Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| |
gezicht op den haven van port-arthur van den gouden berg af.
| |
Het moderne beleg,
| |
[pagina 384]
| |
Want ofschoon de regeeringen der beide landen nog geen officieele gegevens gepubliceerd hebben, toch zag in den loop van den tijd een zoo aanzienlijke hoeveelheid litteratuur over dit onderwerp het licht, dat men gevolgtrekkingen kon maken. Raadzaam is het echter met het trekken van konklusiën voorzichtig te zijn, wijl een beleg bijna altijd van een bijzonder karakter is, hetzij door taktische, hetgeen ten gevolge van technische en geographische invloeden. Meestal wijkt het van de norm af. En bij Port-Arthur was dit in hooge mate het geval. Gelegen op het schiereiland Kwantoen met vóór zich de smalle landengte van Kintschau, leende de vesting er zich bij uitstek toe den vijand reeds ver van zijn gordel een krachtig halt toe te roepen; overmacht baatte de Japanners weinig, omdat de stellingen alle in front aangevallen moesten worden. Het duurde nog van 16 Mei - 30 Juli 1904, eer de aanvaller het voorterrein der fortenrij bereikt had. Dien tijd maakte zich de verdediger ten nutte door de vesting in beteren staat van tegenweer te brengen. Dit is wel een zeer bijzondere omstandigheid, die in het algemeen weinig zal voorkomen. De vesting verkeerde trouwens nog in andere opzichten in gunstige konditie. Ze was krachtig bewapend, degelijk bezet, bezat een flinken munitie- en patronenvoorraad, had tal van technische hulpmiddelen en een doortastenden, goed op de hoogte van zijn taak zijnden kommandant. Voorwaar geen alledaagsche toestand! Ook de approviandeering liet niets te wenschen over. Tijdens het beleg werd de voedselvoorraad nog aangevuld van over zee, daar de Japanners Port-Arthur aan die zijde niet volkomen konden afsluiten. Uit een taktisch-fortifikatorisch oogpunt was Port-Arthur echter geenszins het ideaal van een vesting te noemen. Integendeel. De moderne vestingbouw had er niet weinig op aan te merken. Vooral bij het uitbreken van den oorlog was het er jammerlijk mee gesteld. Niet bepaald faire bureaukratische invloeden schijnen aan het werk geweest te zijn om te verhinderen, dat zooveel geld aan het inrichten van de vesting besteed werd als van een militair standpunt noodzakelijk was. Dit had tengevolge, dat de fortenlinie geheel verkeerd aangelegd moest worden en niet half voltooid was. Onedelen drijfveeren van autoriteiten in het moederland is het toe te schrijven, dat Port-Arthur niet modern werd ingericht. Het beloop der fortenrij was verplicht zich te regelen naar de hoeveelheid geld, die beschikbaar gesteld werd, in plaats dat rekening gehouden werd met taktische en geographische omstandigheden. In de eerste plaats was de straal van den fortencirkel veel te klein (4-6 K.M.), zoodat, toen de Japanners nog niet eens in de linie waren doorgedrongen, maar pas de Hoogte van 203 M. hadden veroverd, de aanvallers in staat bleken de in de haven liggende Russische vloot geheel te vernietigen. Op verschillende punten, kort voor de linie, glooiden zacht kleine heuvels omhoog, uitmuntende opstellingen biedend voor vijandelijke artillerie. Dit was ook de reden, dat het voorterrein slechts zeer onvoldoende van uit de vesting kon worden bestreken. Men ziet dus, dat Port-Arthur uit een oogpunt van modernen vestingbouw maar aan heel matige eischen voldeed. Deze toch vordert dat het noyau niet gebombardeerd kan worden zoolang de fortengordel nog in het bezit van den verdediger is en dat het naaste