| |
| |
| |
Het etswerk van K. Dujardin
(1622 - 1678),
door J. Knoef
HET sterk specialiseerende in de kunstbeoefening van onze gouden eeuw, dat het zoo verleidelijk maakt, de verschillende beoefenaars van het vak samen te vatten onder het genre, dat ze zich kozen, laat, waar het de voortbrengselen van hun werkzaamheid in de etskunst aangaat, eigenaardig samentreffen onder het hoofd der dierschilders zoo uiteenloopende persoonlijkheden als de luchtig-decoratieve Berchem, zijn tegenbeeld, de stroeve zoeker Potter, de welige Dujardin en de eenvoudigzuivere Adriaen van de Velde, terwijl dan nog enkele kleinere figuren, waarvan een Stoop als representant mag gelden, zich daarbij aansluiten. Hoewel alle omstreeks het midden der zeventiende eeuw werkzaam, kan, wat Dujardin betreft, slechts met betrekking tot Berchem een nauwer samenhang worden vastgesteld. Niet veel jonger dan deze, Berchem werd in 1620, Dujardin in 1622 geboren, wordt hij toch als diens leerling vermeld en ongetwijfeld zijn er elementen in beider werk, die van deze nadere verhouding spreken. Het zal een uitvloeisel van, een bekroning dezer leerjaren tevens, geweest zijn, dat Dujardin de reis aanvaardde naar de streken, die voor meerdere van zijn tijdgenooten het beloofde land der kunst mochten heeten, Italië. Hoelang hij er was is niet bekend, maar in 1650 was hij terug in Amsterdam van zijn verblijf daar, dat met Berchem's leering de beslissende wending aan zijn kunstbeoefening moet hebben gegeven. Nog in hetzelfde jaar verliet hij zijn vaderstad opnieuw. Parijs was vooreerst zijn doel. Hij bleef er echter niet, maar trok verder Frankrijk in, om in Lyon de keuze zijns harten, Susanna van Royen, te treffen, een Vlaamsche vermoedelijk van afkomst. In 1652 is hij dan weer in zijn geboortestad, Amsterdam, en omstreeks 1656 in den Haag werkzaam, tot hij van '59 af zich duurzaam in de Amstelstad vestigt.
Hij moet er betrekkingen hebben onderhouden met de patriciërsfamilie Reynst; althans hij schilderde de beeltenis van Gerard, den vermaarden verzamelaar en vergezelde diens zoon Joan omstreeks 1674 op een reis naar Italië. Zoo ondernam hij dan, op middelbaren leeftijd nu gekomen, opnieuw den tocht naar het Zuiden. Waar de eerste het tijdperk van zijn werkzaamheid opende, zou deze het afsluiten. In Rome aangekomen, keerde zijn reisgenoot terug, terwijl de schilder bleef. Hij zou het vaderland niet terugzien. Toen hij, naar men mag aannemen, de reis daarheen aanvaard had, velde hem de dood te Venetië. Een kunstenaar, bij wien men, hoewel niet immer en zeker niet altijd in gelijke mate, hoedanigheden
| |
| |
vindt, die te zeldzaam zijn, dan dat men ze bij tegenkomen niet steeds met vreugde zou begroeten, was heengegaan. Hoedanigheden allereerst, die in het zuiver artistieke het oordeel bepalen, maar in het beste deel van zijn werk niet minder het gevoels-, het stemmingselement, dat voor dezen arbeid onze genegenheid niet wekt alleen maar ook durend onderhoudt.
Niet in alles wat men van zijn hand ontmoet treft men de vereeniging dezer kwaliteiten. Hij liet over veel zijn aandacht gaan, doch waar hij de omvattendheid der grooten niet bezat, moest meermalen technisch kunnen, zonder geadeld te zijn door het stempel, dat een belangrijke persoonlijkheid onveranderlijk op zijn uitingen drukt, schadeloos stellen voor wat de voordracht aan bezieling mist. Ook in zijn etsarbeid, in dit opstel in het bijzonder naar voren gebracht, valt, gelijk blijken zal, te schiften. Want het landschap en de figuur en het eenig portret, naast het dierbeeld in zijn etswerk behandeld, bewaren maar weinig van wat in het laatste zijn roem uitmaakt. Kunstvaardigheid van hand, soliditeit van kunnen zijn er evenzeer zijn zeker bezit. Maar pas in het dierstuk treedt het bijzonder karakter naar voren, dat hem, op eigen wijze, zich kan doen meten met meesters van klankvoller naam.
