| |
| |
| |
Rembrandts beelding van het alledaagsche leven,
door S. van der Werf
IN onzen eigenen, evenzeer als in vorige tijden, erkent de menschheid het werk van Rembrandt als schoon en groot. Onverzwakt is nog steeds de suggestie, die uitstraalt van zijn doeken, de beschouwenden er voor beheerschend. Zooals de kunstenaar den indruk, dien het hem omringende leven op hem maakt, zoekt te formuleeren, zoo heeft ook de mensch van tijd tot tijd behoefte den indruk, dien een kunstwerk maakte, in de taal van een ander kunstgebied uit te spreken en te formuleeren. Zoo worden de producten van schrijvers geïllustreerd, zoo wordt in proza over gedichten geschreven, en zoo wordt ook geredeneerd over schilderijen en schilderkunst. Hoeveel geschriften er op dergelijken grond ook ontstaan, men heeft af en toe noodig zich weer eens rekenschap te geven van het bestaansrecht dezer uitingswijze, hetwelk niet zoozeer in het oogvallend en vanzelfsprekend is als dat van de eigenlijke, oorspronkelijke kunst.
Er is veel over Rembrandt geschreven. Een onuitputtelijk onderwerp is hij gebleken voor de schilderkunst-deskundigen. En door de groote veelzijdigheid van het probleem-Rembrandt, is er misschien nog nimmer een ‘verklaring’ gegeven, het groote gegeven voldoende omvattend en ophelderend, of anders gezegd, het groote gegeven waard, zoodat zou kunnen beweerd worden, dat alles op dit gebied al gezegd zou zijn. - En ook iedere nieuwe tijd heeft zich opnieuw te oriënteeren ten opzichte van Rembrandt. De kunst blijft wel dezelfde, maar de menschheid reageert daarop in iederen tijd op telkens andere wijze, een opperste autoriteit in de kunst bestaat niet, en wat dan tijdelijk daarvoor doorgaat, schommelt met den tijd mee en verandert telkens weer. Een menschheid in wie de moderne kunstuitingen ontstaan, zal zich tot Rembrandt anders verhouden dan de tijd, waarin bijv. de 19e eeuwsche romantiek bloeit. - Verschillende redenen om het schrijven van een beschouwing (een waagstuk wegens het gevaar de juiste houding ten opzichte van het groote onderwerp niet te kunnen bewaren en gezien het onderwerp!) te rechtvaardigen, te meer waar deze eenzijdig en onvolledig genoeg is en slechts één zijde van het verschijnsel-Rembrandt poogt te formuleeren.
Rembrandt is een machtig ziener der realiteit. Wat er aan schoonheid leeft ook in de meest-dagelijksche en mogelijk júist in de meest-dagelijksche
| |
| |
verschijning van het leven en speciaal van het hollandsche leven, is door zijn kunstenaarsbewustzijn getrokken, heeft in dat proces vorm aangenomen en heeft zich in vorm uitgedrukt in zijn werken. Geheel anders is zijn schilderwijze dan die van bijv. de groote italiaansche meesters der Renaissance. Hij heeft geen machtige compositorische verbeeldingen geschapen als deze. Hij heeft het wezenlijkste van de bestaansverschijning der dingen, de eenvoudigheid en de harmonie ervan, gevoeld, de gelukkigmakende realiteit der dingen, der meest alledaagsche dingen ondergaan. Dat wat niet onder woorden is te brengen, dat wat het eigenlijkste geluk der menschen is, de wonderbare en eenvoudige harmonie tusschen al de dingen in de natuur, ook tusschen den mensch en de dingen om hem heen, dreef hem tot de openbaring ervan in zijn schilderwerken. Die harmonische wezenlijkheid der dingen, als verdronken in een glorie van licht en goud, dat wat dan ook weer weinig stemt tot jubelende ontboezemingen bij den eenvoudigen mensch, maar gevoeld wordt, ondergaan wordt en die in en om hem onbewust bestaan leidt, maar door den kunstenaar bewust gemaakt en gepredikt wordt en de eentonigste alledaagschheid in de oogen van den schilder onherroepelijk verzwelgt in het wonder der afmosfeer. Boven die harmonie draagt, van die harmonie uit, de mensch zijn geluk, zijn levensgeluk, de glimlach en de vreugde van dat geluk. Zoo is het leven, dat deze kunst afbeeldt, waar het zich niet verhevigt tot dramatisch conflict, of geen worsteling wordt, door zich te verdiepen tot lijden, maar alle voorwaarden tot een onbelemmerde demonstratie bezit en dus zich uit als vreugde en geluk, die tot een grenzenlooze intensiteit kunnen stijgen.