voorterrein over een paar K.M. geen noemenswaardige verheffingen bevat. Een gunstige omstandigheid was het voor de verdedigers van Port-Arthur, dat de Japansche belegeringsartillerie niet op de hoogte van den tijd was. Dit is dan ook wel de voornaamste reden geweest, dat het beleg zoo lang geduurd heeft. Zoo ontbrak worpgeschut van zwaar kaliber, dat wapen bij uitnemendheid om een vesting tot overgave te noodzaken, ten eenenmale.Ga naar voetnoot*) Vandaar, dat de aanvaller niet in staat bleek den belegerden het verblijf op de forten onhoudbaar te maken. Want geen reuzenbrisantgranaten dreunden neer op de gewelven der werken, zoodat het onmogelijk was de forten murw te schieten, de bezetting in voldoende mate te schokken, | |
[pagina 385]
| |
te demoraliseeren en... te dooden. Derhalve moest elke duim breed gronds op den verdediger worden veroverd. De aanval werd dan ook bijna uitsluitend door de infanterie geleid, waarbij zich later de genie voegde, toen, zooals te verwachten was, bleek, dat het eerste wapen niet in staat was de nog ongeschokte stelling stormenderhand te nemen. Door middel van sappen en mijnen werd na eenige onstuimige, evenwel mislukte aanvallen der Japanners, het voorterrein stapje voor stapje op de Russen veroverd en het leek wel òf we weer leefden in Vaubansche tijden òf er geen von Sauer had bestaan. Toch was het noodig, dat de Japanners op die wijze te werk gingen, want trachtten ze een enkele maal vlugger de niet door zwaar worpgeschut gedemoraliseerde vesting te naderen, dan kregen ze er duchtig van langs. Tegen den enkelen infanterieaanval n.l. was Port-Arthur verbazend sterk. Waren projektielen uit belegeringsgeschut van groot kaliber neergedonderd op forten en tusschen liniën, de absoluut niet modern ingerichte stelling had zich voorzeker eerder moeten overgeven.
generaal nogi.
Nu dit niet het geval was, nu de aanvallende infanterie vrijwel alles alleen moest klaarspelen, duurde het ontzettend lang voor Port-Arthur in handen der Japanners overging. En ten koste van welke verliezen! Men dient niet te vergeten dat de Russen 5½ maand konden besteden om aan te vullen, wat er nog aan de verdediging der stelling ontbrak. Natuurlijk was ze niet meer bomvrij te maken, maar de tijd was voldoende om verschillende vluchtige en tijdelijke versterkingen in te richten, hindernissen en mijnen aan te leggen, batterijen op te werpen, zoeklichten te plaatsen, m.a.w. van haar een groote passieve kracht tegenover den infanterieaanval te laten uitgaan. Er is al op gewezen, dat die tijdsduur van 5½ maand een zeer bijzondere omstandigheid is geweest, waarop kleine landen onmogelijk kunnen rekenen. Wanneer b.v. hier in Nederland het veldleger een aanvaller gedurende eenige dagen den doortocht naar de Nieuwe Hollandsche Waterlinie kan beletten, is dat al zeer fraai. Wij moeten met het inrichten onzer verdedigingslijnen derhalve reeds in tijd van vrede gereed zijn, want is de oorlog eenmaal verklaard, dan staat binnen enkele dagen de vijand voor onze liniën. Gedurende dezen tijd kan aan de inrichting daarvan de laatste hand worden gelegd. Was de japansche artillerie berekend geweest voor haar taak, misschien zou ze er dan in geslaagd zijn de verdedigende artillerie het | |
[pagina 386]
| |
zwijgen op te leggen, in elk geval was het haar mogelijk geweest den verdediger flink te schokken als voorbereiding voor den doorgezetten infanterieaanval. En veèl, veèl eerder had dan de Japansche vlag boven Port-Arthur gewapperd, ten koste van heel wat minder offers.
