| |
| |
| |
Julie de Lespinasse,
door Fenna de Meyier.
Een klein meisje; een tenger, teer meisje van even zestien jaar, met donkere, hartstochtelijke oogen. Ik zie haar in het oude kasteel van Avauges, op den weg van Lyon naar Tarare. Het kasteel is oud en lijkt op een fort, met zijn wallen en slooten, zijn toren en ophaalbrug. Julie heeft er altijd gewoond; het is er somber; maar de uitzichten over het groene dal en de begroeide bergen in de verte is rijk aan liefelijkheid en de kamer van haar moeder is vol vertrouwde schoone dingen, geslachten oud.... Er hangt een vreeselijk geheim over haar geboorte, maar zij weet het nog niet; zij weet alleen dat haar moeder haar omhult met een bijna angstige teederheid, die haar verwondert en gelukkig maakt; en dat er wel eens door de anderen over wordt gefluisterd. En op een avond gebeurt het verschrikkelijke: haar moeder, die al dagen op 't ziekbed ligt, laat haar roepen en drukt haar met de laatste kracht van haar wanhopige moederliefde aan 't hart om daarna te sterven. Maar vóór zij het leven verlaat, heeft zij haar kind (het is haar in dit oogenblik of zij geen andere kinderen heeft dan deze donkere bloem, die zooveel op haar lijkt) nog een sleuteltje in de hand gegeven daar, in gindsche secretaire ligt een som gelds, die is voor haar, voor de arme kleine Julie, die geen deel zal hebben aan de wettige erfenis.
julie de lespinasse.
De eerste daad die wij kennen van Julie de Lespinasse is er een van roekelooze edelmoedigheid, die teekenend is voor haar. Zij geeft onmiddellijk die sleutel in handen van haar broeder, den wettigen zoon en erfgenaam, waardoor het kleine fortuin, met zulk een pijnlijke zorg door de moeder voor haar bewaard, aan de familie terugkomt.
Julie heeft van haar moeder niets dan de liefste herinneringen. Zij zag haar dikwijls triest en eenzaam, maar pas later heeft zij begrepen waarom. Julie, gravin d'Albon, had zich, na een kort, rampzalig huwelijk, uit familiehebzucht gesloten, met haar kinderen op 't kasteel van Avauges teruggetrokken; maar te jong en te temperamentvol om geheel afstand te doen van het liefdeleven, had zij een, voor de 18e eeuw niets ongewone verhouding gehad met Gaspard, graaf de Vichy. Twee kinderen waren toen in het geheim geboren; een jongetje dat in de verborgenheid van een klooster werd grootgebracht en Julie, die den naam kreeg van de Lespinasse en die de moeder bij zich nam om met de wettige kinderen op te groeien in het oude kasteel.
Twintig jaar na den dood van haar moeder schrijft Julie aan haar minnaar de Guibert: ‘Eens zal ik u dingen vertellen die niet staan in de romans van Prévost of Richardson. Mijn geschiedenis is een samenloop van zulke rampzalige omstandigheden, dat het mij bewezen heeft, dat het ware niet altijd het waarschijnlijke is.... O, wat zijn de menschen wreed. Tijgers zijn er nog goed bij.’ En later: ‘Ik die alleen leed en pijn gekend heb, die alleen gruwelijkheden
| |
| |
ondervond van de menschen die mij moesten steunen.’
Deze overdreven klinkende uitingen zijn alleen te begrijpen als men weet, dat Julie, na den dood harer moeder, in huis kwam bij haar oudste zuster, die getrouwd was met.... den minnaar van haar moeder en waar zij de onbezoldigde betrekking vervulde van gouvernante der kinderen. Misschien zijn de eerste jaren op het kasteel te Champrond, waar Gaspard de Vichy zich gevestigd had, nog de ergste niet geweest, want Julie hield van de kinderen en eén vooral was haar lieveling: de kleine Abel, voor wien zij altijd een zorgzame tante of zuster bleef, haar leven lang.
madame du deffand. (naar een teekening van carmontelle).
Doch Gaspard de Vichy was een hard, liefdeloos meester. Juist als het leven bij dien zwager, die eigenlijk haar vader is, ondragelijk wordt en Julie naar uitkomst smacht, komt er redding.
