| |
| |
| |
oud-batavia. naar een teekening van j.g. sinia.
| |
| |
| |
Om en op de reede van Batavia
door Olivarbo.
chineesche woningen te batavia, naar een teekening van j.g. sinia.
Voor Batavia, de stad door Jan Pieterszoon Coen gesticht op de puinhoopen van het door hem en zijn avonturiers verwoeste Jacatra, en die later den trotschen bijnaam verwierf - of zich toeëigende - van ‘Koningin van het Oosten’, is het tijdperk van glorie reeds lang voorbij. Wegens hare ongezonde ligging in de onmiddellijke nabijheid van eene moerassige kust, werd de ‘Oude Stad’, zooals zij in den volksmond heet, ongeveer een eeuw geleden gaandeweg door de Europeesche bewoners ontruimd. Die bewoners vestigden meer landwaarts in hun woonkwartieren en schonken zoodoende het aanzijn aan de ‘Bovenstad’, ook wel genoemd Weltevreden, hoewel met deze laatste benaming oorspronkelijk slechts werd aangeduid een klein gedeelte van het Europeesch wooncentrum, n.l. dat, waar de gouverneur-generaal Daendels zijn ‘Paleis’ - thans dienend tot onderdak van verschillende gouvernements-bureaux - en zijne militaire kampementen bouwde.
Oud-Batavia wordt sedert zoo goed als uitsluitend bewoond door Inlanders en Chineezen, terwijl het voor de Europeanen alleen nog maar dient als handelskwartier. Elken morgen vroeg begeven zich de honderden vertegenwoordigers van den Europeeschen handelsstand per electrische- of stoomtram, per rijtuig, automobiel, motor- of gewone fiets van hunne woonoorden in de Nieuwe Stad naar hunne kantoren en pakhuizen, gelegen in hetgeen de bescheidenlijk zich met Londensche handelsmagnaten op één lijn stellende Bataviasche Mercurius-dienaren de ‘City’ gelieven te noemen. Deze dagelijksche exodus, gevolgd door een terugkeer 's avonds naar de Bovenstad, op het eerste gezicht wel wat mal schijnend, heeft echter een historischen grond. Toen n.l. Batavia ophield tot vast woonoord te strekken aan Europeanen, behield het nog lang daarna zijne beteekenis als havenstad. Alle van buiten aanloopende, met handelswaar bevrachte schepen, lieten het anker vallen op de oude reede, die sinds de dagen van de Oostindische Compagnie als centraal navigatie-rendez-vous had gediend. Ter vermijding van noodelooze transportkosten, vooral ook daar wegens de gebrekkige communicatiemiddelen te land, de distributie der handelsgoederen over Nederlandsch-Indië voor het grootste gedeelte geschiedde met behulp van kustvaartuigen,
| |
| |
bleef het dus voor den handel van belang zijn pakhuizen en entrepôts en bijgevolg ook zijn kantoren in de Benedenstad gevestigd te houden. Na de voltooiing, in de tachtiger jaren, van de een achttal kilometers Oostwaarts gelegen, door spoorwegen met het binnenland verbonden haven van Tandjoeng Prioek, verviel het voornaamste motief om het handelskwartier gevestigd te houden in het overdag snikheete en stoffige Oud-Batavia, maar oude gebruiken hebben een taai leven en zoo zien wij dan ook nog heden ten dage Batavia's handel zich in de Benedenstad concentreeren.
oude stadspoort.