Wat zijn etswerk aan onderwerpen brengt, werd reeds kortelijks aangeduid: het landschap is er ruim vertegenwoordigd, zoo ruim bijna als het dierstuk, enkele andere bladen geven de figuur, weliswaar meer incidenteel vereenigd met dierbeeld en landschap, maar voldoende toch in belangrijkheid om een denkbeeld van zijn opvatting en behandeling te geven, terwijl het portret - van den dichter-glazenmaker Jan Vos - een zijde van zijn werkzaamheid als het ware officieel representeert, die hem in zijn schilderwerk zelfs tot het regentenstuk voerde. De landschappen alle en, hoewel minder stellig nawijsbaar, vele der dierstukken eveneens, zijn ontleend aan Italiaansche natuur en Italiaansch leven. De kunstenaar schaart er zich mee aan de zijde der Italianiseerende meesters van zijn tijd. Het bepaalt de keuze van zijn onderwerpen en tot op zekere hoogte de manier, waarop hij de gegevens ervan zou verwerken. Het beteekende niet alleen, dat Italiaansche motieven hun stof vormden, dat in het landschap het voorbeeld van Claude van verreikenden invloed werd, maar ook dat het licht een overheerschende rol toebedeeld wordt, dat plasticiteit voor tonaliteit in de plaats treedt, dat compositorische vragen het decoratieve element ten koste van het karakteriseerende dreigen te doen overwegen. Doch bood het Zuiden den meester al gelijk den anderen de meeste zijner onderwerpen en trachtte hij zich ook soms te voegen naar vreemd voorbeeld, zijn verblijf daar was, zoomin als zoovelen zijner landgenooten, vruchtdragend geworden in dien zin, dat hij er, zich aanpassend aan wat hij om zich zag, dien breederen stijl, dat vermogen tot grooter conceptie verworven zou hebben, dat hij daar ontvouwd zag zelfs door de geringeren
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
KAREL DUJARDIN. DE MUILDIEREN.
| |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
k. dujardin.
de honden.
k. dujardin.
de twee paarden.
karel dujardin.
de ezel tusschen twee schapen.
| |
| |
der Romanen. Hij bleef toch genoeg van dien zin voor detail behouden, genoeg van die lust in de getrouwe afdeelding der kleine dingen van de wereld om hem heen, waarin de Hollandsche aard zich niet verloochent. Zoo moest hij, op een enkele uitzondering na, noodzakelijk falen, waar hij zijn opgaven in het landschap zocht in de lijn van den gevierden Claude, in die gevallen, waar aan het intieme zich het grootsche paart. Zulke opgaven waren slechts oplosbaar voor hen, die tegenover de weidsche gesteldheid van het gegeven de omvattendheid van gelijken geestesaanleg konden stellen. Zoo weinig ligt hem het breede, dat zelfs een grooter bladformaat en een daaraan evenredige vergrooting der proportiën van mensenbeeld of dier, die forscher greep noodzakelijk maken, zwakheden van teekening en krachteloosheid van compositie openbaren, welke men, bij zooveel uitmuntends elders, overal eerder dan bij hem verwacht zou hebben. Doch waar een intiem geval in intiem formaat verwezenlijkt wordt, zij het een pretentieloos landschap of een dier kleine, licht-doorglansde dierstudies, die hem zijn roem verzekeren, nederig van gegeven, daar doen zijn bladen, moet men ook al voorbehoud maken voor sommige details, hem op het gelukkigst kennen en worden tot een blijvende verheugenis. Harmonisch treffen daarin samen de volle maat van zijn teekenkunst, zijn rijpste compositietalent en vooral ook het overtuigendst uitgesproken sentiment. Hij is dan welig, natuurlijk en vol gevoel. Hij streeft Berchem en diens leêge sierlijkheid voorbij, hij laat in gratie Van de Velde achter zich en Potter, hij is luchtig en teeder.
