Ze kende 't verhaal natuurlijk, maar 't deed goed er naar te luisteren, zoo'n koel klaar stemmetje had tante, net een koude hand op je gloeiend voorhoofd.
O, nu 's praten kunnen, alles wat kropte uitzeggen. 't Zou verruimen. Bij moeder kòn 't altijd. Als tante, die vertrouwde lieverd, die zoo op moeder leek -‘de ongetrouwde oudere editie van m'n vrouw’, zei vader wel 's - er straks weer over begon, over Meta en....
‘Maar om op jou terug te komen, kind, was haar man, die Luuk, dan niet wat aardiger voor je?’
‘Luuk? Tante, die was de hartelijkheid zelf. Wat die niet voor je overhad!
Hij had zelf een moeilijken tijd, 't ging niet tusschen Meta en hem,.... enfin, er was van allerlei. Maar zoo lièf als hij voor de kinderen was! En voor mij ook zoo bezorgd. lederen avond, als ik op m'n kamer was, kwam hij me een kopje thee brengen, praatten we nog wat na....’
‘Wat goedig’, zei tante. 'n Goedige man lijkt me dat....’
Liesbeth zweeg. Ze keek met bijna verteederd medelijden naar tante's fijn besneden gezicht - heel mooi moest tante zijn geweest toen ze jong was - 't rechte smalle neusje, 't merkwaardig gladde voorhoofd. Echte groeven had tante niet, er waren nooit zorgen geweest, verdriet had ze nooit gekend. Er was alleen een spinnewebbig weefsel van teere rimpeltjes om haar oogen, lieve blauwe kinderoogen, oogen die dingen van groote menschen niet begrepen....
‘Wat een rust’, dacht Liesbeth. ‘Maar 't leven heeft haar die rust ook gelaten.’
‘Nacht lieve oudje’, zei ze. ‘Ik ben toch wel erg moe, ik ga nu maar naar bed.’
Boven op haar kamertje, de zolder-logeerkamer met 't tuimelraam, waar je vroeger op 'n stoel bij moest klimmen, keek ze nog even naar buiten. 't Was stil, alles sliep. Alleen de linden suiselden nog 'n beetje.
Ze dacht aan 't station, vanmiddag, toen Luuk haar naar den trein bracht. 't Leek al lang geleden, net of haar heele kindertijd er tusschen lag, of ze nu oud was geworden. Zij had 't zoo druk gehad met haar koffertje, eerst in 't net, toen onder de bank, en toen er op. En hij had een boekje voor haar gekocht - ze mocht zich niet vervelen op reis! - en praatte oneindig door over 't plaatje op 't omslag van dat boekje.... zoo slecht geteekend, 't was een schandaal! En toen werd 't portier dicht geslagen. Ze hadden elkaar een hand gegeven, en niets gezegd. Ze wisten immers allebei dat 't niet gezegd kòn worden, niet mocht....
Liesbeth kroop in 't smalle witte bed, waarvan de lakens naar lavendel roken, ‘'t Is tóch van ons’, mompelde ze, haar gezicht in 't kussen. ‘Van ons beiden.... En 't blijft.’