In de laatste Augustusdagen van 1752 zien de bewoners van het kasteel Champrond een karos voorrijden en tot hun verbazing stapt daaruit de markiezin du Deffand; een fijne, tengere figuur met een verwelkt gezicht en uitgedoofde oogen. Gaspard de Vichy, die in geen veertig jaar de eer had genoten van zijn zusters bezoek, ontvangt haar met ceremonieele beleefdheid.
Mme. du Deffand voelt zich gelukkig een poos te kunnen uitrusten in haar familiekring. Haar leven is één roes geweest - was 't genot of enkel bittere ontgoocheling? Nu gaat zij een stillen ouderdom tegemoet.
Zij wordt blind. ‘Zij zal gestraft worden in haar oogen, waarmee zij zooveel kwaad heeft gesticht’, zeide een van haar slachtoffers.
In de dagen van de Régence was Marie de Vichy op 21 jarigen leeftijd getrouwd met den markies du Deffand. Zij was de schitterende vlinder die aller bewondering trok om haar schoonheid en haar geest en die een luchtig leven leidde, het 18e eeuwsche groote-dames-leven met veel galante avonturen. Doch het was niet in staat den dorst van haar heimelijk verlangen te lesschen; nergens vond zij bevrediging; het genot werd als asch in haar mond. Toen beproefde zij haar leven inhoud te geven door een ernstige liefde. President Hénault, een man van gezag en invloed, in alle salons gezocht, werd en bleef lang haar minnaar. Ook deze ervaring gaf niets dan verveling en onbevredigd verlangen naar wat voor altijd onbereikbaar scheen. In haar geestige, fijne brieven, psychologisch en litterair van waarde, heeft zij het voortdurend over l'ennui, le grand ennui. Het is de kwaal van haar eeuw; de ziekte van een geslacht dat zijn godsdienst en zijn evenwicht, zijn levensblijheid en zijn gezondheid verloren had en alleen nog zich zelf zocht in het verfijnde zinsgenot en het wreede spel van zijn intelligentie.
| |
| |
Mme. du Deffand werd blind en deze ramp bracht haar tot den familiekring terug. De oude vrouw ziet met haar onfeilbaar scherpen blik, dat een uitgezochte natuur, een ongewone geest verborgen liggen achter 't jonge, schuwe meisjesgezicht van Julie de Lespinasse. In den vertrouwelijken omgang van de volgende weken heeft zij alle gelegenheid haar te leeren kennen.
d'alembert, naar een pastel van q. latour.
Julie is schuchter, niet mooi, maar met een zeldzame bekoring die sterker wordt naarmate zij wordt opgemerkt, en in oogenblikken van losheid en overgave fonkelt haar woord van een verrassend fijnen geest. Wat echter het meeste boeit is de beweeglijkheid van haar gevoelige spontane natuur, rijk en sterk als een warme springbron. Zeer juist zeide zij later van zichzelve (in haar brieven aan Guibert) ‘j'aime l'abandon, je n'agis que de premier mouvement.’ Die gevoeligheid, waardoor zij mateloos heeft geleden, is tevens haar trots en zij put zelfs uit haar lijden geluk. ‘Je vis’, schrijft ze in een anderen brief, ‘j'existe si fort, qu'il y a des moments où je me surprends à aimer à la folie jusqu'à mon malheur.’
En later: ‘Ce besoin de vivre fort est, je crois, le besoin des damnés. Cela me rappelle un mot de passion qui me fit bien plaisir: Si jamais, me disait-on, je pouvais redevenir calme, c'est alors que je me croirais sur la roue.’
In den tijd dat de markiezin du Deffand haar leert kennen, heeft de passie haar nog niet aangeraakt, doch de oude vrouw voelt de warmte van een hartstochtelijke natuur opgloeien in die meisjesoogen en wat ligt er nader voor de hand dan dat zij in haar verkillend leven de zon begeert van dit levende, spontane kind? Zij slaagt er eindelijk in Julie en de familie voor het plan te winnen: Julie zal met haar tante (die zij in 't openbaar echter nooit zoo mag noemen) naar Parijs gaan en zij zal er de dagen - of liever de nachten, want Mme. du Deffand heeft de gewoonte pas 's avonds op te leven en te ontvangen - van haar weldoenster doorgloeien met het vuur van haar jonge levenskracht.
