| |
| |
| |
Slotbeschouwing.
Men kan zich voorstellen, dat een teekenaar, wien het te doen is om het geven van veel beweging, veel drukte, veel gebaren en veel standen, wel eens minder lust heeft dan in een ander geval om alle figuren op zichzelf te typeeren; vooral, waar de schaal klein is, wat hun gelaat betreft. Een graveur als de oude van der Borcht heeft daarop de in het groot wel eens vervelende manier uitgevonden, om apen, en wel één enkel soort apen de velerlei spelen te laten doen, die hij wil afbeelden. Op deze wijze kon hij zich geheel geven aan de uitdrukking van gebaar en houding, de figuur is als het ware een telkens terugkeerend cijfer. Dezelfde methode paste, eveneens in een serie prenten, de Zwitser Fischer veel later toe, door beren (het dier is een soort symbool van de stad Bern) de rollen van menschen te laten vervullen. Zie zijn overigens levendige en het onderwerp welhaast uitputtende gymnasten-prent. Intusschen staat de kunstenaar stellig hooger, als hij, zooals Brueghel deed, zooals de oude Hollanders over het algemeen deden, wel degelijk in de menigvuldigheid van figuren blijft karakteriseeren.
Een waarlijk niet op te lossen moeilijkheid zou voor hem, die de zwemsport, op waarlijk kunstzinnige wijze en toch duidelijk, in beeld wou brengen, het feit zijn, dat bij het zwemmen de ledematen onder water behooren te blijven. De kunstenaars hebben zich die dubbele taak echter wel nooit zoo precies gesteld - onbekend als zij waren met den opzet van dit boek kunnen we hun dit niet euvel duiden - en zoo was er onder de vele afbeeldingen van baders en zwemmers bitter weinig van onze gading. Is het overigens niet of de vlotte Fransche teekenaar van ‘Tous les Sports’, die zich achter het pseudoniem O Galopp schuil houdt, ons in het ootje heeft willen nemen, en eens heeft willen laten zien, hoe weinig er te zien is van den zwemmenden mensch, en hoeveel van het water, waarin deze, behalve zijn stukje zwembroek en zijn hoofd, geheel verdwijnt?
Het hengelen is heel wat meer afgebeeld! Moesten we de echte heuschelijke zwemmers met moeite opdiepen, de hengelaars in soorten verdrongen zich voor ons, en we hadden gemakkelijk tienmaal zooveel van deze geduldigste aller sportslieden kunnen laten zien.
| |
| |
Zwemmen en hengelen worden niet officieel tot de watersport gerekend, hoewel ik wel eens zou willen weten wat ze zonder water zouden moeten aanvangen. Wij hadden onze reeks watersportprenten kunnen kruiden - of in casu pekelen - door illustraties met zeezieke of op andere wijze verongelukkende gezelschappen in roeiboot of jacht, maar bij een zoo klein getal als hier noodzakelijkerwijs plaats kon vinden, is meer gezocht naar een zoo veel mogelijk historische reeks. De watersport is niet oud, en het zou niet passen, hier de Grieken en Romeinen of de Phoeniciërs in hun karakteristieke vaartuigen af te beelden, of den Indiaan in zijn kano. Van het zeilen is het levendige gedoe in de open lucht de charme, en voor het overige behoort deze sport niet tot die, wier afbeelding van den kunstenaar dat oog voor actie vergt, dat wij hem hier het liefst zien toonen. Er moet iets onvoorziens en ongewenschts gebeuren, zooals op de prent van Raven Hill - een van de knapste der moderne sportteekenaars - eer wij de menschen hier in actie zien.
Het paard, met den mensch door Dürer het mooiste object voor den beeldenden kunstenaar geacht, is in onze collectie nergens het eenig onderwerp van belangstelling. Het is ons om het rijden te doen, om de rijsport, die, zooals Caran d'Ache het noemt, ‘la plus grande conquête de l'homme’ manifesteert. Behalve de serie, waarin de rijlessen van den Franschen koning Lodewijk XIII worden geteekend, is er bij ons die van den zeventiende eeuwer Dirk Maes, van wien we hier een Valkenjacht weergeven. De ‘peintre de la vie moderne’, zooals Baudelaire hem noemde, de dikwijls als teekenaar zwakke, maar fijn impressionistische Constantin Guys heeft vaak ruiters en amazonen op zeer pittige wijze in hun actie weergegeven; de elegance van zijn menschfiguurtjes en de ranke kracht van zijn paarden is door weinig knapper teekenaars geëvenaard.
En nu komen we op de harddraverijen en wedrennen. De Hollanders, verklaarde realisten en levendige opmerkers als zij zelfs in de 18e eeuw eenigermate bleven, zijn, wat de uitbeelding van wedstrijden in het rijden betreft, andere naties vóór geweest. De harddraverij van La Fargue, waar de paarden juist ongeveer het doel hebben bereikt, is stellig één van de vroegste prenten met dit onderwerp.
