| |
| |
| |
Met een schetsboek door Londen,
door Jan Poortenaar.
IV. Theaters.
BEHALVE de ‘Old Vic’, zooals de naam der Victorianvolksschouwburg wordt afgekort, bevinden zich alle theaters van eenig belang ten Noorden van de Theems. Trouwens, in het begrip Londen telt het geheele Zuiden eigenlijk niet mede, zoomin voor den vreemdeling als voor den Londenaar, met uitzondering van de duizenden die daar in de eindelooze, minder florissante, maar nog lang niet armste wijken wonen mochten.
Het centrum der theaters is het West End, al vindt men daar natuurlijk niet de volledige zes of zeven tientallen schouwburgen en zes of zeven honderdtallen der variété's bijeen. Ieder der Londensche gemeenten heeft zoo zijn locale gebouwen op dit gebied, om van ontelbare bioscopen te zwijgen. Maar het groote werk wordt in de zalen van Haymarket, Strand, van St. Martin's Lane en Shaftesbury Avenue en Leicester Square gedaan. Hier gaan de nieuwste spelen, de eeuwige revues, operettes, balletten, de ‘comic’ (comic, goede hemel!) songs, dat alles wordt om strijd gelanceerd, maar het blijft in het genre dat iedere wereldstad nu eenmaal in overdadigheid moet hebben om voor wereldstad te gelden. ‘The Pearl-girl’ (aardig: het rijmt als men het uitspreekt), ‘Oh, I say!’ en ‘Step this way’ of ‘Keep smiling’, zoo echt-leuk uit het gewone leven genomen titels. Ook is er ‘The maid of the Mountains’, voor geval ge iets romantisch wilt, of ‘The Bird of Paradise’, welke paradijsvogel natuurlijk ook een bekoorlijke schoone is. Gelijke bazaar-fantasie, ditmaal Arabisch getint - een heerlijke gelegenheid voor bizarre costuums van klatergoud en bombarieveeren van manslengte, alles zonder een greintje zin - geeft ‘Kismet’ of ‘The Garden of Allah’, en in het quasi-Chineesche kijkspel ‘Chu Chin Chow’ is het hek heelemaal van den dam. Alleen de ezeltjes zijn echt, ik kan het getuigen, want gedurende de vele jaren dat men het avond aan avond kon geven, heb ik ze menigmaal 's avonds buiten zien staan, slaperig en suffend tot het oogenblik van hun ‘opkomen’. En of het nu China is of het land van den paradijsvogel, overal worden maar door Hottentotten en Arabieren, Indianen en Mongolen van die aardige Engelsche songs gezongen, dat het een lust is.
In al die verre landen gaat het maar vroolijk toe, en is er al eens een booswicht of een belager van de onschuld, heusch, het loopt wel goed af. Ook dansen doet men er net als bij ons.
Zulke voorstellingen zijn dan ook eigenlijk niet anders dan aaneengeregen scene's, ‘die het doen’, het althans doen móeten. De voornaamste samen- | |
| |
steller is de schouwburg-manager zelf. Dat inelkaarzetten, dat dus heel wat meer omvat dan onze regie, noemt men ‘producing’. Blijken bepaalde gedeelten toch niet pakken, wel, ze worden er eenvoudig uitgelicht en men probeert het met een andere goeie zet. De tooneelpractijk van den eenen producer concurreert tegen die van den andere; 't is een wedloop van attracties.
Zoo heb ik eens het genoegen gehad iemand uit het buitenland met jarenlange ondervin ding-van-de-planken aan zoo'n producer voor te stellen. O ja, diens prestatie was heel goed, dat had hij al van een van zijn klerken gehoord, ‘but it lacks producing’. Er moest iets bij, iets aan gebeuren, 't moest toegankelijk worden gemaakt. Waarmee? Dat wist onze producer zelf ook zoo maar niet; een zeer delicate kwestie: 't publiek in zijn hart te lezen. Misschien was het een hondje, dat 't hem doen zou, misschien iets anders. Op die wijze probeert men het in de revues etc. Pakt een hondje niet, weg er mee; wie weet, of het met een ezeltje niet lukt. Zulke veranderingen zijn trouwens op den duur toch noodig, want slagen de eerste opvoeringen, dan moet er na een poos wat frisch bloed ingebracht worden om te voorkomen dat de belangstelling verloopt.