Hebben dus Oud-Batavia en zijn reede veel van hunne vroegere beteekenis verloren - de laatste echter met dien verstande, dat de belangrijkheid nog steeds voortleeft in de bovengenoemde haven, die nog binnen het kustgebied der reede gelegen is - pittoresk zijn zij beide nog in hooge mate. Oud-Batavia vertoont in zijn opzet een typisch Oud-Hollandsch cachet, te opmerkelijker, waar de in lateren tijd in Nederlandsch-Indië gestichte steden en plaatsen een specifiek Indisch karakter hebben, niet te vergelijken met iets van dien aard in Europa. Eene Indische plaats, ook Nieuw-Batavia of Weltevreden, bestaat eigenlijk uit een verzameling van door min of meer ruime erven omgeven villa's, die slechts bij uitzondering meer dan één en nooit meer dan twee verdiepingen hoog zijn. In Oud-Batavia niets van dat alles. De huizen, bijna zonder uitzondering van twee - een enkele maal drie - verdiepingen, sluiten rij aan rij tegen elkander aan, op deze wijze den indruk makend van eene achterbuurt in eene Nederlandsche stad. Verder naar de kust toe verandert het aspect weer: in de buurt waar vroeger de stadswallen waren, treft men de overblijfselen daarvan aan, n.l. schoone lanen, beschaduwd door eeuwenoude boomen. Precies als de voormalige bolwerken der vele ontmantelde vestingen in Nederland. Op een zeker punt wordt de aandacht getrokken door een der oude stadspoorten, die men als een soort van arc de triomphe heeft laten staan, hoewel de wallen, die eertijds ter weerszijden er tegen aansloten, al sinds lang gesloopt zijn en het verkeer tegenwoordig inplaats van onderdoor de poort er meestentijds langsomheen gaat. Een beetje gek in deze eenigszins antieke omgeving doen de rails van de stoomtram en een paar hooge palen voor electrische booglantaarns.
Den ouden stadswal daarop een eindweegs Westwaarts volgend, staat men plotseling verrast stil. Ware het niet dat het brandend zonnetje ons terdege er aan herinnert, dat wij in de tropen zijn, dan zou men zich verplaatst wanen in een der oude stadjes van Noord-Holland. Want, zoowaar, voor onze oogen verrijst een typische dubbele ophaalbrug, in het ouderwetsch model, dat men b.v. te Alkmaar bij de vleet aantreft. Aan den overkant zien wij reusachtige pakhuizen, vroeger meestal tot aan den nok vol, doch tegenwoordig de voetstappen van den eenzamen wandelaar daarbinnen hol terugechoënd. 't Is de zoogenaamde ‘Groote Boom’, d.w.z. het douanestation, ook thans nog als zoodanig gebezigd wordend, doch grootendeels aan beteekenis ingeboet hebbend, daar de groote booten thans alle te Tandjoeng Prioek hun lading lossen en nog slechts enkele zeilschepen
| |
| |
de oude reede trouw blijven en met intermédiair van laadprauwen hun carga in de reusachtige entrepôts aan den Grooten Boom opleggen.
Indien men van de zooeven genoemde Stadspoort zijn schreden naar het Noorden, dus naar de zee richt, passeert men eerst een draaibrug en komt dan voorbij den met een hek afgesloten ingang van een soort batterij tegen den B.V., dat is de beroemde Buitenlandsche Vijand, die den Indischen militairen autoriteiten den slaap ontrooft, al is hij op het oogenblik nog ver te zoeken. De ligging van het fortje wordt, behalve voor eenige ingewijden, schrikkelijk geheim gehouden, doch kan door iederen Inlander uit de buurt nauwkeurig worden aangegeven. Enfin - pourvu qu'on s'amuse - onze Nederlandsch-Indische landsverdedigers mogen ook wel hun stokpaardjes hebben. Linea recta nadert men nu de Oude Haven van Batavia, naar zee uitmondend door een tamelijk nauw bovenkanaal. Te voren heeft men echter weer een Alkmaarsch ophaalbruggetje moeten passeeren, geslagen over een oude gracht of vaart, die achter langs, d.i. zuidelijk van de haven stroomt en zich iets verder Westelijk vereenigt met een der gekanaliseerde uitmondingen van de Tji Liwoeng of Rivier van Batavia, Kali Baroe (Nieuwe Rivier) genaamd, die met de Oude Haven in verbinding staat door middel van een sluis, een raadsel van waterbouwkunde, vermits beide wateren een paar kilometers verder in open verbinding staan met de Javazee, beide den invloed der getijden ondervinden en bijgevolg steeds hetzelfde niveau hebben. Zuidelijk van de Kali Baroe verheft zich ‘de Uitkijk’, vanwaar binnenzeilende schepen worden gesignaleerd en die dus vroeger ook al van meer beteekenis was dan tegenwoordig. De Uitkijk vormt een onderdeel van het oude Waterkasteel, dat een paar eeuwen terug diende om de Haven en het havenkanaal met geschutvuur te kunnen bestrijken.
ophaalbrug bij de groote boom.
