Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 38
(1928)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
Schetsen in vitré.
| |
[pagina LXV]
| |
k. sluyterman.
vitré. de donjon. | |
[pagina LXVI]
| |
k. sluyterman.
vitré. het kasteel van uit het westen gezien. | |
[pagina 309]
| |
voegingen, behalve het aantrekkelijke schilderachtige, ook de bekoring hebben dat het beeld der tijden er uit valt af te lezen. En zoo eenige stad, dan is Vitré daar vol voorbeelden van! Een vluchtige blik op den plattegrondGa naar voetnoot*) leert ons al, dat we om in Vitré den weg te vinden daarmede weinig moeite zullen hebben. Het oude deel der stad, en dàt is het toch in de allereerste plaats wat ons boeit, dat stuk binnen de oude vesten, die voor het grootste deel nog aanwezig zijn, is ternauwernood een 600 meter breed en ongeveer half zoo diep. ‘La ville-close,’ het stadskwartier, waar zich de voornaamste historische bouwwerken bevinden: de Kerk en het Kasteel, is gebouwd op den vlakken top van een rots waarvan aan de noordzijde de steile, ruim 30 meter hooge wand de afsluiting vormt van het dal, waardoor in bochtige wendingen de Vilaine stroomt. De voor de middeleeuwen zoo belangrijke strategische beteekenis van de ligging der oude stad, wordt nog duidelijker bij het naderen van het kasteel zelf. Sterk verdedigingspunt vormend aan de westzijde, daar waar de rivier zich splitst, is dit, evenals de aansluitende omwalling als het ware uit de rots-zelf opgegroeid; vormt daarmede één geheel, van krachtige, zelfbewuste veiligheid. De kolossale muren van de stadsomwalling, met gebruikmaking van den steilen rotswand uit groote blokken opgebouwd, zijn, met de vele halfronde weertorens, nagenoeg intact. Is de lange noordzijde en ook de smallere oostkant nog goed gaaf, de zuidelijke muren zijn al lang geleden gesloopt, maar in de bochtige, schilderachtige straten is nog duidelijk het beloop der nu verdwenen ‘remparts’ terug te vinden. De rue d'Embas, die ons in vele opzichten voortdurend aan de straatjes in Carcassonne doet terugdenken, heeft aan haar ingang nog zelfs een goed bewaard halfronde stadspoort van middeleeuwsche afkomst: kanteelen en weergangen, maar op wel wat te zichtbare wijze.... gerestaureerd. Het straatje zelf echter is een juweel voor den teekenaar! Smalle, in allerlei voorsprongen voorover komende huizen, steen, hout, leibedekking, met allerlei mooie détails, zooals gebeeldhouwde deuromlijstingen; verrassende doorkijkjes in binnenplaatsjes; groote grove keien of stoepen van steenblokken en een spel van licht en schaduw dat, telkens op den dag wisselend, nieuwe schoonheiden doet ontdekken; doorgaand boeiend en met de illusie van den ouden tijd volkomen bewaard. In andere straten vormen de op houten of steenen pilaren overgebouwde | |
[pagina 310]
| |
gevels overdekte galerijen, met een geheimzinnig halfduister. Elders verbreken uitgebouwde trappen de vlakheid van menigen gevel en in de meeste gevallen eindigen deze onderdeelen in geestige torentjes, rond, veelhoekig, spits en met leien bekleed. Ook de op houten balken met consoles uitgekraagde verdiepingen zijn uitwendig met leien behangen. Eenvoudige geometrische figuren, afwisselend naarmate van de vindingrijkheid van den leidekker, geven een prettige levendigheid aan het oppervlak. Bij sommige héél erg vervallen huizen, als het onbekleede houtwerk der dakvensters in grimmige half-verrotte sprieten uitsteekt en de punten der gebroken dakleien de meest grillige omtrekken te zien geven, dan denkt men onwillekeurig aan de fantastische huizen die Gustave Doré teekende in zijn Don Quichotte of aan de griezelige dolzinnig-spookachtige straatjes in de film van Dr. Caligari. Dan opeens worden die wrakke gevels weer afgewisseld door een nog gaaf gebleven, mooi gebeeldhouwd ‘hotel’ of rijkere woning uit de 16e eeuw. Hooge steile dakvensters met georneerde toppen; een of meer spitse