Voor zoover ik kan nagaan is deze wezenlijkheid en aard van het geluk en de levensvreugde, die zich ‘eentonig’ uiten, (maar welk een rijkdom achter deze eentonigheid) wel speciaal-hollandsch. Tot geen verfijnde en gracieuse uitingen leidt en inspireert dit levensgeluk. Het heeft niet noodig verfijnde en harmonieuse vormen te scheppen, opdat het zich te subliemer uite. Hoe hooger het stijgt, des te eentoniger vormen neemt het aan, (naar het groote woord van Dirk Coster). Dat is nog de volheid van het geluk, dat leeft in de primitieve vormen. Verfijningen erop brengen meer en meer krachteloosheid. Wij vermoeden het allen, nu de klacht der uiterste weelde wordt de erkenning van haar leegte en gelukloosheid. De vreugde en het levensgeluk van den mensch zijn het grootst in hun primitiefsten eenvoud. Ieder kunstenaar heeft het tenslotte vermoed en uitgesproken. Het is de universeele wezenlijkheid der schoonheid, die schijnt over alle dingen, over de ongevormdste dingen, over de natuur zelve het meest. Ook de grootste kunstschepping benadert slechts, wat in de werkelijkheid reeds onbewust bestaat. De grootste schoonheid licht over den eenvoudigsten en natuurlijksten vorm. Wij vermoeden het, zeg ik, als wij zien, hoe in het verst-gevorderd stadium der cultuur, waarin het menschenleven steeds meer zich verfijnt, ook de kracht
| |
| |
van het gezondste leven en dus ook het geluk en de vreugde ervan verloren gaan. Het moet wel zoo zijn, nu de meest-verfijnde kunst, wanneer die is de uiting van de meestverfijnde cultuur, tenslotte tot vormen heeft de luxe, die niet meer is de eenvoudigste en schoonste natuur. Het moet wel zoo zijn, dat in het eenvoudigste en eentonigste leven, dat tegelijk is het gezondste, krachtigste en natuurlijkste leven, de grootste schoonheid en geluk doorleefd wordt, en zich omschept tot vreugde, vreugde tot leven, ook in de onbewustheid der eenvoudigste zielen (Coster). Want de mensch, welke verfijning en luxe hij ook bereikt heeft, kan nooit iets toedoen aan de eeuwige geluks-aanwezigheid, maar verbruikt integendeel daarvan in zijn zwoegend zoeken naar de schoonheid. Zoo moet het wel zijn, want waar blijven dat geluk en die vreugde, nu de steeds bewuster de schoonheid zoekende kunst, die schoonheid nergens anders kan vinden dan in somberheid en klacht?
Trouwens, heeft de kunstenaar, de wezenlijke kunstenaar, zich wel ooit anders kunnen wenden dan naar het eenvoudige en ‘alledaagsche’ leven? Wanneer het leven zelf zich werkelijk ‘verfijnt,’ waar blijft dan de schoonheid die de kunstenaar zoekt? Hoeveel kunstenaars zijn er tenslotte die de schoonheid, die toch tot vreugde moet worden, vinden in het luxueuse stadsleven onzer dagen? Neen, niet het verfijndere leven zelf vermag den kunstenaar anders te boeien, dan om zijn vermogen tot ontleden, zijn vermogen om op schoone wijze de ziekte af te beelden, om het karakteristieke der ziekte, der verwording, te laten zien. De vreugde, die alle afbeelding der schoonheid moet geven, vindt hij niet.