Voortreffelijkheid van teekening is een der onmiddellijkst waarneembare eigenschappen, die het beste van dit werk den voorrang verzekeren boven veel van wat door gelijkgerichte kunstenaars toen werd voortgebracht. Men kan Van de Velde en Potter als zijn gelijken waardeeren en den een, waar het betreft de meer picturale behandeling, den ander in de grondigheid van karakteristiek zelfs hooger stellen, in het luchtigschetsende is de superioriteit van Dujardin niet moeilijk te ontwaren. Eenvoudig-weg, gemakkelijk en toch met niet-falende zekerheid zijn de lijnen neergezet en een vergelijking met Berchem, die hem in meer dan een opzicht het naast staat, is in hooge mate instructief om aan te toonen, hoe ver hij doorgaans staat van het gemaniëreerde van zijn leermeester. Het barokke, dat in een zekere plompheid van vormen of krullerigheid van lijn of een forceer en van de expressie in diens en anderer werk het karakter van de zeventiende eeuw bewaart of bij Berchem soms, in het luchtige, de achttiende schijnt te anticipeeren, is, zoo het bij Dujardin niet geheel ontbreekt, toch van een veel minder nadrukkelijk accent. Hij heeft op zijn best een soberheid van teekentrant, die hem ons zeer na doet staan, een natuurlijkheid van doen, die van dezen tijd kon wezen en daarbij, hoe licht en geestig is zijn toets vergeleken bij den evenzeer
| |
| |
soberen, maar toch zoo ongelijk veel zwaarder Potter. Luchtig van omtrekken, spaarzaam in de detailleering leent deze manier zich niet voor uitvoerige picturale effecten of volledigheid van karakteristiek. Doch beter dan voor het weergeven van de werking van het licht kon geen werkwijze wezen. Zijn verblijf in het Zuiden zal hem er de oogen voor geopend en Berchem's voorbeeld hem den weg gewezen hebben, hoe deze effecten te bemeesteren, zooals de studie der contemporaine etsers, die hij in Italië kan hebben leeren kennen, van invloed schijnt geweest te zijn in de keuze der techniek, die hij er voor had aan te wenden. Maar wat hij vond of anderen hem brachten werd verwerkt, tot het alles samen een uitkomst gaf, die nochtans op eigen wijze een oplossing der problemen brengt. Het voorbeeld van zijn meester vooral had hem in zijn aanschouwing der dingen, in tegenstelling met wat inheemsche scholing hem kon hebben bijgebracht, tonaliteit, kleur, atmosfeer kunnen doen verwaarloozen om een lichtkracht te krijgen, die slechts het ontstaan kon danken aan den fellen zonnebrand van zuidelijke hemels. Maar de leerling, bemiddelend, kan het lijken, tusschen wat de groote ontdekker van Hollands zon en atmosfeer in zijn etsen geeft, waar tot alle lichamelijkheid in licht en lucht verwischt, en de visie van een Berchem, waar de dingen kunnen uitstaan in sculpturale scherpte, vereenigt in zijn werk lichtkracht - en weet haar aan warmte te doen winnen - zonder het atmosferische te verzaken. Het is waar, ook in het beste kunnen nog ongevoeligheden storen, maar men mag daarom zijn roem niet verkorten, onder de kunstenaars van zijn richting de meest uitgesproken plein-airist te zijn. En men kan dan niet anders dan bewonderen, met hoe weinig zoo treffende werking werd verkregen. Het papierwit krijgt er den voornaamsten rol toebedeeld en een tintenscala, die zich, zoo ze de blondheid van het geheel niet zal verstoren, binnen enge grenzen van lichtheid moest houden,
diende met uiterste discretie benut te worden. Berchem, toch evenzeer befaamd om lichtbehandeling - was van ouds zijn blad, de Diamant bijgenaamd, er niet erkend voorbeeld van - (en ongetwijfeld is in het wijd en open landschap een kunstige lichtverdeeling, die echter bij de figuren tot een onmogelijk contrasten rijk schijnsel wordt) behoeft men slechts met Dujardin te vergelijken, om in te zien dat wat we bij den meester missen, bij den leerling waarlijk overtuigend. bemachtigd is. Niet het geconcentreerde licht, dat binnenhuiseffecten in de ruimte verplaatst, tegenstellingen scheppend, die de werkelijkheid niet kent, maar waarlijk buitenlicht, met schaduwen, meer aangeduid dan met nadruk gegeven, die door het vluchtige van de behandeling nergens afbreuk doen aan de lichtende kracht van het blank papier, integendeel, door haar welgeweten aanwending deze versterken. Zoo zijn in het blad der exotisch opgetuigde muilen de dieren werkelijk opgenomen in het
| |
| |
licht en zachter, meer als in deze streken, enveloppeert het mensch en dier in de prent van den herder met zijn geiten. Men vindt daarneven ook werk, dat, met zijn vaster lijnen, krachtiger uitgesproken contrasten, nadrukkelijker betoonde vormen weer naar den meester trekt, zooals er ander is, dat, het lichtprobleem verzakend, in het karakteriseeren van het stoffelijke onder Potter's invloed schijnt ontstaan te zijn. Men mag er den kunstenaar om tal van kwaliteiten waarde eren, hij blijft zich voor ons in het wezenlijkste van zijn beteekenis openbaren waar hij zijn gaven den toover van het licht gewijd heeft.