Dat de familie er eerst op tegen had, lag in hun voortdurende vrees, dat Julie te Parijs werk zou maken van haar rechten op de erfenis harer moeder.
Hoe weinig kenden zij de fierheid van dit nobele wezen, die in een van de laatste jaren haars levens met alle recht kon schrijven: ‘Wat heb ik al onrechtmatig veel lof gehoord over mijn gematigd, edel karakter, mijn onzelfzuchtigheid, over de zoogenaamde offers die ik bracht aan de nagedachtenis van mijn moeder en aan het huis van de Albons! Zoo oordeelt de wereld, zoo wordt er opgemerkt. Lieve hemel, dwazen die gij zijt, ik ver- | |
| |
dien uw loftuitingen niet; mijn ziel was niet gemaakt voor die kleine belangen die u bezighouden; geheel vervuld van 't geluk lief te hebben en te worden liefgehad, had ik kracht noch fatsoen noodig om de armoede te dragen en de voordeelen der ijdelheid te versmaden’. - ‘Geloof me’ schreef ze ook eens, ‘alleen ijdelheid maakt lastig en ik bezit die niet. Ik ben maar een heel dom, natuurlijk en goedig schepsel, die meer houdt van 't geluk en 't genoegen dergenen die ik liefheb dan van wat mijzelve en voor mijzelve is.....’
De eerste maanden te Parijs waren overvol van vreemde indrukken, verwarrend en vermoeiend dikwijls, maar boeiend altijd.
diderot (naar greuze).
Uit de stille provincie overgezet in het snel en vurig levend Parijs, en juist daar waar de sterkst voelenden en diepst denkenden te zamen kwamen, waar de vonkenschietende geestigheid der mondaine vrouwen de aan dacht boeide van groote mannen, die, gehoor gevend aan den wilden drang van nieuwe verlangens, in hun felwerkende hersens naar een oplossing zochten van pijnlijk drukkende problemen; waar hartstochten en idealen zich mengden met koel scepticisme en spottenden twijfel, waar een sierlijke speelsche wereld ging sterven en een nieuwe vrijheidsdroom begon, - de wereld van Mme. du Deffaud en d'Alembert, van la maréchale de Luxembourg en Diderot - werd Julies geest bevrucht en gevormd, terwijl haar gevoelsleven openbloeide en gretig naar voedsel zocht.
Aanvankelijk was de markiezin met de beste, moederlijkste gevoelens voor haar beschermelinge vervuld. Beiden voelden hun bloedverwantschap in enkele forsche eigenschappen die zij gemeen hadden: een groote waarheidsliefde en afkeer voor onnatuur, terwijl beiden, hartstochtelijke naturen, zochten naar liefde en waar zij liefhadden, geen halve overgave konden dulden. Ofschoon het leven der oude vrouw veel ontgoochelingen gebracht had en zij gaarne poseerde voor ongevoelig, verried zij zelfs in haar onverschilligheid haar honger naar liefde. Zoo schrijft Horace Walpole, (de man die bij deze zeventigjarige vrouw nog een groote liefde wist te wekken):
‘Ik ben volstrekt niet van 't zelfde oordeel als Mme. du Deffand, die zegt dat het beter is dood te zijn dan niemand lief te hebben’. Deze cri de coeur kon van Julie de Lespinasse zijn, de groote amoureuse, die in de jaren van haar samenzijn met de oude markiezin maar één dorst kende: den man te ontmoeten wien zij haar gansche bloeiende warme liefde zou kunnen geven. Een oogenblik dacht zij gevonden te hebben, toen een jong Iersch edelman haar het hof maakte. Mme. du Deffand oordeelde deze verhouding voor 't jonge meisje compromitteerend en zorgde er voor dat de jonkman spoedig naar zijn vaderland werd teruggeroepen, terwijl Julie kamerarrest kreeg. Dat was 't begin van den strijd tusschen twee hartstochtelijke persoonlijkheden, die echter pas een vijandig karakter aannam, toen de markiezin, die haar vrienden tirannisch liefhad en wenschte, dat zij zich uitsluitend met haar bezig hielden bemerkte dat het jonge meisje hoe langer hoe meer de aandacht der bezoekers tot zich trok. De jaloezie der oude vrouw be- | |
| |
reikte haar toppunt, toen het bleek dat d'Alembert, de groote encyclopedist, die tien jaar lang het sieraad van haar salon was geweest, de man dien zij, toen hij nog in onbekendheid en armoede leefde, geholpen had met haar steun en haar invloed, wien zij in innige vriendschap zooveel van haar edelste zelf gegeven had, het gezelschap van Julie ging stellen boven dat van zijn oude vriendin en bijna dagelijks, vóór hij het salon van de markiezin betrad, het jonge meisje in haar eigen kleine kamer opzocht, waar langzamerhand ook andere vrienden haar zochten en vonden. Dit gaf aanleiding tot een hevige scène en Julie verliet de woning van haar tante om er nooit meer terug te keeren.