Wie het geluk hebben gehad uit dat eenvoudigste en gezondste leven geboren te worden, in de eenvoudigste realiteit van dat leven te zijn opgegroeid en niet van der jeugd aan te hebben moeten ondergaan den verziekenden en verzwakkenden invloed van het meer luxueuse leven, hij zal, als in lateren tijd ook hij mogelijk gevangen is in den waan van dat rijkere, luxueuse, dat ligt soms vlak naast dat andere leven, vanuit het verslappende, het desillusioneerende van dien waan schouwt naar dat vroegere andere leven, hij zal het ontdekken, als hij in zijn herinnering datzelfde leven overstelpt ziet van een licht en een geur en een wonder van geluk (de wezenlijkheid van dat geluk is ook aanwezig in de onbewustheid der eenvoudige zielen) hij zal dan dat verloren jeugdleven voelen en zien als het verloren paradijs. Dat is de groote schaduwzijde van onze maatschappij, dat er velen zoo zijn, die zulk een aanvankelijk paradijs verliezen, tengevolge van den doem der noodwendigheid tot deelnemen aan het het machinale leven dier maatschappij. Dat is de doem dier maatschappij, dat zij bestaat uit veel zulke abnormaal gegroeide, verziekte individuen, (want hoevelen zijn er wel niet in wie deze tragiek zich voltrekt?) Het feit, dat nu eenmaal het mondaine leven in werkelijkheid niet anders dan ver- | |
| |
achting heeft voor dat ruwere, eenvoudigere leven (ofschoon de kunst dier mondaine wereld altijd heenwijst naar dat leven, maar de kunst wordt niet anders aanvaard dan als een schoone leugen.... de predikìng der kunst wordt in de mondaine wereld niet geloofd, niet au serieux genomen) dat feit nu heeft tot uitwerking, dat deze tragiek wordt en blijft een verzwegen tragiek.
Een merkwaardige ontdekking van de herinnering is: dat zij den mensch openbaart, dat alles wat de mensch ooit weten kan, ook alreeds onbewust heeft bestaan en in die onbewustheid evenveel - of meer? -geluk schonk, dan in de meest-klare bewustheid. Alle bewustworden is een spel van enkelen. Het geluk voor den wetenden mensch bestaat daarin, dat zijn weten hem vreugde schenke.
Het eigenaardig karakter, dat de kunst van ons verfijnd Europa aangenomen heeft is, dat zij niet meer is de prediking van de schoonheid, die aanwezig is, maar geloofd wordt te zijn een scheppen van schoonheid. Het is geen zuivere afbeelding meer, die de kunstenaar wil, maar hij wil een nieuwe wereld van een nieuwe constructie scheppen. Dat deze wereld noodzakelijkerwijze bestaan zal uit elementen der werkelijkheid, in het kunstenaarsbewustzijn enkel anders samengevoegd, is een onontkoombare wet der natuur. Dat de moderne kunstenaar evenwel de door hem geschapen wereld door andere wetten laat beheerschen dan die gelden in het eenvoudige, reëele leven, waarin hijzelf is opgenomen, is weliswaar een blijk van den rijkdom van zijn vernuft, of het raffinement van zijn kunnen, maar de wereld, die hij formeert, blijft in vergelijking met het groote leven zelf, een bleek schimmenrijk.
Rembrandt zag de groote schoonheid der realiteit en voelde en onderging het geluk dat die schoonheid gaf, maar hij zag en onderging bewust deze schoonheid en deze vreugde werd zich bewust in het bewustzijn van den kunstenaar en hij werd de prediker dezer schoonheid. De schoonheid bestond en het geluk bestond en de vreugde bestond, maar altijd onbewust, doch eerst de kunstenaar werd ze zich bewust en hij predikte haar, opdat ook anderen haar bewust zouden worden.
Een goede omschrijving van den indruk, dien Rembrandts kunst altijd weer maakt, is nauwelijks mogelijk. Wij zien op zijn doeken de groote schoonheid van ook de meest-dagelijksche dingen en wij zien de menschen tusschen deze dagelijksche dingen en wij zien welk een stemming van geluk er groeit uit de harmonie die bestaat tusschen deze menschen en de dingen om hen heen. Het mystische wonder dezer kunst maakt ons devoot. Het zelfde eindelooze geluk is zich bewust geworden in zijn kunstwerken, als waarin wij de verre jaren onzer onbewuste jeugd zien verdronken. Het zelfde licht, dezelfde geur, dezelfde stemming. Bij Rembrandt geen groote ontroeringen, ontstaan uit de groote gebaren en
| |
| |
ordening van het leven. Op veel van Rembrandts werken is ‘slechts’ uitgebeeld de verschijning van het leven in zijn eenvoudige alledaagsche eentonigheid, maar welk een spanning van geluk, die soms tot een ondragelijken gloed stijgt en overstroomt als het ware tot een sfeer van eeuwigheid en eeuwige schoonheid! En hier groeit dan een schoonheid van atmosfeer, grooter misschien dan die van de meest grootsche dramatische ordening van het leven.