Maar hoezeer zijn teekentrant bewonderenswaard is en zijn streven om licht te geven belangwekkend, hoe gelukkig een wisselwerking tenslotte beider mogelijkheden opvoert tot het voor lange tijden hoogst bereikbare, men kan zich gelijke vermogens en gelijke bestrevingen denken, zonder dat nog volkomen het geheel verkregen wordt, dat hier het oog behaagt. Want in dit werk steekt ook bijzonderlijk een subtiel gevoel voor het wezen van een ephemeere kunst als deze, die aan een broos blad papier haar bekoring moet toevertrouwen. Het doet den kunstenaar afzien van een te ver gaande detailleering, die, op dit bescheiden formaat, in een hypernatuurlijkheid slechts onnatuurlijkheid zou worden; uitgewerkte tegenstellingen van licht en schaduw vermijden als te zwaar en te reëel; schetsmatigheid verkiezen boven de strengheid van den klaren omtrek. Maar nog zouden al deze dingen zoo volkomen hun werking niet uitoefenen, als ze niet ontsproten aan een maatvollen geest, die met een treffenden zin voor evenwicht zijn bladen opbouwt. Nu doet de kennis van ongeschreven wetten van maat en verhouding hem de juiste grootte van het sujet ten opzichte van het blad vinden, om deze technische behandeling te wettigen; ze ontdekt, hoe hoogte en breedte zich moeten verhouden, hoe de ruimte van de lucht tot die van den grond moet staan, hoe de samenstellende deelen van het onderwerp op het voordeeligst neven elkaar te schikken zijn, om, verbonden met het subordinaire, tezamen de effen afgerondheid te brengen, het voldragen kunstwerk eigen. Van de etsers van zijn genre is hij daarin ongetwijfeld de meest kunstvolle. Potter is van een, soms bijna grootsche, enkelvoudigheid, Berchem, onrustig in zijn compositie als hij 't is in de effecten van zijn lijn, maakt met zijn pyramidalen opbouw zijn onrust tot systeem. Doch de veredelder en verstilder slotsom van zijns meesters streven geeft pas de leerling. Zonder eenige opzettelijkheid en zonder iets gedwongens er door te krijgen is
steeds de voorstelling in of nabij de kruising der diagonalen gelegen, geschikt zóó dat ze binnen enkele, schier evenwijdige horizontalen is gehouden, die, het schema verlevendigende, door slechts enkele andere lijnen gesneden worden. De omtrek van een wolk kan dan de beweging overnemen, die in de hoofdgroep haar oorsprong
| |
| |
vindt, niet echter zonder elders opgewogen te worden door wat, in tegengestelden zin, gelijke functie kan vervullen, een haag, een hut, een boomstam, terwijl wat wuivend loover, het struweel van een voorgrond ongezocht vult wat aan hiaat mocht zijn gebleven. De compositie kenmerkt zich aldus door een inwendige hechtheid, die toch haar fijnheden van beweging en tegenbeweging niet ontbeert en verzekert veel van dit werk een harmonie in de verschijning, die in anderer werk zelden zoo gaaf bereikt wordt. Eenvoud is haar kenmerk en de klaarheid, aldus ontstaan, sluit geheel zich aan bij den geest van techniek en behandeling.