Aan den Westkant van de Oude Haven, te midden van allerlei winkeltjes en kraampjes, waar hoofdzakelijk touw, koper- en ijzerdraad en andere scheeps- en visscherijbenoodigdheden te koop worden geboden, treft men een ommuurde ruimte aan, waarbinnen langs drie der vier zijden overdekte gaanderijen zijn aangebracht. Dit is de Vischmarkt, waar tegen de middaguren, wanneer de verschillende visschersprauwen binnenvallen, om hun vangst van den dag en den daaraan voorafgaanden nacht van de hand te doen, een druk vertier heerscht. Feitelijk ontleent de Oude Haven aan deze Vischmarkt nog slechts hare beteekenis, daar de vischhandel zoowat de eenige welvaartsbron is, die zich niet naar Tandjoeng Prioek verplaatst heeft. Elken dag kan de belangstellende beschouwer alhier zich opnieuw verbazen over den vischrijkdom en de verscheidenheid in vischsoorten van de Java-zee. Sedert een paar jaren is de gezette bestudeering van de zeefauna een onderwerp van gouvernementszorg geworden. Een weinig noordwaarts van de Vischmarkt, eveneens aan de Oude Haven, occupeert de voor dat onderzoek aangewezen deskundige met zijn personeel een klein gebouwtje, waar de opbrengst van de met behulp van Inlandsche vaartuigen uitgevoerde proefvangsten zorg- | |
| |
vuldig gesystematiseerd wordt. Wat uit een wetenschappelijk oogpunt geen waarde heeft, wordt, zeer practisch, op de Vischmarkt te gelde gemaakt.
een kollek.
Verderop zet zich het Havenkanaal tusschen twee steenen kademuren, - waarvan de oostelijke een onderbreking heeft, het zoogenaamd ‘gat van Tenté’ - nog een heel eind in zee voort. Iets westelijk staat een niet zeer hooge vuurtoren. Het kanaal en de haven zijn voor de kustvaart niet geheel zonder beteekenis, daar ze voor niet te groote schepen, zooals b.v. op de eilanden der buitenbezittingen varende handelsschoeners, nog toegankelijk zijn. En dit soort schepen schijnt nog voor Oud-Batavia boven Tandjoeng Prioek eene zekere voorliefde te koesteren. Ook Inlandsch getuigde vaartuigen, zoowel die bestemd voor de uitoefening van de koopvaardij, als van de vischvangst, verkiezen bijna zonder uitzondering de haven van Batavia als station, zoodat op zekere uren van het etmaal het ver tier van kleine vaartuigen er zeer druk kan loopen.
maroenda.
Keeren wij thans Batavia den rug toe en begeven wij ons op de ree. Wij zullen daartoe gebruik maken van een der laatstbedoelde kleine, Inlandsche vaartuigen, een zoogenaamde kollek. Behalve om er de vischvangst mee uit te oefenen, worden deze kleine, over het algemeen snelzeilende scheepjes in den laatsten tijd ook meer en meer door Europeanen gebezigd om er mede op de reede te spelevaren. Hun volkomen zeewaardigheid, ook bij ruw weer, maakt dergelijke springtochtjes tot eene volkomen veilige onderneming, zij het, dat wegens de min of meer primitieve inrichting en inventaris der vaartuigen men zich wel wat behelpen moet op eenigszins langere trajecten.