Het machtigste voorbeeld eener schepping van zulk een spanning van geluk, die in het reëele leven is als een suizen van stilte, of een tranenrijke weemoed, of ook zich omvormt tot een machtigen wil tot liefde van het individu voor zijn omgeving, en op het bedoelde stuk een atmosfeer of een droom wordt, is voor zoover ik kan nagaan ‘de Heilige Familie,’ met den spinnenden en peinzenden Jozef en de lezende Maria. Het gegeven dat Rembrandt hier uitbeeldt is ontleend aan de welbekende mythologie van de Christelijke religie. Bij de groote meesters uit de Italiaansche schilderschool zou de verschijningsvorm van het feit, dat deze groep samenbrengt van geheel anderen aard zijn geweest. De gratie en de gebaren van edele en schoone figuren zouden bij hen noodig zijn geweest om het sublieme en het heel bijzondere motief, dat deze groep samenbrengt, de eeuwige en goddelijke gedachte, die deze groep beweegt en doet ontstaan, uit te drukken. Bij Rembrandt is de uiting dezer goddelijke idee geheel anders. Hij staat er zelfs slechts mee in een oppervlakkig verband. De goddelijke gedachte is slechts de uiterlijke aanleiding tot het ontstaan van het kunstwerk. De innerlijke, de wezenlijke schoonheid ervan is van een gansch anderen aard. Hier vond hij de aanleiding, om het schijnbaar eenvoudige huiselijke gebeuren bewust te maken als de tot innigst, tot wonderlijkst geluk geworden wezenlijkheid van het leven, van het hollandsche leven, zooals hij dat kende, en meteen predikte hij dat, wat in de mythe als gebeurtenis plaats heeft, ook reeds in het eenvoudigste leven en daar ook reeds volstrekt, de hoogste verschijning ervan is en dat het eenvoudigste leven het volmaaktste geluk en de volmaaktste schoonheid bevatten kan.
Dit is een kenmerkende verschijningsvorm van de hollandsche kunst en voornamelijk der kunst van Rembrandt in de 17e eeuw. Tegenover de uiting van leven, die andere kunstperioden en werken hebben gepredikt als de hoogste en schoonste, zooals de edele houding en de gratie van het harmonieuse gebaar bijv. de uiting zijn van de Grieksche kunst, is Rembrandt de prediker der intimiteit, de vertrouwelijkheid, de rust en het geluk, die weinig woorden en weinig gebaren noodig hebben. Dit wil niet zeggen dat deze kwalificatie alleen de gansche openbaring van Rembrandts genie omvat, maar in vele van zijn werken verraadt zich deze speciale gesteldheid van zijn geest telkens weer. En zoo is de aard der schoonheid
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
rembrandt.
h. familie. (verz. boughton knight). (cliché w.b.).
rembrandt.
de besnijdenis, 1661. onafgewerkt schilderij voor lodewijk van ludick.
| |
| |
rembrandt.
vrouwtje aan de put, 1655. (verz. rev. sheepshanks te harrogate).
| |
| |
rembrandt.
jezus bij maria en martha.
rembrandt.
tobias met de engel op de reis.
| |
| |
rembrandt.
de engel aan het graf van christus.
rembrandt.
de gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard.
| |
| |
van het leven, zooals zich dat aan hem geopenbaard heeft, de volheid van het geluk en de vreugde om het bestaan, die onherroepelijk in het dagelijksche leven wordt tot ‘eentonigheid,’ de ‘eentonige’ uiting van wat een rijkdom is aan innerlijkheid.
Zooals ook in de hollandsche natuur niet overheerscht het trotsche gebaar als in de verschijning dier natuur op andere deelen der aarde, maar zich openbaart als rust en wijdheid en vlakheid, maar waarin de geest tusschen de wazige horizonten tot droom en peinzing verzinkt, zoo is ook het wezen van de speciaal hollandsche kunst vreemd aan het trotsche en imponeerende gebaar.
