| |
| |
[pagina t.o. 241]
[p. t.o. 241] | |
bronzen kistje; monture gegoten en geciseleerd, deksel en platen geëmailleerd. naar een ontwerp van jan eisenloeffel, uitgevoerd in 1913.
| |
| |
| |
Hollandsche nijverheidskunst Jan Eisenloeffel,
door Herman Hana.
Schrijvende over Jan Eisenloeffels werken kom ik al dadelijk in conflikt met mijn titel, want, hoewel deze kunst binnen Hollands grenzen ontkiemd is en ontloken, kan ik haar toch niet even Hollandsch noemen als, bijvoorbeeld, een klomp, een boeresjees, een windmolen of een lange pijp.
Toch laat ik mijn titel maar staan, immers, wilde ik onder Hollandsche nijverheidskunst alleen rekenen, wat even Hollandsch is als de genoemde zaken, dan zou ik tekort doen aan veel van haar moderne produkten, waarin toch zoo vaak iets onmiskenbaar eigens ons toespreekt en blijvend bekoort.
jan eisenloeffel, naar een teekening van wijlen e. van beever.
Vergun mij, over die eigenheid of volksaard, en over de eigenheids-uitbeelding of volks-stijl, iets te zeggen. Ik wil 'n teere en dus belangrijke kwestie aanroeren en neem alzoo mijn eerste houvast aan de reeds genoemde lange pijp.
‘De lange pijp heeft uit.’ Ik weet het en zeg: Des te beter. We kunnen haar nu in haar volle strekking overzien.
Uit verre, en dus on-eigene gewesten, kwamen Varinas en Portoriko over onze klei gedwarreld en zie, Gouda offerde dankend een der meest ge-eigende attributen onzer Gouden Eeuw op het groene laken van Jantje Sekuur.
Denk ook aan andere rank-gesteelden. Denk voorts aan zand inplaats van klei, en voor uw Hollandsche oogen vlamt het vizioen van Hollands meest karakteristieke voorjaarsfleur: zijn tulpenteelt.
Een kleine plek, een korte bloei, maar ze volstaan om jaar op jaar aan Holland waar te maken dat van het eigene niet altijd de eigen historie de moeder hoeft te wezen,.... en zelfs niet,.... de Perzische sjaals onzer overgrootmoeders wapperen in de rei om het te getuigen: zelfs niet het eigen ras de vader?
Jan Eisenloeffel, Mendes da Costa, Lion Cachet, de bezieling van uw Oostersch weelde-begeeren, ook al hult het zich sòms in Oostersche starheid van stijl, trekt ons aan en is ons lief.
Het is wèl 'n tegenstelling.
Debuteerend als de koperman, die al het knusse gerei van theetafel en avondstond verhamerde tot de streng-logische consequenties van het machinalistisch massaprodukt, is de kloeke kunstenaar-zakenman over wien we het nu hebben, meer
| |
| |
en meer zich gaan verdroomen in de sprookjesachtige schemeringen van het wemelend en kleurig email, - en in de onvervangbare charmes die het handwerk, zooals het gestalte neemt onder het rhythmisch spelen van de hand, heeft en houdt.
klok, verguld brons met geëmailleerde wijzerplaat, 2 electr. lampjes met doorschijnend geëmail. kapjes, ontworpen en uitgevoerd in 1912. eigendom van den heer s. te b.
Dat kon ook niet anders.
Het is makkelijk gezegd als het eenmaal zoo is. Toch is het aardig om de fataliteit van zulk gebeuren te hervinden in de gegevens, ons door den loop der dingen gebracht.
Jong, actualist, enthousiast.
Actualist. Men denkt daarbij aan 'n rapporteur. Goed, ik bedoel het ook zoo.