tooneel uit ‘de filosofen’, comedie van palissot.
De oude vrouw, gegriefd tot in haar diepste wezen, voelde voortaan alleen maar haat voor 't meisje, dat ze eerst zoo vol liefde had ontvangen; een haat die niet ophield te branden, ook na den dood van Julie.
Dat d'Alembert haar partij had durven opnemen en om haar zijn oude vriendin verzaakte, vergat zijn nooit. Uiterlijk kwamen er nog andere dingen bij; o.a. de opvoering van het satirespel ‘les Philosophes’, van Palissot, dat een hevige aanval bedoelde tegen de Encyclopedisten en waarvan d'Alembert beweerde, dat Mme. du Deffand de schrijfster was. Deze twist werd bijgelegd en ging ook niet zoo diep als die andere grief: de liefde van den grooten wijsgeer voor haar beschermelinge. ‘Zonder haar zou ik d'Alembert gehouden hebben’, schrijft ze eenige jaren later. Dit welde haar rechtstreeks uit het hart.
Geholpen door haar vrienden waaronder de edelmoedige Mme. Geoffrin, de merkwaardige bourgeoise, die in de Rue St. Honoré haar beroemd salon hield, installeerde Julie de Lespinasse zich niet ver van haar vroegere woning in een klein appartement, dat zoo klein niet was, of het bood nog ruimte voor een gast, dien zij dan ook weldra en voor het leven zou krijgen. Nauwelijks had zij haar nieuwe woning betrokken, of Julie werd zwaar ziek; zij kreeg de pokken en de doktoren vreesden haar niet te kunnen redden. Haar trouwe vriend d'Alembert week niet van haar ziekbed; doch toen zij genezen was, braken ook zijn krachten. De groote filosoof die in alle salons van zijn tijd met graagte werd ontvangen om zijn geest en vooral om zijn kinderlijke, uitbundige vroolijkheid en die de voordeeligste aanbiedingen kreeg van binnen- en buitenlandsche grootheden, was altijd trouw gebleven aan de eenvoudige vrouw uit het volk die hem, onwettig kind van voorname
| |
| |
ouders (Mme. de Tencin en de ridder Destouches) had opgevoed en bij wie hij een ellendig zolderkamertje bewoonde. Nu was 't de beurt van Julie om hem te verzorgen en in die weken werd de onverbrekelijke band gelegd van een vriendschap die inderdaad tot den dood getrouw zou blijven. Julie nam den zieke bij zich, omdat de doktoren hem een gunstige ligging voorschreven en toen hij genezen was, bleef hij bij zijn vriendin, die hij liefhad met een stille aanbidding en een toegewijde onzelfzuchtigheid, waarvan zij misschien pas in de laatste jaren van haar leven de volle waarde begreep.
graaf de guibert.