We zullen er thans toe overgaan den strijd in het voorterrein gestreden aan een beschouwing te onderwerpen. Voorop gesteld dient, dat we onderscheid maken tusschen den kamp om het ‘op verren afstand van de vesting’ en het ‘meer nabij gelegen’ voorterrein. Houden we ons thans voorloopig met het eerstgenoemde en wel met de verdediging daarvan bezig. Hieromtrent heerschen twee, zeer uiteen loopende beginselen. De Fransche ‘Instruction générale sur la guerre de siège’ (1899) en, met haar, de Russische (zie de als officieel te beschouwen handleiding van den Generaal Kasbeck, gedurende den jongsten Oost-Aziatischen oorlog kommandant der vesting Wladiwostok) zijn van meening, dat, uitgezonderd een veiligheidsbezetting, de overige troepen eener stelling of linie moeten trachten den vijand op zoo groot mogelijken afstand van die verdedigingslijn verwijderd te houden, verplicht zijn te ageeren tegen de flanken van den aanvaller en de voorste afdeelingen een krachtig halt dienen toeteroepen, bij welke operaties ze hebben zorg te dragen, zelf niet van de vesting te worden afgesneden. De Duitsche en Oostenrijksche voorschriften huldigen echter gansch andere denkbeelden. Ook zij zijn niet blind voor de voordeelen, die een dergelijk aktief optreden van de zijde des verdedigers bieden kan, maar zij willen dat beginsel niet à tout prix doorgevoerd zien Wat toch zou uit een zoodanige onderneming kunnen voortvloeien? De natuurlijk zwakkere verdediger kan met zware verliezen op de stelling worden teruggeworpen, zelfs geheel van zijn basis worden afgesneden. En wat blijft er dan nog over van de defensie der hoofdweerstandslijn? Wij zijn eveneens van meening, dat in elk bijzonder geval nauwkeurig moet worden nagegaan of in het verre voorterrein stellingen te vinden zijn, die zich voor dergelijke, zeer riskante ondernemingen leenen. Dat generaal Stössel bij Port-Arthur de Russische instructie daadwerkelijk toepaste, spreekt van zelf. Het schiereiland Kwantoen met zijn keur van mooie stellingen, die slechts in front door de Japanners aangevallen konden worden, was bij uitstek voor dat doel geschikt. Zeker, generaal Stössel heeft zich kranig gehouden. Steeds wikkelde hij zich tijdig uit den strijd los en bezette de volgende verdedigingslijn, maar wat een machtige bondgenoot had hij ook niet in het terrein. Om nu echter, na het sukses van den verdediger bij Port-Arthur te dekreteeren: ‘Steeds moet de vestingkommandant stellingen in het verre voorterrein innemen’, zooals de Fransche en Russische instructies doen, het lijkt ons gevaarlijk, omdat men dan zoo'n theorie verlaagt tot een dogma en niet elk speciaal geval zorgvuldig overweegt. Voor ons land is er trouwens van het toepassen der Fransche instructie geen sprake. De bezetting onzer liniën en stellingen is zoo dun gezaaid, dat alleen het veldleger voor zulke aktieve operaties in het verre voorterrein gebruikt mag worden. Toch moet ook dit zoodanig optreden, dat het niet van de basis wordt afgesneden, want ware dit het geval, dan zou een aktieve verdediging onzer defensielijnen komen te vervallen. En een passieve verdediging voert onvermijdelijk naar den ondergang. Laten we ons spiegelen aan de Boeren. Een heel ander ding is de defensie van het nabij gelegen voorterrein onder dekking van het vestinggeschut, teneinde niet alleen den verdediger gelegenheid te geven de inrichting zijner hoofdweerstandslijn geheel te voltooien, maar tevens om verkenningen der hoofdstelling door de belegeraars tegen te gaan, een beschieting van die stelling met zwaar belegeringsgeschut voor onbepaalden tijd te verschuiven, en aan te voelen op welk punt waarschijnlijk de hoofdaanval zal plaats hebben, zoodat de verdediger onder gunstige omstandigheden den artilleriestrijd kan accepteeren. | |
[pagina 387]
| |
haveningang met gezonken sperschepen. rechts tijgerstaart-schiereiland, links gouden berg.
Aan deze wijze van optreden zijn voor den belegerde vele voordeelen verbonden en op die manier ageerende zal hij er wellicht in slagen den aanvaller flinke verliezen toe te brengen, mits hij er voor zorgt tijdig en ordelijk op volgende stellingen of op de hoofdweerstandslijn terug te trekken. Want een overhaaste terugtocht (een gevolg van het feit, dat men te lang in de stelling is blijven hangen), afgezien van groote offers, die vooral een verdediger zich moeilijk kan getroosten, werkt slecht op het moreel der achtergebleven troepen. Ook Schwarte voelt veel voor vooruitgeschoven stellingen, mits het terrein zich daartoe leent. ‘Anderseits aber würde es ein schwerer Fehler sein, ohne Zwang dem Angreifer, die vor der Kampfstellung gelegenen Gelände strecken zu überlassen. Sofortige Inbesitznahme, Einrichtung seiner Einschliessungsstellung, beschleunigte Einleitung des Entscheidungs Kampfes würden die unmittelbare - früherer Fall der Festung die spätere Folge sein.’
in de lucht gesprongen oostfort kihuanshan.