Maar dan 'n rapporteur, die niet rapporteert het gebeuren, maar die in het gebeuren zelve, dat hij schept en leidt, uitbeeldt den nieuwen inhoud, voor-beeldt het nieuwe bedoelen; en die dat kan, omdat hij ònder het gebeuren het gebaar aanschouwt en van dat gebaar de stuwing van lot naar leven en levens-beelding verstaat.
Een rapporteur, alzoo, die u den stand van het getij rapporteert en die tevens, dusdoende, uw baken stelt.
En het getij, - het nieuwe getij, - waarop de bakens al 'n poosje lang het rhythme van ‘het nieuwe leven’ aan 't dansen zijn, wast en dringt en woelt naar eigen wijze, en de zieners onder ons zijn zij, die aan de stranden van ons kunnen niet als eigen-wijzen, maar als onbevangen ontvankelijken staan.
Ik kan, zelfs tegenover gelijk-gestemden,
| |
| |
Jan Eisenloeffels koperen jeugd-fanfares niet ter sprake brengen, zonder dat mij zijn eigenwijsheden haast tot 'n persoonlijke tekortkoming gerekend worden.
klok, gegoten en geciseleerd brons, wijzerplaat geheel geëmailleerd. in de 4 cirkels 4 figuurtjes voorstellende handwerk, hoofdwerk, spel en rust. daartusschen een versje dat dezelfde gedachte van een ideale dagverdeeling uitdrukt. vazen geheel geëmailleerd, ontworpen en uitgevoerd in 1914. eigendom van den heer van s. te z.
Heftig wordt me dan verweten, onder meer, en minder, dat z'n tuiten altijd in de verkeerde kopjes schenken, en zonder ‘Freud’ red ik me daar dan niet uit.
Maar onder ons: houdt gij ooit van 'n meisje om haar deugden alleen? Welnu, ik hou van dat werk; daarom, mits men het heftig doe, doet 't mij deugd als men het laakt.
Toen dat werk dan eenmaal bestond, en er begon in te gaan, toen ging Jan Eisenloeffel, - och, de een doet dat zus, de ander zoo, aan 't ornamenteeren.
Hij dee het met 'n groefje, 'n kuiltje, 'n plekje émail. - In een gesprek, dat ik eens met hem had, zeide hij: In Rusland kunnen ze dat goed; daar wou ik wel es naar toe. Ik vond 't nogal overdreven, en zei dat ook. (Er vàlt immers niets te ornamenteeren voordat je vormen je vormen zijn, en dat waren zijn vormen nog niet).
Ja, kerel, maar daar is zoo véél in te doen. Je kan op die manier zulke rijke effekten krijgen. Ik ben daar toen niet veel verder op ingegaan, maar ik dacht: zie, daar breekt er weer een.
| |
| |
stel van 3 vazen. de vazen uit een plaat koper geslagen, geheel geëmailleerd. ontworpen en uitgevoerd in 1914. de kleine vazen eigendom van den heer s. te b.
En hoe kàn het anders?
Het is aan dezen tijd nog niet gegeven, iets anders te doen dan richting te duiden. - Heel onze nieuwe nijverheidskunst is 'n voorbloei. Wat ik in mijn jonger jaren wel hoopte en dacht: dat die nieuwe vormen, uitsprekend het stoere streven van onzen, - van den nieuwen wil, al spoedig zouden verstaan worden, en gedragen en gevoed door 'n sterke meerderheid, dat is gebleken een illusie.
Dat wat er zijn zal: het machinalisme: wordt niet verstaan.
Ik heb het al eens meer gezegd en ik wijs nog even de lijn: van het werken met de handen opwaarts naar het werken met het hoofd, om ten slotte te
Doen, door te laten gebeuren,
dat wil het leven.
O, het gebeurt al volop, door de ingenieurs. Maar bij hen is de schoonheid nog op komst, en voorshands ver te zoeken.
En de kunstenaars, die er voor hebben gegloeid, - zelf ben ik aan 't huizengieten geweest en nu ben ik portrettist, - die hebben zich andere uitingen moeten getroosten.
