielp hem. Ik hield hem vast, ik sprak tegen hem, opdat de dood hem maar makkelijker klein zou kunnen krijgen! Ik bleef leven. Natuurlijk ik was gezond.... Den volgenden morgen, toen ik in de eetzaal was, zag ik aan de overzijde van de gracht een meisje loopen, gebogen, voortworstelend tegen den onstuimigen voorjaarswind. Toen begon ik te fantaseeren.... Echt iets voor jou, zul je zeggen....
Het was of haar stem geen geluid meer bezat. Hoog groeide tusschen hen de stilte. Eerst thuis onder de dagelijksche bezigheden bereikten zij elkander weer. Aan tafel - het licht sluierde zich reeds - kwam van Mary's lippen het antwoord:
- Ik geloof niet, dat ik het anders voel dan jij. Maar ik herhaal het: wat zou het voor ons? Waarom zou je nu eensklaps niet meer dragen kunnen wat we toch jaren - onze beste jaren! - gedragen hebben?.... Omdat we nu zelf zoo dicht dat sterven genaderd zijn?.... Wij hebben toch altijd midden in dit sterven gestaan. Wij hebben toch gezien, dat dit alles gebeurt tegen alle liefde en alle gebed in. Herinner je je nog die vrouw, moeder van drie kleine kinderen? Nog altijd zie ik haar witte verwrongen handen en die van smart gekromde man aan haar hoofdeneind. Wat beteekende haar gebed, wat zijn liefde? Niemand zou hebben kunnen sterven in haar plaats.... En denk dan eens aan de oorlog!.... Wat geeft het opstandig te zijn? Voor de anderen niets, voor jezelf niets.... Op wie zou je de dood kunnen wreken! Ik houd het niet uit, heb je gezegd, altijd midden in het sterven te staan; dan is er maar één weg, zelf....