De begin-negentiende-eeuwsche Engelsche prenten van Henry Alken genoten niet slechts destijds een groote populariteit, zij zijn nog steeds zeer gezocht en worden met grof geld betaald. Van een zuiver kunstzinnig standpunt is dit dwaasheid, want zij zijn niet bijzonder
| |
| |
mooi van teekening, staan beneden die van zijn vroegere en latere tijdgenooten als Rowlandson en Leech, maar het is mogelijk dat zij zeer vakkundig zijn. Alken begon naar verluidt zijn loopbaan als ‘huntsman’, ‘studgroom’ of ‘trainer’ in dienst van den hertog van Beaufort, en kan dus zooveel verstand van paarden en van de jacht gehad hebben als weinig anderen.
De wedren van Eugène Lami geeft, op de wijze, die wij van den chroniqueur van het tweede keizerrijk gewoon zijn, een getrouw, bijna fotografisch beeld van het wereldsch schouwspel, waarbij de eigenlijke paardensport veel minder dan bij Alken voor alles hoofdzaak is. Daarentegen merken wij bij Edouard Manet zoowel als bij Edgar Degas meer van den kunstenaar zelf, van zijn kijk op het geval, dat bij den één geheel kleur en toon, bij den ander geheel vorm is, beiden drukken stellig veel meer dan de anderen de beweging uit die van een algemeen standpunt den beschouwer frappeert, maar het is den sportsman misschien niet euvel te duiden, als hij aan het werk van Lami meer houvast meent te hebben, want juist voor hem is de impressie niets meer, de werkelijkheid, zooals hij ze weet te zijn, alles. Wanneer een machine snel in beweging is en de leek niets anders ziet dan een vormeloos complex van draaiende lichamen, ziet de kenner nog altijd de machine, zooals hij ze weet te zijn, en de impressionist zegt dus altijd maar een betrekkelijke waarheid wanneer hij de elkaar snel afwisselende beelden vaag weergeeft. Dit is een van de redenen, waarom de consequentie der futuristen, die geen enkelen vorm meer vasthouden of op zijn plaats houden, onzinnig is; de grenzen van wat wij waarnemen en wat wij weten dat er is, zijn niet vast te stellen, zoodat wij nooit kunnen zeggen: wij geven wat wij zien, om het feit te verdedigen dat wij iets verwards geven. Wanneer wij weten dat een paard vier pooten (of beenen) heeft, zien wij er nooit acht, of wij moesten dronken zijn, en kon al een fout in ons gezicht of een spiegel ons er acht toonen, dan is ons brein er bij om ons dat anders te vertellen.
Die duizendkunstenaar, de ongehoord productieve Gustave Doré, meester ook in het groteske, heeft in zijn grappig prentje van voortrennende jockey's op renpaarden een veel meer plausibele impressie gegeven van een vaart die het oog niet meer vasthouden kan, dan welke futurist het met zijn methode doen kan. Zie ook de overtuigende actie in Liebermann's polo-spelers.
De fiets is in dezen tijd een zooveel gezien artikel geworden dat
| |
| |
de kunstenaar die ze teekent dit, tenzij hij de opdracht heeft een bepaald merk te portretteeren, wel niet meer zal doen om te laten zien hoe ze er uit ziet, hoe ze werkt, maar om den berijder. Dat was anders toen de velocipède of het hooge rijwiel, en alle soorten die er tusschen liggen, nieuw waren en er nog allerlei glossen gemaakt werden op deze wijze van voortbewegen, of wel de prent alleen diende om haar te doen bewonderen. Het teekenen van een fietsend mensch gaat den kunstenaar dus allengs vlotter af, de actie en houding zijn hem meer vertrouwd, en hij komt er meer toe, de persoon van den fietser te karakteriseeren en ook zijn wijze van berijden aan kritiek te onderwerpen. Wat het automobielrijden betreft, het wil mij voorkomen alsof in de meeste gevallen de auto zelf voor den kunstenaar weinig bekoring heeft opgeleverd, en hij ze het liefst maar wat wegmoffelde, of zoo beknopt mogelijk aanduidde, waarbij hij vooral zijn aandacht wijdde aan de zonderlinge uitrusting van den chauffeur of de chauffeuze. De berijder van een motorfiets, met zijn kromme knieën en stijfstil gehouden beenen is een nog minder aantrekkelijk object.
Dat het tournooi der middeleeuwsche ridders, dat het boogschieten en het schieten met geweer de kunstenaars hebben aangetrokken is begrijpelijk. Vooral ook om al wat er aan vast was, om het publiek dat toezag, om de zeden en gewoonten die er bij op te merken waren. Wat het schermen betreft, dat heel zelden in het openbaar en voor toeschouwers is geschied, dit is op zichzelf een zoo fraaie en gracelijke beweging, dat men zich verwondert het niet meer geteekend te zien; het is veel meer geteekend dan wij hier kunnen laten zien, maar in zijn niet sportieven vorm van het heuschelijk en ernstig duel, en kon dus dan hier niet meedoen.