Je kan je zoo maar niet ophangen of boer worden, of winkelbediende, en je moet toch leven. Leven, niet alleen van geld, maar van waardeering. Tusschen leven en levens-apotheose is de kunstenaar de middelaar, maar zoo'n apotheose is niet zonder apostelen mogelijk en je bent het beu en je hebt er den brui van gegeven, volop en voorgoed, terwijl je nog denkt dat je voet bij stuk houdt.
Het zit 'm in de ziel.
Laat de ziel hongeren en ze zet nieuwe knoppen. Daarom, toen Jan Eisenloeffel naar Rusland ging, en later naar Duitschland, en nóg later naar de academie, om naaktstudies te maken, toen was dat alle- | |
| |
maal samen een inkeer, een zich verwonnen voelen en een overgave aan de schoonheid, die men verstaat.
klok en 2 beeldjes, geheel geëmailleerd. op de wijzerplaat 4 voorstellingen van voorjaar, zomer, herfst en winter. op den voet 2 voorst. van verleden en toekomst. ontworpen en uitgevoerd in 1915.
Het is niet hard. Het is aangenaam.
De Jan Eisenloeffel van nu, nòg jong, nòg enthousiast, nòg actualist, maar thans in den zin van: geven wat men heden waardeert, is gedeeltelijk te kennen uit het werk, hier gereproduceerd.
Het is niet hard en het is niet zoo erg.
‘Zich uitleven,’ daar gaat het voor ieder mensch om. En wie dat mag, in schoonheid, is niet te beklagen.
Hijzelf zegt: Ik maak nog altijd dat oude werk, maar ik beschouw dat eenvoudig als 'n artikel, dat concurreert op de markt.
Het is 'n kwestie van geld.
- Maar ik houd van, en geef me aan mijn rijke handwerk, waarbij geld er niet toe doet.
En het is prettig voor hem, dat hij de orders en het succes heeft, noodig om dat werk te blijven doen en zijn werkplaatsen op het Rokin te Amsterdam volop gaande te houden.
De hand is ons meest eigen instrument.
| |
| |
Zuiver en met de hand alleen echter, wordt haast niets gemaakt.
Reeds de voorhistorische hand heeft het werktuig gegrepen: de stift, den hamer, de bijl.
De werktuigen kunnen meer of minder ingewikkeld zijn, en zoo zit je dan, met je tot machine ontwikkeld werktuig, in het machinalisme eer je 't weet? Ja, als dat het criterium was. Weven, op het uitteraard ingewikkeld ‘getouw,’ - als de wever dat getouw persoonlijk voert, is handwerk. Gieten, ook al deed men het in overouden tijd, met betrekkelijk eenvoudige installatie, is machinalisme.
Men heeft af te wachten hoe het uit-valt.
Onze tijd is aan het handwerk vervreemd, en ik zeg er op voorhand bij: Ik geloof niet, dat dit zoo erg is.
We krijgen beter bezigheid, maar zoolang die betere taak nog toeft, zijn we er niet te best aan toe.
werkteekening voor een rand van een klok uitgevoerd in 1913.
Waar denkt ge aan, als ge van handwerk hoort?
Aan sigaren, aan schoenen, en vooral aan damesgeknutsel. ‘Dat dit laatste toch het dichtst bij de schoonheid staat’,...
Ge houdt het niet vol, omdat het u geen ernst is.
Onze dames-handwerkjes, en ik maak, op heel weinig na, geen uitzondering voor het werk van onze dameskunstnijveren, hebben geen handje water bij onze oudhollandsche kanten, haaksels, breisels, bij de naaisels, ook der meest simpele, der Javaansche vrouwen, en zooveel meer.
Wij beschikken over goed materiaal, maar zonder schik. Ga in onze winkels, in onze huizen, en stel u een uurtje open voor de inwerking van die levensvergoring. Enfin, ge weet zonder dat, wat het is.