Mogen deze dingen ook al in de eerste plaats het uiterlijk van het werk bepalen, ze zijn, door het wonder dat bij elke scheppingsdaad plaats grijpt, voertuig mede van wat het werk aan innerlijke waarden heeft te brengen. Hoe wel allereerst stemmen dan deze techniek en de wijze waarop ze gehanteerd wordt samen met het onderwerp - waarvan de keuze zoo veelzeggend een aanwijzing kan zijn voor den aard des kunstenaars - de luchtig-sobere behandeling met het nederig gegeven, dat toch, kunst vol omspeeld als het is door wat een gevoelig compositeur het aan rijker beweeglijkheid bijzet, in de losse perfectie dier behandeling den weerklank daarvan eveneens vindt. En hoe wordt in deze onderwerpen de werking van dien zin voor het intieme, waarvan zoo menig blad getuigt, verdiept nog door het gevoelige van de werkwijze en de bezonkenheid der compositie. Hoe weinig zouden ons deze prenten doen, wanneer de lijn het agressieve had, de bouw der bladen het drukke, dat b.v. Berchem's prenten het eigenaardig flakkerende geeft. Natuurlijk blijft ook in de opvatting van het onderwerp een goed deel van de werking dezer bladen berusten. De dieren liggen stil of grazen kalm, de mensch treedt terug. De effen rust van lange zomerdagen schijnt in het beste van dit werk te zijn overgevloeid en een ets als de herder met zijn geiten zou men willen benoemen met die regels uit Kloos' Okeanos:
En als de zon dan op het hoogste stond,
En heel de stralend-helle middag-lucht
Gloeiende weerhing over 't stille veld,
En 't wijd-uitgrazend vee zich, langzaam,
De een na de ander, had ter neer-gevleid in 't gras,
Tot niets zich meer bewoog......
Treffend is daarbij het begrip voor het karakter van zijn sujetten, de dommelige koeien, het zachte van een schaap, het slimme van een hondensnuit. Komt hij niet tot de volledige karakteristiek van Potter, het wezen treft hij evenzeer. Dit en het gevoel voor intimiteit en rust en straling van zomerzon, zoo gelukkig ondersteund door wat het zuiver werktuiglijke hiertoe kan bijdragen, maakt van onderwerpen, gelijk
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
karel dujardin.
herder met vee.
| |
| |
karel dujardin.
het kasteel op den heuvel.
karel dujardin.
de vier schapen.
| |
| |
die verscheidene van zijn tijdgenooten toch niet minder knap wisten te behandelen, bladen vol stemming, die als zoodanig eenig zijn. Prenten als de pastorale van den herder met zijn geiten, als de droomerige der vier schapen, als de innige der paarden, beurtelings neigend naar het idyllische of elegisch uitklinkend, bewijzen hoe overtuigend de meester het sentiment dezer verloren hoekjes van een wijde wereld uitdrukking wist te geven. In de eerste dezer etsen, waar de dieren zijn neergevleid in de luwte van een heg en, iets verder, grijze silhouet in het trillend middaglicht, de herder zit, is in den vrede van dit landelijk tafereel de zware zomerweelde wel diepgevoeld. Of men neme het blad der twee paarden, waar het goedmoedig-berustende der dieren, met de verlatenheid van het landschap, waarover regenwolken drijven, iets triestigs krijgt, dat zijn melancholische werking niet mist. Maar dan zijn er de twee honden, die het jachttuig hunner meesters bewaken, waarin de kunstenaar weer lichter toon aanslaat en iets van de blijheid, die straks den jachtstoet zal bezielen, nu reeds doet oplichten in de zonnigheid van dit blad. Zijn er ook stijlvoller meesters van het dierbeeld, zijn er die, op andere wijze nog, voortreffelijker zijn, zoo stemmingvol is er geen.