Natuurlijk wordt in de stad waar de Stratfordsche dichter leefde ook Shakespeare gespeeld. Allereerst in het volkstheater ‘The old Vic’. In den stevigen ouderwetschen trant, met veel fluweel en stemgedreun speelde Tree het eene koningsstuk na het andere, want in het land der traditie werd deze traditie tot zijn dood volgehouden. Vrij kort geleden kon men in het kleine St. James's Theatre een perfecte Julius Caesar zien, waar het breede gebaar van Brutus hoog uitging boven het aan- en afvloeien der volksmassa's, waardoor als het ware zijn doelbewust streven tegenover de stuurlooze menigte gesymboliseerd werd. Henry Ainley gaf een even onstuimige als berekenende Antonius te zien, wiens handenschudden met de moordenaars een der aangrijpendste brokken tooneelspel was die men zich denken kan, en vermoedelijk zullen bij de lezing niet velen zich hier, zoo dreigend reeds, de botsing in zijn opkomst hebben gedacht.
Een ander maal is het de Rus Moscovitch die uit den Shylock een figuur van grooter en waardiger allure schept - zonder hem daarom minder passie en felheid mee te geven - dan men zich in 't algemeen ten onzent wil voorstellen. Behalve Shakespeare zelf speelt men vele Shakespeareaftreksels. Daar is een stuk, waarin zijn leven wordt uitgebeeld, en de dichterfiguur zelf in een herberg-relletje een vriend neersteekt.
Als algemeene regel geldt 't systeem dat elk acteur voor een bepaalde rol gekozen wordt, hij daarin spelen blijft zoolang het stuk repertoire houdt. Dit systeem heeft voordeelen boven het onze, van gezelschappen: men kan voor 't opvoeren van een bepaald tooneelwerk de krachten kiezen, die daartoe 't allerbest geschikt zijn; men behoeft de rollen niet per se aan een beperkt aantal spelers op te dragen. Aan den anderen kant weegt hier een
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
jan poortenaar.
figuur uit het russische ballet.
jan poortenaar.
de vertooning van the beggar's opera.
| |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
jan poortenaar.
danseressen in het coliseum (ets).
| |
| |
nadeel zwaar: maakt eenmaal een acteur met een bepaald soort spel opgang, dan zal hij steeds voor gelijke rollen worden aangezocht, maar de voor zijn artistiek heil zoo noodige afwisseling van soort wordt automatisch onmogelijk gemaakt. Hij wordt den weg van het zich-herhalen opgedrongen. Ook weegt 't maatschappelijke: een stuk dat trekken blijft, geeft hem veel werk, veel geld ook. Een ander, dat niet pakt, laat hem weer met leege handen staan, zonder eenige evenredigheid met eigen prestaties.
Men heeft dan ook in Engeland vaste gezelschappen gekregen, het Repertory Theatre van Birmingham, dat veel te Londen speelt, is een der beste daarvan. Hun spel staat op een peil, waar alle overdadigheid van aankleeding gemist kan worden. Zij voerden ‘As you like it’ op, en het stuk dat John Drinkwater van Abraham Lincoln's leven schreef.