Trouwens meer en meer komt men terug van het denkbeeld, dat slechts in één stelling n.l. in de stelling, die uit een taktisch, technisch en fortifikatorisch oogpunt de beste is, behoort te worden stand gehouden tot het uiterste met alle beschikbare krachten. De wensch de hoofdstelling zoolang mogelijk vuurvrij te houden en aan de verkenningen des vijands te onttrekken, gevoegd bij het feit, dat de hoofdweerstandslijn in den regel niet voltooid zal wezen en men, zonder in het roekelooze te vervallen, iederen duimbreed vaderlandschen gronds den aanvaller wil betwisten, maken, dat het beginsel der z.g. ‘Tiefengliederung’ te genwoordig veel aanhangers telt. Zeer gewenscht is het, dat de liniën in staat zijn elkaar met geschutvuur te steunen, niet slechts om invloed te kunnen oefenen op het gevecht, maar tevens, opdat iedere volgende verdedigings-lijn een deugdelijke opname-stelling vorme voor de voorgaande. Ook in ons land behoeven we niet direkt achter de onderwaterzettingen weg te kruipen. Integendeel, de hoofdaccessen kunnen door stellingen, die aangeleund zijn aan de inundatiën, vol vertrouwen worden verdedigd. In een klein land met zijn beperkt operatiegebied heeft n.l. elke Meter gronds zijn waarde. Wat dat principe van ‘het groepeeren der verdediging meer in de diepte’ betreft, ook | |
[pagina 388]
| |
de moderne vestingbouw houdt hiermede rekening. Die verlangt n.l. dat binnen de eerste fortenlinie op ongeveer 3 K.M. daarvan verwijderd een tweede cirkelt, die de buitenste in vele opzichten kan schragen. Mocht de aanvaller er in slagen den eersten fortengordel plaatselijk te forceeren, dan is hiermee absoluut nog niet gezegd, dat de stelling in zijn geheel verloren is.
een russische lange vuurmond van 24 c.m. kaliber.
Want een hoofdaanval teekent zich altijd, en hiervan maakt de verdediger gebruik om achter het bedreigde front een rij van tijdelijke versterkingen aan te leggen, die verband houden, óf alleen met de buitenste fortenlinie, wanneer ze dicht achter de hoofdweerstandslijn zijn aangelegd, óf ook met de binnenste. Het eerste plan is natuurlijk in beginsel het beste, omdat in dit geval de belegerde minder terrein verliest. Ook in de Amsterdamsche stelling zal de verdediger op boven aangegeven wijze moeten optreden. Trouwens het polderland met zijn vele vrij diepe en breede slooten eigent zich daartoe bij uitstek. Om nu weer tot Port-Arthur terug te keeren, toen dan eindelijk de Japanners de verdedigers binnen den fortengordel (samengesteld uit sinds lang bestaande werken en pas aangelegde tijdelijke en vluchtige steunpunten) hadden teruggeworpen, schijnen de belegeraars er aan gedacht te hebben, dat het pleit nu spoedig beslist zou zijn, tenminste na een korte artilleristische voorbereiding poogden de aanvallers à la Von Sauer de vesting stormenderhand te nemen. Ze werden echter zoo beslist en met zulke enorme verliezen teruggeslagen, dat ze het voortaan wel niet meer zullen probeeren een dergelijke stelling stormenderhand te nemen. Toen dus de Japanners zagen, dat op bovengenoemde dolzinnige wijze Port-Arthur niet te veroveren zou zijn en aangezien geen zwaar worpgeschut bij hun leger ingedeeld was, grepen ze naar de schop. De oude Vaubansche aanvalswijze uit de 17de eeuw werd in eere hersteld. Sappen gravend, mijnen openend naderde men langzaam, vreeselijk langzaam, maar zeker, de vesting, die na ongeveer één jaar van geweldigen strijd in het bezit der Japanners overging. Wel heeft zich het gemis aan een krachtige belegeringsartillerie schitterend gewroken. Want ware deze aanwezig geweest, men