De actie der lichamen bij het werpen of vangen van allerlei voorwerpen en met allerlei voorwerpen, schijf, bal, stok, racket, bat, hamer, is van de vroegste tijden tot de allermodernste veel en boeiend uitgedrukt. De naakte jongelingen van de echte en de latere klassieken, de boertjes van Teniers, de rococo-juffers en heertjes die Menzel bij het hoepelstokspel weergeeft, de lawntennissende ladies en gentlemen van du Maurier, bij allen is naar typeering der beweging gezocht, maar een echt sportteekenaar als Charles Ambrose of als de veel vroegere Robert Seymour heeft dit nog met meer vooropgezette bewustheid gedaan. Robert Seymour was in zijn tijd, ongeveer 1820-40, de sportteekenaar bij uitnemendheid, maar dan de teekenaar van de Cockney-sporten, zijn karakteriseering behandelt vulgaire menschen op een wijze
| |
| |
die zelf niet altijd van een tikje poenigheid is vrij te pleiten. Het is karakteristiek voor den tijd, dat het in zijn vele ‘Humorous Sketches’ altijd de onbekwame, de dilettant-sportsman is, die geteekend wordt, de Londensche kantoorklerk of handwerksman, en dat hem altijd een malheur overkomt, de geheele serie lijkt meer op een waarschuwing aan het adres van knoeiers om zich niet op het terrein van de sport te begeven dan op een aanmoediging voor den beginner en een lof der sporten. Hierin ligt echter meer van den nog niet geheel verdwenen invloed der oudere, ruwere zeden en van den moedwilligen handtastelijken spot, dan een minder vriendelijke kijk op de sport zelf. Welk een verschil overigens met de schetsen uit onze dagen van Charles Ambrose en anderen! Zij zijn waarschijnlijk zelf sportslieden, geestdriftige zelfs, zij bestudeeren de houding, de speelmethode, de eigenaardigheden van een bepaalden speler; zij kennen het spel door en door, zitten er, zooals men het noemt, geheel in, en hebben waarschijnlijk geen belangstelling, eer weerzin voor den slechten, onhandigen en ruwen speler. Zij teekenen niet gaarne voor den door onhandigheden en kleine catastrofe's vermaakten leek, maar voor den sportsman zelf, die hun impressies controleert en er zijn eigene in hoopt te herkennen.
Bij du Maurier, de Franschman van geboorte, die de teekenaar bij uitnemendheid van de Engelsche society werd, zal men het spel weer op een andere wijze geteekend zien. Hier is het meer het geheel, dat de kunstenaar ziet, het geheele gezelschap, dat bij tennissen en croquetten zich vermaakt, flirt en converseert. Den slechten, den onverschilligen of luien speler, hem die eigenlijk voor alles behalve voor het spel zelf gekomen is, treft slechts een lichte, maar half gemeende spot; de teekenaar zelf acht het spel slechts een voorwendsel om te geven wat hij wil, een tranche de vie.
Wat ons in deze prentenreeks interesseert, is toch altijd of bovenal de mensch als beoefenaar van sport en spel, zijn houding, zijn bewegingen, zijn gemoedstoestand. De machine is dus niet - behalve in het geval van de fiets, waar inderdaad de geheele sport door de veranderingen van het instrument een ander karakter kreeg - het voorwerp van onze belangstelling.
De teekening van den dans, den dans buiten, moet voor den kunstenaar wel vooral beteekenen de uitdrukking van de vroolijkheid in de uitdrukking der beweging. Zet voor vroolijkheid vervoering, en ge komt misschien den geest in de Grieksche dansvoorstellingen nader,
| |
| |
maar de dans van boeren is er wel echt een van blijheid. In sommige gevallen, als bij den eierdans, is hij bijna een kunststuk, een tour de force, maar toch altijd een van bedwongen uitgelatenheid. Als de 18de Eeuwsche Fransche schilder, wiens kunst zooveel borgde van de gratievolle en luchtige dartelheid der Italiaansche schouwspelen, een dansfeest schildert, wordt de vroolijkheid elegant, opgemaakt en romanesk, terwijl eindelijk in de straatscene van Phil May de toon uitgelaten wordt, de pret spontaan, en de vroolijkheid overslaat tot jool.
Een overzicht, hoe beknopt ook, van de sport en het spel in de kunst, geeft ons, en dit is er het leerzame en boeiende van, te zien hoe een groot aantal kunstenaars, uit allerlei land en tijd, de werkelijkheid van het leven de moeite waard hebben gevonden om in hun werk neer te leggen. En tegelijkertijd laat het ons zien op hoeveel verschillende wijze, in hoe verschillende stemming, met hoe velerlei materiaal dit mogelijk is.
|
|