Voor hem, die naar 't theater gaat, is de ‘pit’ een typische instelling. De pit is in den schouwburg, wat wij parterre noemen; men heeft er dus zeer goede plaatsen, die echter niet besproken kunnen worden. Om er een zetel te bemachtigen komt men dus vroeg, vóór de zaaldeuren geopend worden. Maar anderen komen ook vroeg, en zoo kan men bij vele theaters het eigenaardig schouwspel zien dat in het kille winterweer tientallen of honderden urenlang in een file staan, wind en sneeuw en regen ten spijt. Men brengt zelfs vouwstoeltjes mede, en zijn krant, zijn pijp, of een boek. Onderwijl zorgen nog voor de vroolijkheid allerhande straatartisten: liedjeszangers met draagbare orgels of guitaar, solisten op de viool of het afgrijselijke ding dat wij gemakshalve snaartoeter noemen, maar dat wel een meer geleerd-klinkenden naam ook zal hebben. Het instrument bestaat uit een éénsnarige viool waarop een scheepsroeperachtige toeter is gemonteerd, die den snaar-toon in een allerakeligst en doordringend geluid, een waar gehuil, omzet. Orgels zijn er vele, ook sinaasappelverkoopers, en men kan tevens door goochelaars onderhouden worden, of door een zestal als negers gegrimeerde kerels met blauw-en-wit gestreepte broeken en reuze-boorden aan, die grimassen komen maken.
Hoe ongerijmd het moge klinken, deze pit-instelling heeft vele voordeelen voor den zakenman of kantoormensch. Bij de ontzaggelijke toeloop voor inslaande vertooningen zijn doorgaans alle andere plaatsen vele dagen te voren al bezet. Heeft nu de afgejakkerde city-man niet, dank zij de opengebleven pit, de mogelijkheid om tegen een redelijken prijs een goede plaats te bemachtigen op elken dag die hem daartoe gelegenheid geeft? In plaats van naar zijn woning in de verre buitenwijk te sporen en in een keurig toilet terug te reizen, blijft hij in zijn kantoorjasje, eet in een restaurant en gaat, Engelsch-flegmatisch, in den regen staan wachten bij de pit. Alle pogingen tot afschaffing van het eigenaardig instituut, op welke gronden en overwegingen ook, hebben te allen tijde gefaald omdat het publiek zich er zelf tegen verzette.
| |
| |
Is het meer bepaald in het West-End dat de pit in zwang is, ook daarbuiten treft men het aloude gebruik aan, en dan meestal bij opvoeringen, die meer kenschetsend zijn voor den Engelschen volkssmaak dan vertooningen zooals men die te Parijs of elders ook wel heeft.
Zoo een avond woont hij bij, die in een kleine zaal in een weinig aanzienlijke volksbuurt - het verre Hammersmith - ‘The Beggar's Opera’ gaat hooren. Deze oudste Engelsche opera heeft een succes dat zelfs het wereldstad-genre evenaart, wat pleit voor den gezonden smaak van vele Londenaren, aan welks bestaan men in het West-End wel reden had te gaan twijfelen. Het werk is er een, dat wel waard is er even op in te gaan. In 1727 werd The Beggar's Opera geschreven door John Gay als een reactie op de toen zeer in trek zijnde Italiaansche opera. De intrigue is uit het Londensche leven van toen genomen, de muziek niet nieuw: men maakte gebruik van populaire melodieën en oude volksliederen, die van nieuwe teksten werden voorzien. Deze renovatie viel zeer in den smaak en wekte navolging, het nieuwe genre kreeg op grond van zijn muzikaal samenstel den naam van Ballad-opera. De dialoog wordt er geheel gesproken.