had kunnen handelen in den geest der Fransche instructie n.l. ‘progresser par bonds successifs jusqu'au moment où la désorganisation matérielle et morale de la défense sera suffisante pour que les colonnes d'assaut puissent franchir d'un seul élan la distance comprise entre la dernière position d'approche et la ligne de défense’ en voorzeker had men op die wijze eerder zijn doel bereikt. Op een paar markante verschijnselen in dit beleg dient de aandacht gevestigd te worden. In de eerste plaats op het ‘zich veel minder scherp afteekenen van het artillerieduel’ dan vroeger. En geen wonder, dat dit gebeurd is. Door de gedekte ligging der batterijen (mede een gevolg van de deugdelijkheid der indirekte richting) gaat het peilen hiervan niet gemakkelijk. Heeft men ze ontdekt en het vuur er op geopend, dan verwisselen ze in den regel van stelling, omdat tegenwoordig aan het mobiele geschut zoo'n voorname plaats bij de artillerie is ingeruimd. Uit het bovenstaande volgt, dat het heden ten dage zeer lang duurt, voor de vijandelijke artillerie is neergestreden. | |
[pagina 389]
| |
En hierop kan de infanterie met voorwaarts gaan onmogelijk wachten, vooral omdat een spoedige beslissing dikwijls noodzakelijk is. De infanterie moet dus trachten terrein te winnen, voor de vijandelijke artillerie ‘niedergekämpft’ is.
stukgeschoten russische veldvuurmonden.
Dit is trouwens ook zeer goed mogelijk, als er maar gezorgd wordt, dat het levende element der verdediging voldoende geschokt is, En hiervoor heeft men zwaar worpgeschut noodig, anders gaan dergelijke aanvallen met ongehoorde verliezen gepaard. Dit hebben de Japanners bewezen, toen ze er reeds den 24sten Augustus in slaagden een lijn bezet te houden, die op sommige plaatsen niet verder dan 400 à 600 M. van de vesting verwijderd was. Maar welke vreeselijke offers heeft hun dat ook niet gekost! Een tweede merkwaardig verschijnsel in dit beleg is geweest het enorm taaie der nabij-verdediging. Vooral omdat de Japanners reeds in de maand Augustus vrij dicht de hoofdweerstandslijn genaderd waren, had men verwacht, dat het nu niet meer zoo lang zou duren of de gele duivels zouden Port-Arthur binnen trekken. De vernietigende uitwerking der hedendaagsche vuurwapenen in aanmerking genomen, had men zich den eindstrijd ontzettend bloedig, maar kort van duur voorgesteld. Hoe heeft men zich daarin bedrogen. Maanden moesten voorbijgaan, eer ook die slotscène afgespeeld was. De verdedigers openden tegensappen, lieten mijnen met helsch lawaai en onder het maken van tientallen dooden en gewonden in de lucht springen, slingerden handgranaten, bedienden mitrailleurs, snelvuurkanonnen en snelvuurgeweren, kortom verweerden zich op de meest krachtige wijze. Soms lagen beide partijen op geen tien passen van elkaar verwijderd. Forten moesten vier-, vijfmaal veroverd worden, voor ze definitief bezit waren geworden. Steunpunten behoorden nu en dan gedeeltelijk aan den belegeraar, gedeeltelijk aan den belegerde. Jammer, dat de dappere verdedigers niet ontzet zijn geworden! Ten slotte waren ze natuurlijk verplicht zich over te geven. Een gevolg dezer kranige nabijverdediging is geweest, dat de Staten er op attent zijn gemaakt, dat de uitrusting der pioniertroepen hunner legers met het oog op den strijd van nabij in den vesting-oorlog vrij wat te wenschen overliet. Een eerste eisch mag zeker genoemd worden: uitbreiding van de middelen van het Geniepark, een tweede: meer pioniers. Ook bij onze liniën en stellingen kan een nabij-verdediging van langen duur zijn, mits de belegerde goed beslagen ten ijs