Waar Rembrandt het eenvoudige leven beeldt, verkrijgt hij zijn grootste kracht. Het is evenwel het wezen der wereldverschijnselen, de wereldziel, de cosmische eenheid, of welke benamingen de mensch nog meer mag uitgevonden hebben voor het mysterieuse raadsel, dat zich achter de dingen verbergt en dat ieder kunstenaar tot zichtbaarheid tracht te brengen in zijn werk of ieder wijsgeer tracht te vatten in bevredigende verklaringen, deze diepste grond van het zijn is het tenslotte, die zich bij Rembrandt in verhevigde momenten zichtbaar maakt. En dit verhoogde moment der realiteit behoudt de eenvoudige kracht der constructie van het ‘gewone’ leven.
Wat de beteekenis is van het godssymbool in het religieus geestesleven van den mensch, is deze mystieke aanwezigheid in het wereldbeeld voor den kunstenaar, alleen in andere vormen zich openbarend. Deze innerlijkste grond van het zijn zoekt ook de kunstenaar, om zich aanbiddend voor te buigen en dezelfde wezenlijkheid openbaart zich aan hem, maar is bij hem gevormd uit kleur en lijn.
Ook in dit eenvoudige leven, dat Rembrandt uitbeeldt, ontbreekt het dramatische of historische motief niet, maar het is enkel aanwezig als zoodanig, het ‘geval’ rechtvaardigend en bewegend. Het is enkel de wet, die het verschijnsel heeft tot stand gebracht, een wet, even onontbeerlijk in een kunstwerk, als in de natuur de wet der zwaartekracht. Zooals de wind door den chaos der wolken strijkt en de orde der ééne richting oproept, en daardoor één der wetten van de bouworde eener wolkengroepeering wordt, zoo schept in de verwarring van het dagelijksche leven het motief orde en gestalte, waardoor het de aandacht van den kunstenaar op zich vestigt.
Ook wanneer het leven bij Rembrandt tragisch of komisch verstoord wordt of welke andere groepeerende beweegkracht ook bezit, is de groepeering enkel aanleiding en geen doel. Maar dit zijn waarheden te oud en te overbekend eigenlijk, dan om ze nog eens te herhalen.
Het leven is rijk aan verschijnselen. En waar Rembrandts kunstenaars-bewustzijn werd getroffen door zulk een tot bijzonderheid geworden uiting
| |
| |
van het leven, beeldde hij het af met het doel het bijzondere van dit feit te noteeren. Zoo maakte hij de vele portretten, die de afbeelding zijn van de karakters in de menschenwereld om hem heen. Maar dit is een andere zijde van Rembrandts genie. Dat hij hier niet het leven kon zien in zijn groote geluksvolheid, is de aard van het leven zelf, dat zich ook in andere vormen, als smart en lijden en zoo velerlei voorkomen dat het leven kan hebben, uit. Dat hij evenwel ook het leven in zijn hoogste waarde als geluk en vreugde zoo gelijkend wist te beelden, is het waarvoor Rembrandt een optimistisch kunstenaar zou kunnen heeten, een kunstenaar van het aanvaarde leven, in wien het leven zijn voortzetting vindt, in tegenstelling met bijv. de pessimistische uitingen der 19e eeuw, in welke het leven machteloos wordt en verzwakt en in laatste consequentie de mogelijkheid van bestaan verliest en ondergaat.
Dit is de indruk, dien de leek, de niet technisch ingewijde, van Rembrandts kunst moet ontvangen. Tot den leek heeft de kunstenaar zich te wenden. Wat daar verder is, wat tot de kennis, de specialiteit van den schilder behoort, de techniek, het vermogen tot uitdrukken, dit alles kan van het publiek niet geëischt worden te kennen. Het is goed zoo het ook daarvan veel weet en kent, maar hier ligt niet het doel der kunst. De vakman kan spreken van de werkwijze van den schilder en zijn ‘verfbehandeling’ en dit alles behoort dan ook tot zijn specialiteit. En daar ik slechts publiek ben en niet vakman, kan ik hierover niet spreken. Ik wenschte slechts een indruk te formuleeren, dien Rembrandt op mij heeft gemaakt, los van alle begrijpen der techniek en dat deze indruk ontstaan zal juist ook buiten alle vakkennis om, is toch het groote doel der kunst. Van de zwakkere kunst is dit juist de zwakte (en de oorzaak van verwijt aan het publiek) dat de kunstenaar op dit punt geen zuiver inzicht meer heeft in het wezen en het doel van zijn kunst.
|
|