Bij gunstigen wind bereikt men in een paar uren tijds het nog een heel eind oostelijk van Tandjoeng Prioek gelegen visschersdorp Maroenda aan de uitmonding van de rivier van dien naam. Hoewel gelegen op den vasten wal van Java, geschiedt de verbinding van dit gehucht met de buitenwereld schier uitsluitend over zee wegens de (in den laatsten tijd wel 'n beetje verminderde) ontoegankelijkheid van de landzijde, veroorzaakt door de aldaar aanwezige, diepe en ondoordringbare moerasbosschen. Het dorp Maroenda zelf is gelegen op een soort van delta-eiland met een zandigen en tamelijk drogen bodem. De bewoners, die hoofdzakelijk leven van de vischvangst en overigens in den omtrek eene goede reputatie genieten als bouwers van Inlandsche vaartuigen, welke zij ook vervaardigen voor minder in de scheepsconstructie
| |
| |
bedreven visschersdorpen rondom, hebben zooveel mogelijk gewoekerd met het kleine stukje drogen grond, waar zij hun woonsteden vestigden. Ten einde toch zooveel mogelijk ruimte over te houden voor hunne overigens niet zeer weelderige aanplantingen van vruchtboomen en gemakkelijk te telen eenjarige cultuurplanten, doch voornamelijk voor het uitspreiden ter herstelling van hunne soms honderden meters lange netten en sero's (een bijzonder soort staketsels in zee, waarin de visschen in groote massa's worden gevangen) zoomede om hunne buiten gebruik zijnde prauwen ter kalefatering op het droge te kunnen trekken, is het geheele midden van het eiland vrijgehouden van opstallen. De bamboezen huizen zijn n.l. langs de oevers op palen gebouwd, voor een klein gedeelte slechts boven land, doch over de grootste uitgestrektheid boven het water. Het in vele grootere plaatsen uiterst moeielijke rioleerings-vraagstuk wordt hierdoor te Maroenda op een zeer eenvoudige wijze tot oplossing gebracht. Onder de paalwoningen wemelt het van sommige soorten van inferieure, van afval levende visschen en merkwaardig is het gezicht van de wriemelende en plassende rivierbewoners die, in het volle bewustzijn van hun op ongewildheid als voedsel berustende veiligheid tegen aanslagen van den mensch, op slechts enkele passen van den toeschouwer verwijderd, elkander met grimmigheid elk van boven naar beneden in het water tuimelend stuk ‘buit’ betwisten. Veel te zien is er overigens te Maroenda niet, zoodat de van buiten komende ‘ontdekkingsreiziger’ er al spoedig toe overgaat het zeil maar weer te hijschen en zich door den wind weg te laten voeren, niet echter alvorens op Inlandsche, doch zeer gastvrije en royale wijze door den burgemeester van het dorp te zijn onthaald. En men behoeft niet te denken, dat het eene armelijke tractatie is. Slechts zelden treft men het in de Inlandsche kampongs zoo goed als te Maroenda, want het visschersbedrijf, hetwelk door het
dorpshoofd evenals door ieder ander Maroendasch staatsburger wordt uitgeoefend, gaat weliswaar met risico en eenig gevaar gepaard, eischt verder meer energie en handen uitsteken, dan waartoe de Inlandsche landbouwer verplicht is, maar is bij den grooten vischrijkdom der Java-zee dan ook meestal een flinke kostwinning. Het grootste gevaar aan het beroep verbonden wordt niet, zooals in Europa, veroorzaakt door veelvuldige zeerampen, doch door de omstandigheid, dat dit beroep zijnen beoefenaar dwingt zich te vestigen in de lage, moerassige kuststreken, waar de demon der malaria oppermachtig den schepter zwaait en de gelederen der visschers decimeert, dank zij de weinige zorg, die het gouvernement zich aan de hygiëne der bevolking laat gelegen liggen.
haven van 't eiland onrust.