Het handwerk leeft nog vol en fleurig bij veel teekenaars en schilders, en zij vinden contakt met de massa. Ze vinden over het algemeen voldoende en competente waardeering.
Maar voor de rest staan onze handen verkeerd.
Het is daarom, zoolang we aan schoonheid nog niets beters hebben dan handenwerk, een vervulling dat er nog enkele Jan Eisenloeffels naar zuiverheid van doen streven.
Wie zijn teekeningen en schetsen kent, weet, hoe liefdevol en zorgvuldig hij zijn arbeid voorbereidt en wie zijn werk beschouwt, erkent de toewijding en het volhardend meesterschap waarvan het, ook in zijn min gelukkige oplossingen, altijd en overvloedig getuigt.
Het spel van de handen, - muziek getuigt dit 't luidst, - is altijd 'n geestelijk spel.
Dansende huwt zich geest aan stof, en in rhythmisch bewegen vormen de handen het verkoren materiaal.
Van oogenblik tot oogenblik zijn daar de momenten, waarin de kunstenaar, al werkend, schoonheden ziet ontluiken, waarop hij niet verdacht was en die hij niet zocht,
| |
| |
maar dankend laat voor wat ze zijn, omdat het on-gezochte de sterkste vreugde geeft.
Het meest eigene laat zich het minst gezeggen, voor-onderstellen of voor-schrijven. Doe wat uw hand vindt om te doen, vergeet uw knapheid, en knapper dan ge zijt, wordt uw werk. Natuurlijk zeg ik deze dingen onzuiver en onbeholpen, want ze laten zich niet omschrijven; men kan ze alleen maar doen, àls ze zich laten doen, of beter nog: als ze zich laten gebeuren, - en het is van dit ondefinieerbare, dat Jan Eisenloeffels werk wel eens wat te weinig heeft.
Ik vermoed, ja, ik weet van hemzelf, dat dit komt doordat hij veel aan werklui moet overlaten, en dus vorm moet geven aan wat zooveel raker en met zooveel minder zwaarte en meerder zwier, zou hebben vorm genomen, had hij zelf àlles gedaan.
mokkaservies, geslagen in zilver met geëmailleerde deksels. ontworpen en uitgevoerd in 1916. eigendom den heer r. te a.
Een zeer groote verdienste staat hiertegenover. Een klok, een vaas, een lamp van Jan Eisenloeffel, is altijd een klok, een vaas, een lamp, en ondanks al zijn Oostersche prachtlievendheid vervalt hij toch nimmer in de uitbundigheden van 'n Benvenuto Cellini, wiens wereld-beroemde zoutvat meer beroemd en vooral meer wereldsch dan zoutvat is.
Het meest frappante onderdeel van Jan Eisenloeffels werk is zijn emailleerkunst.
Emails zijn glazuren, die door smelting bij hitte worden opgebracht. De ‘stijl’, de eigenaardigheid van emailleerwerk is: egale kleurplekken, die elk hun eigen in het metaal uitgegraven, vijvertje hebben.
De meest gebruikelijke, Fransche naam hiervoor is: champ-levé: veld opgeheven: indieping in de plaats. Wil men nu, wat voor het bereiken van rijke kleur-effekten altijd eisch is, kleur in nagenoeg onmiddelijke contakt met kleur stellen, dan moet men de tusschenruimten tusschen de emailvijvertjes tot een minimum herleiden. Dat minimum is in Eisenloeffels werk minder dan een halve millimeter.
Men kan het zich ook makkelijker maken, n.l. door de bandjes, die de kleurvakken scheiden, niet bij 't graveeren uit te sparen, maar ze, zonder eenig gegraaf, op de vlakke metaalplaat te soldeeren. Dat heet cloisonné of Zellenschmelz, maar Jan Eisenloefel maakt alleen champ-levé.
Het is een stugge techniek. Een moeizame, taaie volharding eischende arbeid.