Hier is het dan een bedelaar, die opkomt, in lompen gehuld: de zoogenaamde maker van het werk, die ons inlicht over wat er al zoo te zien zal komen. Het zijn dezelfde dingen, die in de beroemde opera's ten tooneelë" worden gevoerd, zegt hij - de steek op de Italiaansche mode is duidelijk - namelijk de zwaluw, de bloem, en de bij en zoo. Daarenboven is voor een gevangenis-scène gezorgd, omdat de dames dat steeds zoo aandoenlijk vinden. Verder is de rolverdeeling bijzonder, want de partijen der twee prima-donna's zijn zoo volmaakt met elkaar in evenwicht, dat het eenvoudig onmogelijk is, dat een van beide jaloersch op de andere zou kunnen worden. Ook hier is de toespeling op de Italiaansche opera duidelijk: er was destijds een veete tusschen twee Italiaansche sterren, die de beaumonde van het Londen dier dagen in twee vijandige kampen verdeelde, en die herhaaldelijk tot wilde tooneelen in de schouwburgen leidde. - Na deze inleiding zet de bedelaar-schrijver zich in een hoekje om het spel mede aan te zien. En dan wordt een boekje opengedaan over het leven der 18de eeuwsche jeunesse dorée, hun aanhang van vroolijke maar onbetrouwbare juffers, die het contact verschaffen met pandhuishouders, helers van gestolen goederen, onbetrouwbare schouten en gevangenisbewaarders; want al heel gauw wordt het tooneel van een lustige herberg verplaatst naar de Newgate-gevangenis. De idyllische bloem en zwaluw blijken dus ook een hoon aan de zoetsappigheid der Italiaansche intrigue te zijn geweest. De hoofdpersoon is een vroolijke Frans, Mac Heath geheeten, die onder zijn vele vriendinnen een tweetal heeft, die hem naar zijn zin wat al te veel houden aan de aan beiden gedane trouwbeloften. Daar de eene de dochter van den gevangenisbewaarder is, komt MacHeath al gauw in
| |
| |
Newgate terecht, waar beide dames den geboeiden booswicht komen bestoken. Ten slotte weet de meest gewiekste den sleutel te bemachtigen, en op een oolijk wijsje trippelen beide de gevangenispoort uit.
Nauwelijks vrij in zijn doen en laten, stort de charmeur zich in een nieuw avontuur met een gemaskerde, en loopt zoodoende spoedig in den val. Ditmaal ontkomt hij zijn gedwongen verblijf niet zoo gauw, en geld heeft hij ook niet meer om zijn bewakers om te koopen. Het vonnis wordt geveld, reeds nadert de beul, gevolgd door een stoet van zijn minnaressen - maar dan komt ijlings een der acteurs op den bedelaar toegesneld, die nog altijd rustig in zijn hoekje toekijkt. Dat gaat maar zoo niet, zegt de acteur. Een man die een opera wil schrijven behoort toch te weten dat deze blij eindigen moet. Omdat dit bij de Italianen ook altijd zoo gaat, laat de bedelaar zich overhalen, vaardigt fluks een decreet uit, waarbij den snooden MacHeath genade wordt geschonken, en de opera eindigt met een opgewekte rondedans. Men ziet - de romantiek van de bloem, de bij, de zwaluw, zij leeft nog altijd voort, zij het dan als de ‘Bird of Paradise’ of iets dergelijks. Maar de oer-gezonde muziek der oude volks wijzen heeft haar innerlijke kracht in bijna tweehonderd jaren niet verloren.
De eerste zesendertig opvoeringen brachten indertijd den schrijver, Gay, ongeveer 700 pond sterling in, naar men zegt, terwijl de theaterdirecteur, Rich, die de uitvoering ondernam toen reeds 4000 pond had verdiend. De woordspeling, dat ‘Gay rich’ en ‘Rich gay’ geworden was, is te typisch Engelsch om haar hier niet te memoreeren. De Beggar's Opera werd een rage, de damesmode richtte zich naar de costumes der beide prima-donna's, waaiers en kamerschermen werden met scene's uit de opera beschilderd. De Italiaansche opera verdween een poos van de planken. En nu? Hoe het met de financieele resultaten staat, wordt tegenwoordig minder makkelijk openbaar, maar een rage is de opera nu ook min of meer geworden. Een paar jaren speelt men het, avond aan avond; poppen worden verkocht, die de hoofdpersonen voorstellen, en de plaatjes en teekeningetjes van geliefde tooneelen zijn legio. De suggestieve decors zijn door den onlangs - veel te vroeg - overleden Lovat Fraser ontworpen.