torens; raamomlijstingen met François Premier-arabesken; ingangen met kolonnetten en gefigureerde bekroning en gesmeedijzeren tralies voor de vensters. Patricische verblijven die de herinnering levendig roepen aan groote namen in de geschiedenis van de toenmaals beroemde baronnie van Vitré: de Montforts; de Rieux; de Trémoilles en de Colignys. Maar ook aan bloedige twisten in de laatste jaren der 16de eeuw of in de 17de, toen de stad den Hugenoten als arsenaal diende. Zoo is het Renaissance-tijdperk werkelijk door zeer fraaie en.... ‘gracieuze’ voorbeelden vertegenwoordigd. Ook later in de 17de eeuw ging de traditie der mooie huizen niet verloren. In den tijd van Lodewijk XIV, woonde te Vitré Madame de Sévigné, die beurtelings hier of in haar niet ver afgelegen ‘Château des Rochers’ haar bekende brieven schreef. Op het hoogste punt der stad, onmiddellijk achter den noordelijken wal, ligt, aan een pleintje, de kerk; bouwwerk uit de 15de en 16de eeuw, met hoogen steenen spits en een zeer merkwaardig détail: een uitwendige kansel tegen den zuidelijken gevel. De gebeeldhouwde steenen kuip die met een rijk flamboyant baldakijn is overdekt, bevindt zich ongeveer een meter of drie boven de straat; een deurtje verbindt dezen preekstoel in de openlucht met het inwendige der kerk. Overigens biedt de stad op het gebied van oude kerkelijke bouwkunst niet veel meer dan een alleenstaanden 15de eeuwschen toren op het kerkhof en een zeer boeienden laat-gothischen gevel van de Ste. Croix buiten de wallen in de benedenstad. | |
[pagina 311]
| |
Hier beneden geeft men zich pas goed rekenschap van de hoogte en de enorme afmetingen van het Kasteel. De kleine woningen aan zijn voet, waartusschen zelfs nog een klein kasteeltje met geestigen toren ligt, geven het beste denkbeeld van de reusachtige schaal van die middeleeuwsche sterkte die daarachter oprijst. Dat geweldige slot, tot op twee derden van zijn hoogte uit de massieve rots bestaand, moet stellig in de eeuwen vóór het buskruit een onneembare stelling zijn geweest. Nu, het ziende van eenigen afstand, komt men nog diep onder den indruk van het ontzagwekkende van dezen bouw der 14de en 15de eeuw. Het geheele complex heeft een driehoekigen plattegrond, die met den top naar het westen gekeerd de richting van de omwalling bepaalt, met aan de stadszij de een ruim voorplein. Vandaar bereikt men over een ophaalbrug over de zeer diepe omringende fossé, onder de spitsboog-vormige poort tusschen de twee ronde torens, het eigenlijke binnenplein. Links, aan de zuidzijde staat de prachtige donjon, met zijn verschillende recht- of veelhoekige uitbouwsels, die in overeenkomstige met lei bekleede spitsen eindigen. Op vroeg-gothische kraagsteenen uitgebouwde weergang en latrines - gerestaureerd wel is waar - hebben desniettegenstaande hun middeleeuwsch karakter volkomen bewaard. In dezen toren was het verblijf van den bevelhebber van het Kasteel. In groote blokken opgemetseld van grauwen steen, maar vol afwisselingen van tinten van groenachtig-grijs tot bijna oranje-rood, is het ruige geheel, waar groene klimopplanten zich hier en daar aan hebben gehecht, bovendien een verrukkelijke kleur studie! Op het binnenplein is boven een gothische arkade van kolommen en open spitsbogen, de breede trans, die de hoektorens verbindt. Rechts geeft een met een gothieken baldakijn overhuifde open trap toegang tot het noordelijke vleugelgebouw, nu als stadhuis in gebruik. Het daaraan grenzende gedeelte, muren met diepe raamnissen, ronde traptoren, het oudste deel trouwens uit de 11de eeuw, is wel in erg vervallen toestand; daar groeien de struiken over den weergang en door de gaten der ramen. Maar het geheel is daardoor des te schilderachtiger. Het eigenlijke poortgebouw - het z.g. ‘châtelet’ - vertoont aan de binnenzijde een vijftal verdiepingen en de sublieme verhouding tusschen breede muurvlakken en kleine vensters, maakt dezen gevel in al zijn natuurlijken eenvoud tot een der waardigste voorbeelden van middeleeuwsche vesting-architectuur. Midden op het plein is de 35 meter diepe put. Men had voor het witmarmeren monument door den beeldhouwer | |