Den vasten wal van Java nu geheel loslatend, steken wij over naar de eilanden, gelegen in de bocht van Batavia. Aan enkele daarvan zullen wij een bezoek brengen, het eerst aan het in vroeger tijden welbekende (en beruchte) ‘Onrust’. 't Is slechts een minuscuul eilandje, dat echter vroeger van groote beteekenis is geweest. De totale oppervlakte bedraagt slechts 9,4 hectare, zoodat men aan de eene zijde landend, door het geboomte en het struikgewas en tusschen de verspreid staande gebouwen heen, den tegenover gestelden zeeoever zien kan. Op
| |
| |
hen, die het eiland voor het eerst bezoeken, maakt het een spookachtigen indruk, veroorzaakt door de omstandigheid, dat het door geen levende ziel bewoond wordt, ofschoon allerwegen de sporen van vroeger menschelijk leven er duidelijk te vinden zijn. Reeds terwijl men het eiland van uit zee aanschouwt wordt men dat gewaar. De oevers hebben n.l. niet hun natuurlijke glooiing behouden, doch zijn overal beschoeid met steenen kademuren, hier en daar ingestort weliswaar, en over de geheele uitgestrektheid in jammerlijk verval, doch niettemin op het ensemble den stempel drukkend van kunstmatigen aanleg. Een aanlegsteiger, bestaande uit een houten bevloering op ijzeren schroefpalen, die in den zeebodem hun steunpunt vinden, vertoont zich nog steeds hecht en stevig aan het oog, niettegenstaande er tientallen van jaren niet naar omgekeken is, hetgeen bewezen wordt door het verveloos uiterlijk en de overgroeiing met dichte bossen oesterschelpen. Even daar voorbij zeilen wij een klein, kunstmatig, vierhoekig haventje binnen; een oogenblik nog en wij liggen stil, tegen een der kaden gemeerd. Met een klein sprongetje zijn wij nu aan land. Een heerlijk idyllisch plekje in zijn verlatenheid. Overal staan nog de gebouwen van het oudtijds hier gevestigd, groot maritiem station, met zijn talrijke werkplaatsen, woningen voor officieren, een hospitaal, zoowaar zelfs een met marmer bevloerde societeit. En alles even leeg en hol. Daartusschen een zonderlinge chaos van hoog opgeschoten ketapangboomen, waarvan de vruchtpitten eetbaar zijn en een ingredient vormen voor de Indische tafel, mangga's met heerlijke vruchten er aan, nog eenige andere cultuurboomen, o.a. ook dienend om het vroeger ongetwijfeld lieflijk woonoord van koele schaduw te voorzien en allergemeenst, wild door elkander groeiend onkruid in groote verscheidenheid. Een uitgezocht plaatsje voor een pic-nic, althans voor degenen, die er niet tegen opzien een stukje zee over te steken.
Onrust! Welk een klank van vervallen grootheid ligt er in dat woord. Het eilandje, reeds in den compagniestijd ingericht als een groot etablissement voor de herstelling en de equipeering van schepen, die reeds een lange reis achter zich en nog heel wat zout water voor den boeg hadden, kreeg zijn naam wegens de rustelooze bedrijvigheid, die er dag en nacht heerschte. Met eene kleine onderbreking bleef die toestand zoo, tot voor enkele tientallen van jaren; toen werd alles opgedoekt, verplaatst naar elders en het eiland werd aan zijn lot overgelaten. Het waarom zal wel in hooge, doch voor den belasting-betaler dure staatsmanswijsheid zijn antwoord hebben. Het eiland heette ongezond: de malaria zou er geweldige bressen hebben geschoten in de dicht opeengepakte bevolking van nijveren. 't Is mogelijk, maar de overlevering toetsende aan de nieuwere theorieën over de malaria-ziekte, komt men tot de conclusie, dat de gedeeltelijk uit hard koraal en overigens uit fijn, droog zand bestaande bodem niet veel gelegenheid geeft aan de kiemen der gevreesde kwaal om er tot ontwikkeling te komen, daar de anophelesmuskiet nergens de sompige, stilstaande wateren aantreft, die zijne eieren en larven zoo zeer behoeven. Maar tegenover de feiten, statistisch bewezen, past ons slechts het stilzwijgen, zal menigeen hier tegenwerpen.
fort-ruïne op poeloe kellor.