Evenzeer een rage zijn de Russische balletten geworden. Helaas zijn deze niet geheel van wereldstad-smetten vrij. Als prestatie zijn zij zonder twijfel buitengewoon, maar met alle daverende orkesten, schelle kleuren, overdadige bewegelijkheid behooren zij in den grond der zaak tot een danskunst, die zijn tijd gehad heeft. De samensmelting met modern decor wil dan ook eigenlijk niet lukken; hoe grillig, hoe mooi ook een Leon Bakst of een ander tooneel en costuums ontwerpt, dat de dans ten slotte zelf wel heel geraffineerd in technisch opzicht, maar weinig expressief als kunstuiting is, wordt er niet mee veranderd. En als men zich dat eenmaal bewust is geworden, dan zijn al die opeenhoopingen van de luiende rooden,
| |
| |
schaterende gelen en venijnige blauw-groenen den ganschen avond lang eer vermoeiend in hun verblinding, want een Russische kermis met volksfeesten en dansen, een geschiedenis van een Toovenaar, een legende van het oude Rusland met een Zonnezoon, een hoedenwinkel waarin hedendaagsche typen (tot een Amerikaan met bakkebaardjes en eerl ruitepak toe) hoeden komen koopen, zijn allemaal even kleurig en fel geënsceneerd en vertoonen denzelfden eindeloozen wirwar van gepirouetteer. De vraag dringt zich dan op, of niet met veel minder menschen, minder gebaren, minder uitbundigheid - iets te verkrijgen is dat meer zegt. Maar het groote publiek smult eraan, en men koopt gaarne poppen die de geliefde figuren voorstellen. Evenals in de kijkstukken wordt het verbluffende hier nogal eens in enormen hoofdtooi gezocht, die grooter afmeting krijgt dan de lengte van den persoon zelf; als het geheele ballet: topzwaar van versiering.
Avond aan avond draait ook het groote tooneel van het Coliseum, en wanneer weer een nieuwe sector voor het zaalfront komt, zestien maal per avond, is er een nieuwe vertooning te zien. Rijp en groen schieten als in een wervel wind voorbij, het is een variété van de wonderlijkste variëteit. Er zijn de onmisbare komieken, wier hoeden te klein en broeken te kort zijn, de acrobaten; zangers en zangeressen met een nieuwe song of met uitstekende muziek, uitstekend voorgedragen, dan weer het jazz-orkest met fluiten die gieren en huilen als een orkaan, blikken geklik en ratelige trommels. Even plotseling als dit lawaai eindigt, begint een één-acter, gespeeld door de allerbeste acteurs die Londen heeft, dan volgt een danseuse in een warreling van gekleurde lichten die doorelkaar heen gedraaid worden, of de eens zoo beroemde Loye Fuller laat haar leerlingen een rij dans uitvoeren waar kleur en beweging in een prachtige harmonie op elkaar zijn afgestemd. Verbluffend is, dat dikwijls een dier artisten een absoluut meester blijkt in zijn vak, 't zij hij pianist is of degenslikker, goochelaar of chansonnier, en dat daarna even goedmoedig een onnoozele diseuse applaus oogst. Hoe meer men overigens op tooneelgebied van Londen leert kennen, hoe meer men zich verbaast dat zooveel goede acteurs zoo matige stukken moeten spelen. Het lijkt wel, of in ieder der serieuze tooneelisten iets van de hoogheid van Forbes Robertson gevaren is.
Maar dat element is toch ook in het publiek levend gebleven. Met hoeveel praal en klatergoud de groote zalen ook pronken, men trekt met evenveel animo naar het verre Hammersmith of het noordelijke ‘Every man's Theatre’ in Hampstead, dat een garage is, die op uiterst simpele wijze met een paar katoenen gordijntjes tot schouwburgzaal is omgetooverd. Hier speelt men Shaw en andere modernen, en het is wel verheugend te zien hoe een klein en eensgezind gezelschap zich daar niet alleen staande weet te houden, maar het beste publiek der hoofdstad trekt.
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
jan poortenaar.
danseuse (droge-naald ets).
jan poortenaar.
theaterstraat bij avond (teekening).
|
|