[pagina 312]
| |
Jean Boucher, dat nu na den oorlog op het voorplein is opgericht ter herinnering aan de gevallenen uit Vitré, den kloeken ‘poilu’, moeilijk een beter plaats kunnen kiezen als juist hier, waar dit sombere, strenge, indrukwekkende fort, het symbool nog van het verweer in de middeleeuwen, een passenden, sprekenden achtergrond vormt voor den Verdediger van het Frankrijk van heden. Ik zeide straks dat Vitré wel eens met Carcassonne wordt vergeleken. Wanneer men den weg naar Rennes volgt, eerst langs den voet van het kasteel de brug overgaat en aan de overzijde van het dal der Vilaine, zich de moeite geeft enkele zeer smalle, zeer steile straatjes op te klimmen, dan wordt die klauterpartij over groote keisteenen, ruimschoots beloond door het prachtige uitzicht dat men van daar, van het hoogste punt op het geheele gebouwen-silhouet heeft. Daar ziet men de vesting in haar volle breedte, met de talrijke spitse torens en begrijpt men de beteekenis van de volkomen gesloten muurvlakken met kleine openingen waardoor een vijand kon worden bespied, die dezen burcht destijds wel voor volkomen onneembaar moet hebben aangezien. Daar, op die hoogte buiten Vitré, ligt tusschen vrijwel onbewoonbare huizen en brokkelige tuinmuren nog een enkel bizonder gebouw. Nu vrijwel een ruïne en erg vervallen, ziet men toch aan het groot opgezette geheel, met torens en uitbouwen en spitse hooge daken, dat in de 16de eeuw dit een sierlijk buitenverblijf moet zijn geweest. Hier woonde Pierre Landais, die als een eenvoudig kleermaker begonnen, zich had opgewerkt tot groot-zilverbewaarder en minister. Welk een armoedig restant nu, maar wat een buitengewoon aantrekkelijk geval om te teekenen, dit ‘bevende’ huis. Was dat geen leuke opmerking van een kleinen straatjongen die mij zag zitten schetsen: ‘tiens, monsieur dessine le château tremblant?’ Spreekt daaruit niet de onovertroffen gevatheid van den franschen gamin? Ik kan niet nalaten hierbij te vertellen, hoe wij overal in Frankrijk waar we op straat zaten te teekenen, nimmer werden lastig gevallen of door de omstanders werden gehinderd. Iets waaraan wij hier te lande stellig hadden blootgestaan. Nooit vernamen we maar één enkele laffe of ongepaste opmerking, daarentegen wel eens heel aardige - en rake - kritiek zelfs. In achterbuurtjes leende men ons stoelen; als er een school uitging en er een bende jongens om ons heen kluitte, droegen ze er altijd zorg voor nooit vóór ons of in den weg te staan. Was het soms te vol of drongen ze in hun belangstelling wel eens wat te veel op, dan verzocht ik het troepje mij met rust te laten of over een uur terug te komen als de teekening ‘klaar’ was. | |
[pagina LXVII]
| |
k. sluyterman.
vitré. oud straatje naar de kathedraal. | |
[pagina LXVIII]
| |
k. sluyterman.
vitré. oud straatje.
k. sluyterman.
vitré. oud straatje.
k. sluyterman.
vitré, ‘le château tremblant.’ | |
[pagina 313]
| |
Steeds werd hieraan met groote bereidwilligheid gevolg gegeven; werkelijk een uur later verscheen het grootste gedeelte van het gezelschap in het vertrouwen dat ik mijn belofte nakwam. Ik herinner me - ik zat in een nauwe straat tegen een huisje aangeleund - hoe een vrachtauto vlak voor me stilhield; mij totaal alle uitzicht benam. Nauwelijks had de bestuurder dit gemerkt of onder het aanbieden van duizend verontschuldigingen reed hij eenige meters verder door. De moeite om zijn geloste waar een eindje terug te dragen had hij gaarne voor me over! Wij vertrokken dan ook noode uit Vitré, waar zóó veel materiaal is dat we daar nog wel zeker een paar weken hadden kunnen biijven schetsen. En.... wij bewaren de beste herinneringen aan de bevolking die ons altijd zoo voorkomend heeft bejegend. |
|