| |
| |
Zeker, maar wordt op al die omstandigheden wel voldoende nadruk gelegd? Wordt er wel rekening mee gehouden, dat zoo heel lang nog niet geleden (over het tegenwoordige zullen wij zwijgen) het volkje, dat de vloot van manschappen voorzag en waaruit ook de tot den scheepsbouw in betrekking staande ambachtslieden voortkwamen, lang niet afkeerig was van een al te stevigen dronk, in het koude Noorden reeds niet bevorderlijk aan het welzijn, doch in de tropen verderfelijk in hooge mate? Waarom wordt steeds stilzwijgend voorbijgegaan, dat het oudtijds op Onrust erg ruw toeging, zoodat koning Alcohol er oppermachtig zijn schepter zwaaide? Maar malaria krijgt men niet van het drinken, zal men zeggen. Best, maar hoe is het gesteld met de beruchte leverkwalen, waaraan ook menigeen te gronde ging? En wat de Onrust-koortsen betreft, wel, de vroolijke broeders van het marine-établissement gingen wel eens aan den vasten wal te Batavia passagieren, en hun van slechten foezel als een spons doortrokken, vooze lichamen boden daar een heerlijk aanvals-object aan de naar bloed hunkerende malaria-plasmodieën, die op die moerassige, stinkende modderkust een waar luilekkerland hadden. En dan kwam zoo'n klant op het eiland terug, stierf daar en dat gaf voor de statistiek weer een geval van de beruchte Onrustkoortsen met doodelijken afloop. Heeft men de zaak wel eens van dat standpunt beschouwd? Enfin, gedane zaken nemen geen keer en nu is Onrust eenmaal teruggezonken in de onbeduidendheid; daar zal wel niets meer aan te doen zijn. De meeste dooden werden niet op het eiland zelf begraven, doch op het vlak er naast gelegen Purmerend. Slechts een paar grafzerken, natuurlijk haast niet meer zichtbaar door het onkruid, zijn te vinden op Onrust zelf. Voor wij dit eiland verlaten werpen wij nog even een blik op een groot, niet onderhouden en met donkergroen mos bewassen gebouw, dat echter, evenals bijna al het andere, dank zij zijn solieden bouw, onwrikbaar den tand des
tijds trotseert. Oudtijds een kazerne voor mariniers en matrozen, zou dit gebouw met betrekkelijk weinig kosten weer geheel op te knappen zijn en voor nuttige doeleinden te bezigen.
Wij steken weer van wal en wenden den steven thans naar het een kwarter zeilens noordelijk gelegen Kerkhof-eiland, door de Inlanders logischer Poeloe Kellor genoemd, logischer omdat deze benaming door een zeker aantal daar aanwezige kellor-boomen (die een eetbaar product leveren) wordt gerechtvaardigd, terwijl men naar een kerkhof of de overblijfselen daarvan op het eiland te vergeefs zoekt. Poeloe Kellor is nog kleiner dan Onrust, slechts 2,3 hectare groot, doch in tegenstelling met het laatstgenoemd eiland geeft het plaats aan eene nederzetting van een anderhalfhonderd zielen onder een eigen kamponghoofd. Ook hier leeft de bevolking van vischvangst en vaartuigbouw. De kolleks van Poeloe Kellor zijn iets anders geconstrueerd, dan die van Maroenda, liggen vaster op het water dan laatstbedoelde, doch ontwikkelen minder snelheid. Den niet zeer vruchtbaren zandgrond in aanmerking genomen, is het eilandje goed gecultiveerd, daar het flink begroeid is met vruchtboomen. Een ongemak voor de bewoners is het, dat er geen goed drinkwater wordt gevonden, zoodat dit van elders (Onrust, waar in den goeden ouden tijd een artesische put is aangeboord, dan wel Poeloe Aer of Hoorn, waar eene zoetwaterwel aanwezig is) met kleine prauwtjes moet worden gehaald. Eene merkwaardigheid van Poeloe Kellor was tot voor kort nog de ruïne van een oud fort of batterij met een door instorting ontstane groote bres in den buitenwand er van. Dit brokje historie was men echter tijdens ons laatste bezoek bezig te sloopen ten einde het materiaal elders te gebruiken: thans zal het dus wel verdwenen zijn.
Nog een vluchtig bezoek aan het Westwaarts gelegen eiland Amsterdam, evenals Poeloe Kellor eene Inlandsche bevolking herbergend (de overige eilandjes in de bocht van Batavia zijn onbewoond en bedekt met een ondoordringbare wildernis), doch veel grooter (39 hectaren). Veel merkwaardigs valt hier niet te aanschouwen, waarom met behulp van de inmiddels opgestoken zeebries maar weer koers gezet wordt naar de Oude Haven van Batavia - en ons uitstapje een einde neemt.
|
|