Julie de Lespinasse troont nu in haar eigen rijk. Daar, in haar eenvoudige kamers ontvangt zij de bloem van intellectueelen en kunstenaars en geen vreemdeling van aanzien die Parijs bezoekt, of hij rekent het zich tot eer door haar te worden ontvangen. Het is waar, d'Alembert staat haar ter zijde; hij is de geest die verlicht, de fonkeling van een diepe diamant die boeit en aantrekt; maar zij is de bekoring, de tactvolle gastvrouw die van elken bezoeker aanvoelt wat hem 't naaste ligt; die eerder laat spreken dan zelf aan 't woord komt; het vurig levende hart dat liefheeft en liefde vindt, de gevoelige, natuurlijke vriendin, bij wie ieder rechtschapen mensch zich thuis voelt. Van de vier voornaamste salons in Parijs zeide men: ‘on craint Mme. Geoffrin; on admire Mme. du Deffand, on respecte Mme. Necker; on aime Julie de Lespinasse.’ - Zij is niet mooi en niet jong meer; de pokken hebben haar trekken grof gemaakt en haar gelaatstint geschonden; zij is niet rijk en biedt haar gasten geen fijne soupers aan. (Grimm zeide ondeugend: ‘Elle se contentait de leur donner à digérer’); het is alleen haar gezelschap dat zij geeft en de verwende Parijzenaars verkiezen het boven bals en diners bij anderen. De eerste jaren is zij tevreden en gelukkig. Naast d'Alembert heeft zij nog vele en goede vrienden; Mme. Geoffrin is de moederlijk bezorgde raadgeefster en vertrouwde vriendin van elken dag; Condorcet, Turgot en Suard zijn haar volkomen toegewijd; de maréchale de Luxembourg, de gravin de Boufflers en nog eenige anderen vormen een kring om haar heen van warme hartelijkheid. En om ook de ijdelheid niet te vergeten, die in een menschenleven zoo'n groote rol speelt, al was die rol kleiner bij haar dan bij een ander, haar salon behoorde tot de invloedrijkste van Parijs; reputaties werden er gemaakt, candidaten voor de Académie gesteund; zij hielp mee om haar vrienden ‘een onsterfelijkheid te bezorgen voor hun
leven,’ zooals zij zelve het geestig uitdrukte.
| |
| |
Maar dan komt de liefde haar rust verstoren. Als de Spaansche markies de Mora in haar leven komt, is het of onbekende krachten zich losmaken, haar vastgrijpen, haar omhoogtillen en weer neersmakken; en ofschoon zij niets begrijpt van wat er in haar wezen kookt en woelt en steigert, is het haar toch of zij niets van het leven wist, voordat zij dit voelen kon. Julie had altijd den dorst gekend naar een groote liefde; maar het moest niet dat lauwe engbegrensde en spoedig geheel verkoelde gevoel zijn, wat de meeste menschen die zij kende tot elkaar trok.
madame geoffrin naar de schilderij van chardin).
Julie had Rousseau's Nouvelle Héloïse gelezen en daarin haar eigen onstuimig hart herkend. Neen, de ‘mondaine’ menschen wisten niet wat liefde was. In haar brieven aan Guibert lezen wij hoe zij over dergelijke menschen denkt. - ‘Oui,’ schrijft ze, ‘le vice vaut mieux que ces âmes de papier mâché et ces têtes vides; le vice indigne, révolte, au lieu que ces gens-là vous séduisent par leurs manières et leur ton et ils éteignent pour jamais l'esprit, l'âme et le talent.’
En elders: ‘ce que les femmes veulent seulement, c'est d'être préférées. Presque personne n'a besoin d'être aimé, et cela est bien heureux, car c'est ce qui se fait le plus mal à Paris. Ils osent dire qu'ils aiment et ils sont calmes et dissipés; c'est assurément bien connaître le sentiment et la passion.’
De jonge Mora scheen de ideale minnaar te zijn, waarvan zij droomde.