Typeert het den maker, dat hij juist hierin komt tot zijn zwierigste beeldingen en luchtigst-welige dartelheden, dat zijn stem hieruit het meest onbevangen ons toezingt en het meest wijfelloos overtuigt?
Wáár is, dat zijn wijzerplaten dikwijls meesterwerken zijn van ongezochte overwogenheid en beheerschten gloed, waar is, dat hij zijn allergelukkigste momenten heeft in zijn: den tijd, de jaargetijden, den dag, de vreugde, den dood symboliseerende
| |
| |
schetsblad met ontwerpen van jardinières 1917.
| |
| |
emaille menschgestalten, gestold, als Aphrodite, uit schuim en gloed.
ontwerp voor een jardinière uit te voeren in email. de optocht stelt voor: voorjaar, zomer, herfst en winter. in opdracht van mevr. de c. te b. 1917.
Dien gloed moet zoo'n émail wel zes of zeven maal passeeren eer het, glans-beloopen of gepolijst, zijn blijvende rust en werking erlangt.
Maar dan nog dat andere werk, de à jour émails, waarbij de dunne, bij 't uitzagen van de metaalplaat gespaarde scheidingsbandjes ('n aardig woord) de eenige houvast vormen voor de liquide stof, die er bij kleine hoeveelheden wordt in gesmolten, en die er soms ineens overal weer uitloopt, als bijna alle vakjes van zoo'n gebrand-glas-miniatuur geheel gevuld waren.
Een meer moeitevolle, tot taaier volharding nopende weg naar de schoonheid is misschien niet te kiezen, en hoe tot in het uiterste serieus het menschfiguur, de drapeeringen, de standen, de ornamenteele effekten zijn bestudeerd, heb ik gezien.
Een specimen van een van Eisenloeffels ‘liefhebberijen,’ - een ‘muurschildering’ op eterniet, gaf mede blijk hiervan op de tentoonstelling: kunst in reclame, te Amsterdam.
Dit is er van.
Wat blijft er van.
Aan resultaat, aan appreciatie, aan.... school.
Lang heb ik met die vraag, die onze gansche moderne nijverheidskunst betreft, rondgeloopen en mijn antwoord, terwijl het rees, voelen slinken.
‘Waar gaat het om!’
Tjonge, dat is toch zoo'n mooie leus.
Hij klinkt zoo koel en zoo beraden, zoo forsch en fier, zoo nuchter-Hollandsch en Berlagiaansch.
De waarheid willen wij!
Daarom, weg met alle Ersatzen, mommen, bedenksels, bedeksels en vijgeblad.
Ja, weg zelfs met wat des vijgeblads is.
De waarheid, de waarheid, tot op haar skelet.
Dat is onze leus... geweest,... nu twintig jaar geleden.
Het klinkt wanhopig geresolveerd en ik dee dus mee.
Wat had ik dan nog te piekeren?
Een kort vertelseltje tot besluit.
Persoonlijk heb ik me vaak beziggehouden met het versieren van geweven stof.
| |
| |
Zeg nu: het weefsel dat ik versieren ga, is katoen.
Zeg voorts: nu ik eenmaal, om welke reden dan ook, het meest doeltreffende middel: inweven van mijn versiering in de stof, - (fout! uitweven van mijn versiering uit verschillend-gekleurde draden, naar het rhythme van getouw en spoel), - heb ongebruikt gelaten; nu ik dus vóór me heb: de witte lap, - waar gaat het nu om.
Nu gaat het om 't gebruiksdoel dat ik me in die lap wil ver-beelden, nu gaat het om het middel: zeg: de druk, dat me nog ten dienste staat.
ontwerp van een bronzen kroon. de rand met figuren stelt voor een optocht van de jaargetijden, uit te voeren in doorschijnend email. in opdracht van den heer g. te r. 1917.