De karakteristiek, die hier beproefd wordt te geven, zou haar aanspraak op waarachtigheid verbeuren, zoo ze naast wat er loffelijks van den kunstenaar getuigd kan worden, niet tevens het minder geslaagde er tegenover stelde. Want geenszins mag over het hoofd gezien worden, dat het beste slechts een klein deel van dit werk uitmaakt en dat ook daarin nog de gaafheid niet steeds volstrekt is. Zelfs in het dierstuk wordt de ideale vereeniging van zijn kwaliteiten vaker gemist dan men mocht verwachten en zonderling zwak wordt hij soms in de figuur, die hij toch elders met een, zij het dan ook academische, correctheid wist te teekenen. Doch wat men, bij het peilen van zijn kunstenaarschap, reeds daar waar hij het hoogste van zijn kunnen manifesteert, in sommige details, het struikgewas, een achtergrond, bij hem moest vreezen, een oppervlakkigheid, die de keerzij is van een gave, welke doorgaans met luchtige gratie zich uit, wordt pas ten volle bewaarheid in zijn landschappen. Wat deze plechtig-grootsche tafereelen, waarvan de ernst verlicht wordt door de intimiteit der schaduwrijke voorgronden en de koestering van zomerzon en zuidenwinden daarachter, konden zijn, bewijzen Poussin en Claude. Doch het grootsche en het statige zijn niet bij uitstek de gebieden waar we ons het zekerst voelen en het is bij Dujardin niet anders. Waar hij zich aan dergelijke onderwerpen waagt, kan het resultaat niet dan teleurstellend zijn. In het, doorgaans, looverrijke voorplan vervalt hij in peuterigheid, de wijde achtergronden ontberen alle kracht. Alsof hij ganschelijk door onmacht bevangen was, demonstreeren schier al deze landschappen pijnlijk een gemis aan karakteriseerende macht, dat in het dierstuk reeds
| |
| |
viel op te merken in onderdeden, maar daar minder voelbaar was, waar het slechts een folie gold, wat struikgewas, een boomgroep, doch dat hier alle levenskracht ontneemt aan wat een koene poging althans had kunnen zijn om zijn gebied te verwijden. Toch biedt deze zijde van zijn werkzaamheid, hoezeer het lijkt of ze ons slechts leert wat buiten zijn vermogens viel, enkele dingen, waarin de kunstenaar komt tot iets, dat ons een voorsmaak geeft van wat in het beste van zijn arbeid zijn vervulling vindt en, meer, tot waarlijk onvermoede vermogens zou moeten doen besluiten. Het is daar vooreerst, waar in een enkel etsje het onderwerp niet de veelheid van gegevens brengt, de natuur van minder gecompliceerd karakter is, dan gewoonlijk in deze bladen het geval is. Het is niet iets buitengewoons en zeker niet voluit meesterlijk, maar er is iets echts in de manier waarop in het van gloed vervulde heuvelgezicht de verlatenheid van een overheeten zomerdag is uitgedrukt. Iets van het loome, dat over dit verzengde landschap ligt, vindt zijn uitdrukking in de luttele trage lijntjes, waarmee alle dingen sober zijn aangeduid. Het gemis aan kracht is hier minder opvallend en deze techniek, zich verpurend tot een teederheid van toets, die in onbegrijpelijke lichtheid haar tinten weet te leggen, doet op den achtergrond van een ander gezicht uit deze streken, de ‘Herderin met haar hond’, een wazig-licht uitzicht opdoemen, waarover de dauw van een prillen zomermorgen nog nauwelijks opgetrokken schijnt. En, wonderlijk, waar we reeds meenden hem alle recht te kunnen ontzeggen op de behandeling van de onderwerpen, welke die van het heroïsche landschap zijn, doet van één enkele van zijn prenten, de ‘Ezel tusschen twee schapen’, de achtergrond ons verwonderd bemerken, dat hij in een zeldzaam oogenblik de grootschheid van zulk een landschap waarlijk beleefd heeft. Daar is een rustige zekerheid in den zwaai der lijnen, een
sterk gevoel voor de dracht van dit bergtafereel, het rhytme van zijn contouren, verbonden met den gang der wolken, waarnaar men vergeefs in al zijn ander werk zoekt.
Toch, terugziende, moet erkend worden, dat de kunstenaar slechts in een klein deel van zijn productie de volkomen gaafheid bereikte, die ons spontaan tot de erkenning van zijn meesterschap brengt. Doch daar is onze waardeering er ook te hartelijker om en heeft men wel dikwijls het gevoel, toch eigenlijk te veel schaduw gemengd te hebben in wat een blijde schildering van zijn deugden moest zijn. Het is waar, vooral in dezen tijd zullen er velen zijn, die anderer kunst de voorkeur geven. Den strengen Potter, die etste of hij de burijn hanteerde, kan menigeen boven Dujardin verkiezen. Maar wie de charme van de luchtig-gevoerde naald wenscht te genieten, die wende zich tot den laatste. En mag men al beginnen er zich 't oog te vergasten, men eindigt innerlijk verrijkt.
|
|