Nauwlijks 25 jaar oud, was hij al weduwnaar en had een schitterende positie, die hij dankte aan zijn naam, maar ook aan zijn buitengewone gaven. Bij de eerste ontmoeting al voelden Julie en hij zich geheimzinnig sterk tot elkaar aangetrokken en het duurde niet lang of hij bracht het grootste gedeelte van zijn tijd door in het kleine salon van Mme. de Lespinasse. Zijn levendige geest, gedrenkt met liberale denkbeelden die vreemd waren aan zijn land, voelde zich daar thuis, maar het was vooral zijn hart, dat zich niet meer los kon maken, zoodat hij zelfs dacht over een huwelijk. Zijn familieleden waren daar echter niet mee ingenomen; de Mora's behoorden tot de oudste adel van Spanje; daarenboven was juist die liberale geest hun antipathiek.
Hij werd weer naar Spanje teruggeroepen, waar hij kolonel was in 't leger; maar het duurde niet lang of hij kwam weer te Parijs terug. Zijn gezondheid was echter zoo slecht, dat de doktoren hem een verblijf in de bergen voorschreven. Het afscheid was hartverscheurend. Julie schreef: ‘ik heb al mijn krachten op één punt saamgetrokken. De geheele natuur is dood voor mij, behalve het wezen dat elk oogenblik van mijn leven bezielt en vol maakt.’
| |
| |
Zes weken vóor zijn vertrek had Julie, bij den financier Watelet, den graaf de Guibert ontmoet. Deze jonge kolonel met litteraire neigingen maakte een sympathieken indruk. Nauwelijks 29 jaar, had hij zich reeds een grooten naam weten te maken door zijn werk: Essai général de tactique, waarin zeer vrijzinnige denkbeelden werden verkondigd.
julie de lespinasse (naar carmontelle).
Hij werd door zijn tijdgenooten voor een van de geniaalste geesten gehouden en waarschijnlijk gaf die reputatie hem een zeker overwicht, ook in de oogen van Julie. Hij scheen volkomen te begrijpen hoe hard het was voor Mlle de Lespinasse om haar jongen Spaanschen vriend voor zoo langen tijd te moeten missen. In de eenzaamheid die volgt op het afscheid van Mora, is Guibert een welkome gast. En nu voltrekt zich het wonderlijke feit, dat de saamgedrukte en smartelijke teederheid van Julie voor haar afwezigen minnaar langzamerhand wordt uitgestort op den troostrijken vriend. Wie kan het geheim der liefde verklaren? Misschien was Mora slechts een beeld, dat haar verlangen had opgeroepen en dat zij meende in vleesch en bloed voor zich te zien; misschien was Guibert de eerste die haar zinnenleven en haar hart deed ontgloeien. Misschien ook was zij in staat twee groote liefdes te voeden?
Het verwarde haar echter zoo pijnlijk, dat een wereld van lijden voor haar openbrak. Als Guibert na eenige maanden zijn loon van troostend vriend als minnaar heeft ontvangen, vervullen haar smartelijk zelfverwijt, brandend berouw en diepe zelfverachting. Elke phase van deze lijdensgeschiedenis is na te gaan in de reeks liefdebrieven die zij Guibert geschreven heeft; brieven die beroemd zijn geworden om de gloeiende siddering van hartstocht, maar ook om de fijne klare geest van deze echtfransche vrouw, wier intelligentie zich nooit verloochent.
Die scherpe blik is duidelijk merkbaar in het oordeel over haar tijdgenooten, haar vrienden, over haar minnaar zelfs, dien ze met haast nuchtere klaarheid doorziet.
In de eerste brieven lezen wij de weifelingen van een ziel die zich schaamt aandacht te wijden aan een mensch, van wien zij voorvoelt dat hij te veel invloed zal hebben op haar leven; ja, al dadelijk neemt zij den doodzieken Mora, die zich van Spanje naar Frankrijk sleept om met de geliefde
| |
| |
vrouw vereenigd te worden, te verraden met deze vriendschap, die vertroebeld wordt door een te heftig verlangen.
Als Guibert in Straatsburg is met zijn leger, schrijft zij: ‘Waarom ben ik niet in de maand September gestorven. Dan zou ik zonder berouw gestorven zijn.’
Doch fataal is de liefde die haar drijft in zijn armen en even fataal, dat het uur van hun hartstochtelijk geluk tevens het uur blijkt van Mora's doodsstrijd.
mme du deffant, vóór haar zelf uitgevonden schrijfapparaat.