komt, derhalve beschikt over een deugdelijke, wilskrachtige, moreelsterke bezetting, een flinken kommandant, licht snelvuurgeschut en machine-geweren, versperringen te land en te water, mijnen op de accessen en in de toegangen te water, zoeklichten en handgranaten. Een mijnoorlog zal bij ons niet gevoerd kunnen worden. Vragen we ons thans af, of Port-Arthur ‘seine Schuldigkeit’ gedaan heeft, dan is een volmondig ja ons antwoord. Loeffler zegt zoo juist: ‘Port-Arthur hat nicht bloss dem Angreifer die schwersten Opfer auferlegt, sondern vor allem der Flotte starken Schutz gewährt und dem Feldherrn volle 11 Monate Zeit verschafft, in denen er dem Gegner der Zahl nach allmählig überlegen wurde. In dieser ganzen langen Frist hat die Festung der Armee die Möglichkeit offen gehalten eine Wendung des Krieges herbei zu führen, nachdem die erforderliche materielle Grundlage dafür, ein günstiges Stärkeverhältniss zum Gegner, mehr als ausreichend gewonnen war. | |
[pagina 390]
| |
Es is nicht Schuld der Festung, wenn sich die oberste Führung und das Heer ihrer Aufgabe nicht gewachsen gezeigt haben.’ Trouwens meer en meer komt men tegenwoordig tot de erkenning, dat vestingen niet alleen uit een taktisch, maar ook uit een strategisch oogpunt belangrijke diensten kunnen bewijzen. In het bijzonder in ons land met zijn gering operatiegebied, zijn betrekkelijk zwak leger, zijn hulpbronnen en regeeringscentra op korten afstand van de grenzen verwijderd is een deugdelijk vestingstelsel niet te ontberen. O.a. hebben we het beslist noodig, wanneer wij aangegrepen worden door een overmachtigen vijand, ten einde te verhinderen, dat de balans naar de zijde van den tegenstander al te ver doorslaat. In dit geval doet het dus dienst als tegenwicht. Maar ook behoeven we het tot beveiliging onzer hulpbronnen en als uitganspunt benevens toevluchtsoord van ons veldleger. En zij, die meenen, dat we enkel een leger er op na moeten houden om onze neutraliteit te handhaven, moeten niet uit het oog verliezen, dat op een schending der neutraliteit meestal een oorlog tot het uiterste volgt. Volgens onze opinie is het dan ook zeer toe te juichen, dat de Minister van Oorlog van plan is zoo spoedig mogelijk de Amsterdamsche stelling te voltooien.
in de lucht gesprongen kazemat van het noordfort tang-chi-kuanshan.
Ten slotte een enkel woord over het materieel der artillerie tijdens het beleg van Port-Arthur gebruikt. De veld-artillerie van beide legers was niet op de hoogte van den tijd. Bij het uitbreken van den oorlog, was Rusland bezig met de omwapening zijner veld-artillerie. Aanvankelijk had het kanon M 1892/1895 de overhand, later het nieuwe veldgeschut M/1900. Toch ook dit laatste type heeft slecht voldaan. Wel bezat het kanonterugloop, in zooverre dus modern, maar de caoutchouc-buffer, die den vuurmond weer in batterij terug moest brengen, vervormde, zoodat narichten noodzakelijk was. Ook bleek het geschut niet beweeglijk genoeg en beschikte het slechts over granaatkartetsen. Vandaar, dat men thans veldgeschut M 1902 met langen kanonterugloop (1194 m. M), vooruitbrengerveeren en schilden invoert. Het Japansche geschut had geen kanonterugloop, stond in ballistisch vermogen achter bij het Russische, maar was veel lichter, dus beter beweegbaar Bij beide artilleriën ontbraken schilden. Ook de samenstelling der zware batterijen van het veldleger liet bij het Japansche leger, dat tegen Port-Arthur oprukte, heel wat te wenschen over. Deze vuurmonden worden aan een armée toegevoegd in de volgende gevallen: a. Als te voren uit het veldtochtsplan bekend is, dat op de operatielijn van een strategisch offensief optredend leger een sperwerk gelegen is, zoodat het snel kan worden vermeesterd. b. Als a, maar wanneer gestooten wordt op verouderde vestingen, waarvan bewapening en uitrusting te wenschen overlaten; na een korte, doch krachtige beschieting uit zwaar geschut volgt de bestorming. c. Ook tegenover moderne vestingen om reeds in het begin van het beleg met zwaar geschut te kunnen optreden, aangezien de | |