Als ik dat gebruiksdoel, zeg: boere-zakdoek, - ken, mijn kleuren bepaald zijn en de algemeene indeeling van mijn ornamentatie is vastgesteld, waar gaat 't dan om?
Dan gaat het om een ornamentatie, die in haar eenvoudig, rustiek gespeel geen fijnheid van geest vraagt om fijnheid van vinding te waardeeren, maar die in haar darteling dansende meedeint op de soepele plooiïngen van dat willig materiaal.
En als ie dan klaar is, zoo'n doek, waar gaat het dan om. Hoe doet ie dan, gevouwen en gestreken, en voor den Zondag klaargelegd. Hoe doet ie, uitgespreid over het gezicht gelegd, voor het zittend genoten middagslaapje na kerktijd. Hoe doet ie, gebonden om het lekker happie gestoofd, aan vader gebracht op zijn karwei. Hoe doet ie, tenslotte, in losse prop gebald, ter pauze van z'n eigenlijkst gebruik?
Daar gaat het om?
Daar gaat ie dan?
‘Meneer,’ zegt de fabrikant, ‘koopt 'm de boer. Hier is mijn collektie van eenige grossen.
Het gaat er voor mij niet om, welke doeken gekocht worden doorstrandnufjes, om er fantasie-mutsjes van te maken; ze willen ze trouwens allen verschillend hebben. Ik moet het niet hebben van die paar lapjes die gekocht worden voor kussendekjes, thee-warmers of weet ik veel.
Ik moet het hebben van den boer, en
| |
| |
hier is een van onze eerste dessins, en dàt is het dessin. Dáárvan verkoop ik evenveel als van al de andere samen.’
Het was 'n dessin, zóó simpel en, naar mij docht, zóó nuchter-leelijk, dat het me nog te min leek voor den botsten vent.
gouden, gecisel. en geëmaill. horlogearmbanden 1917.
Een jaar, zoowat, later, liep ik in Blaricum tusschen die wonderschoone boerderijen die daar te midden van hun geschoren heggetjes zoo heugelijk getuigen van den tijd, waarin de eerste de beste boerebouwer zulke treffelijke en onovertroffen architectur maakte zonder eenig ander ‘waar gaat het om’ dan zijn boersch: ‘hoe doe je zoo wat?’ En ik zag daar, op zoo'n heggetje te drogen gehangen, zoowaar dat patroon: één groote, breede witte cirkel door zwarte concentrische cirkels in smallere banden verdeeld en daardoorheen gevlochten, zóó, dat vanzelf 'n redelijke hoekvulling ontstond, een even breede, op dezelfde manier onderverdeelde zwarte slingerband. Dat was alles, maar 't was volop genoeg voor die zakdoek en voor mij, want ik zag dáár, in die omgeving, in dat verband, dien doek als een meesterstuk.
Ik door voelde de ras-eigen wezens-eenheid tusschen die boerderij, dien zakdoek en den boer, in dat ornament op een niet te overdenken of te overwegen, maar alleen direct te aanschouwen symboliek uitgedrukt.
Ik voelde het bestaan van een diepen, oergezonden levensstroom, in dat ornament gebeeld, en waar ik op dat ééne moment, eventjes, deel aan had. Het vergelijkend met al die andere, moderne ‘waar-gaat-het-oms’ zag ik dat ééne patroon in gedachten tusschen mijn eigen modernste knutselarijen, als 'n boomstam tusschen de pipsche bloemetjes op de bleek.
‘Koopt de boer 'm!’ Dat vraag ik, per saldo, overdrachtelijk, ook van Eisenloeffel.
in brons gegoten faunenkop, door de tanden spuit water. oogen en tanden geëm. 1916. eigendom van den heer p. te r.
Zal, als in onze kindskinderen wéér die levens-echtheid huist, die thans Oud-Hollandsch heet, zijn werk door hen worden begrepen, en gegrepen, als 'n uitbeelding van 't eigen zijn.
Blaricum, 30 Mei 1917.
|
|