Als Julie dat weet, vergiftigt haar wroeging voor goed alle liefdesgeluk. En zij komt er toe de kwellingen die zij voelen gaat om Guibert's koelen aard en de jaloezie die haar zal martelen als een booze demon gedurende al de jaren van hun verhouding, te beschouwen als de rechtmatige straf voor haar verraad aan den edelen doode. Want in hun liefde bemerkt zij al heel gauw het onharmonische, ongelijke, dat voortkomt uit het ongelijke van hun aard Guibert is een talentvol maar ijdel mensch en te koel berekenend van natuur om den spontanen, roekeloozen, onstuimigen drang te begrijpen, waarmee Julie zich geheel, zonder eenige terughouding aan hem gegeven heeft. Hij schrikt terug voor dien lavastroom, die gloeiend aan hem voorbij gaat. Hij is te egoïst en te koud om ooit zelf zoo te branden. Het vleit echter zijn ijdelheid, dat een vrouw als Julie hem zóo bemint en hij erkent in onbewuste bewondering haar superioriteit. Zijn portret toont veel van zijn karakter, het oppervlakkige van een voorhoofd dat naar achter wijkt; geestige oogen die het liefkoozende hebben van een behaagzieke; een ietwat ironische, harde mond, die wreede dingen kan zeggen. Julie heeft hem goed gezien.
‘Maar is 't dan waar?’ vraagt zij, ‘hebt ge er behoefte aan door mij bemind te worden? Dat bewijst nog niet dat ge gevoelig zijt; het bewijst alleen dat ge gulzig zijt en onverzadelijk.’ En verder: ‘al schijnt ge alles op te geven, gij zoudt niet in staat zijn een echt offer te brengen aan wie ge liefhebt; al zou 't ook gaan om de rust en zelfs om 't leven van wie u zijn toegewijd, ge zoudt geen van uw eerzuchtige plannen daarvoor kunnen opgeven.’ - In een anderen brief: ‘ge zijt gemaakt om veel te genieten en weinig te lijden. Alles is daartoe van nut: uw gebreken, uw goede kwaliteiten, uw gevoeligheid uw lichtzinnigheid. Vous avez des goûts, point de passions’. En dit subtiele: ‘Le mouvement vous est bien plus nécessaire que l'action’. - Van welk een psychologisch inzicht gaf deze vrouw blijk, die in momenten van hartstocht zich zoo volkomen weg kon geven, die kon schrijven: ‘ce qui est vous est plus moi que moi-même’. En al ging ze zwaar onder het leed van de liefde, zij kon nog zeggen: ‘Gij zijt allen ijskoud, gij gelukkige menschen, menschen van de wereld! Uw zielen zijn gesloten voor de levendige, diepe indrukken! Ik ben bereid den hemel te danken voor het ongeluk dat mij overweldigt en waaraan ik sterf, omdat het mij toch die heerlijke gevoeligheid en dien diepen hartstocht gegeven heeft, die maken dat ik mee kan lijden
| |
| |
met alles wat lijdt, met allen die de smart gekend hebben en gekweld worden door de vreugde en het ongeluk van de liefde.’ En ook: ‘ik houd meer van de kwelling die mijn leven verbrandt dan van het genoegen dat hun leven versuft’. - Zij was trotsch op haar liefde; zij wist dat de oprechtheid, de smartelijke hevigheid van haar hartstocht, zoo grootsch, zoo vrij van alle kleine baatzucht, haar verhief boven de alledaagsche, kleine neigingen en ijdele grillen der anderen. ‘Je retiens la moitié de mon âme’, schreef zij, ‘sa chaleur, son mouvement vous importunerait et vous éteindrait tout à fait’. Zij voelt zich tot alles in staat, als het haar liefde betreft, behalve tot het dooven van die liefde. Zij weet dat het leven zonder die vlam geen waarde meer voor haar heeft. ‘Aimer, souffrir: le ciel, l'enfer: voilà le climat que je voudrais habiter, et non cet état tempéré dans lequel vivent tous les esclaves et tous les automates dont nous sommes environnés.’