[pagina 391]
| |
aanvoer van de geheele belegeringstrein zulke hooge eischen aan de transportmiddelen stelt, zoodat deze eerst veel later benut kan worden. Eveneens met het oog op eene eventueel vooruitgeschoven stelling, die misschien niet alleen met veldgeschut en veldhouwitsers te nemen is In den aanvang nu beschikten de Japanners zelfs niet over veldhouwitsers, vandaar dat Generaal Stössel zich ook zoolang in zijn vooruit geschoven stellingen kon handhaven. In het algemeen liet zich het gemis aan een krachtige mortier of houwitser sterk gevoelen. Doch ook de verdediger heeft veel aan mobiele zware artillerie. Dit feit heeft ons legerbestuur er toe geleid na talrijke proefnemingen den Kruppschen snelvurenden 12 cM, houwitser aan te nemen, die mettertijd wel bij de vesting-artillerie ingedeeld zal worden. In aanmerking genomen ons zeer verouderd vestinggeschut, werd het hoog tijd, dat men tot dezen maatregel overging. De bespannen vestinghouwitser is voor een verdediger een vuurmond van kostbare waarde. Niet alleen kan een uit dit geschut samengestelde batterij een enorme gevechtskracht ontwikkelen, maar haar mobielheid stelt haar tevens in staat snel van stelling te verwisselen. Dat telkens oprijden naar andere emplacementen, zoodra men ontdekt is, verhindert, dat de stukken spoedig gedemonteerd zijn en zal tegelijkertijd 's vijands vuurregeling en leiding in niet geringe mate bemoeilijken. Het artillerie-duel is gewis van zeer langen duur, wanneer een verdediger met zulke kanonnen het voorterrein bestrijkt. Letterlijk van alles kan de bespannen snelvuurvestinghouwitser onder vuur nemen, hetzij 's vijands kantonnementen, ontlaadplaatsen of parken, hetzij zijn aanvalswerken of belegeringsbatterijen, hetzij zijn aanvalskolonnes. We kunnen de Nederlandsche vestingartillerie met de aanwinst van dit geschut gelukwenschen. Eindelijk nog enkele zinnen over de Japansche belegeringsartillerie. Reeds meer dan eens hadden we gelegenheid op te merken, dat de aanvaller een zwaren worpvuurmond (van o.g. 21 cM.) miste. Dat blijkt ook uit het hieronder volgende résumé van hetgeen de Japansche belegeringsartillerie op 1 Januari 1904 bezat, n.l. 18 houwitsers van 15 cM. L./11, 32 houwitsers van 12 cM. L./10, 2 houwitsers van 10.5 cM. L./10, 38 L.-kanonnen van 9 en 12 cM. der vestingartillerie. Bij de firma Krupp waren in bestelling gegeven, 20 houwitsers van 12 cM. L./10 en 24 houwitsers van 15 cM. L./11 doch deze bestelling is waarschijnlijk tijdens den oorlog niet afgeleverd. Een gelukkige omstandigheid was het voor de Japanners, dat ze eind September 1904 beschikking kregen over 18 kusthouwitsers van 28 cM., die eenigszins het gemis aan zwaar worpgeschut vergoedden. Wij twijfelen niet, of de Japansche Regeering zal in de leemte der belegeringsartillerie van van haar leger voorzien. De foto's die dit artikel illustreeren, werden met de meeste welwillendheid ter beschikking gesteld door majoor Bronsart von Schellendorf van het Koninklijk Pruisisch Koningin Elisabeth Regiment, die den Oost-Aziatischen oorlog meemaakte en door den heer E.S. Mittler, te Berlijn. |
|