Toch zijn de kwellingen van dien hartstocht dikwijls zoo onduldbaar, dat Julie er naar smacht om uit dien greep verlost te worden. Dan kan zij zelfs naar een huwelijk van Guibert verlangen met een vrouw die hem voorgoed van haar verwijderen zal. Helaas, als 't eenmaal zoo ver is en haar minnaar haar bericht dat hij zich heeft verloofd, razen haar smart, haar woede, haar wanhoop, maar vooral haar bittere jaloezie zoo doldriftig, dat haar leven in gevaar komt onder den druk van die geweldige passies. Zij weet: nu is alles voorbij, want zij is te eerlijk en staat te hoog om zijn vrouw te bedriegen. ‘Ja, wij zullen deugdzaam zijn, ik zweer het u’, schrijft zij in een oogenblik van kalmte, ‘ik sta er u borg voor; uw geluk, uw plicht zijn mij heilig’. - En die belofte heeft zij gehouden - ten koste van haar leven. Want de liefde - vrouw in haar was doodelijk getroffen, en met haar kwijnde alles weg. Haar gezondheid gaat al sneller achteruit en eindelijk, na een jaar van gruwelijk lijden, wordt zij verlost. De laatste woorden die haar verkillende vingers schrijven zijn nog voor hem: ‘Mijn vriend, ik heb u lief; het is een verdoovingsmiddel voor mijn pijnen. Het hangt maar van u af om er een vergif van te maken en van alle vergif zal het 't snelstwerkend en 't doodelijkste zijn. Helaas, ik voel me zoo pijnlijk leven, dat ik graag uw medelijden en uw edelmoedigheid zou inroepen om mij die hulp te bieden. Het zou een smartelijken doodsstrijd verlichten.. par vertu soyez cruel une fois! Je m'éteins. Adieu’.
Julie werd in haar laatste oogenblikken bijgestaan door den trouwen d'Alembert, die in deze tragedie de ondankbaarste rol vervulde. Met een hart vol van de onzelfzuchtigste, grootste liefde onderging hij den terugslag van haar vreugden en smarten, zonder ze ooit te begrijpen, daar hij tot het eind toe onkundig bleef van Julies verhouding tot Guibert. Pas in haar bitterste lijden, haar grootste eenzaamheid (na Guiberts huwelijk) voelde zij al de waarde van d'Alemberts nooit verflauwende liefde, van zijn onbegrensde toewijding. Zij, die maar al te goed wist, hoe liefde niet gegebaseerd is op ware verdienste of redelijk oordeel, zij begreep ten volle hoe onrechtvaardig liefde zijn kan, die de edelste zielen miskent om een onwaardige aan te hangen.
Na Julies dood ontving d'Alembert twee brieven van deelneming van den koning van Pruisen, wiens aanbod aan zijn hof te komen, de groote wijsgeer had afgeslagen, daar hij het gezelschap van zijn vriendin niet missen kon. Hij antwoordde op dat koninklijk rouwbeklag: ‘Het leven, de roem, de studies zelfs, alles is saai en onbelangrijk voor mij geworden; ik voel slechts de eenzaamheid van mijn ziel en de onherstelbare leegte die dit ongeluk mij heeft gebracht.’
Hij had te lang geleefd naast een groot, levend mensch met een brandend hart en een wijden geest; zoo moesten hem de ande- | |
| |
ren wel klein en kleurloos lijken. De bekoring die er uitging van Julie heeft zij misschien zelve uitgedrukt in de volgende woorden: ‘Mme de Boufflers is nooit volkomen zuiver (waar). En dat verklaart waarom zij haar leven lang niemand in 't hart heeft getroffen nòch echt belang heeft ingeboezemd, zelfs niet wie zij het meest wilde behagen. Wilt ge de keerzijde van de medaille? Gij kent iemand die haar leven lang de uiterlijke bekoring van het gelaat heeft ontbeerd, die uiterlijke bevalligheid die behagen kan, indruk maken en treffen; en toch heeft die iemand meer succes gehad en heeft duizendmaal meer liefde ontvangen dan waar zij aanspraak op kon maken. Weet ge de verklaring hiervan? Zij is altijd waar geweest, waar en natuurlijk.’-
|
|